3.1Ten aanzien van de ontheffing
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, hetgeen in het onderhavige geval aan de orde is, welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a). Dit betreft het zodanig opgroeien van een minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd.
In het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft de rechtbank in de afgelopen jaren meerdere beschikkingen afgegeven. Voor zover van belang zal hierna daarop in worden gegaan.
In de beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2013 waarbij de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden is verlengd, staat het volgende vermeld:
‘De rechtbank is ter zitting gebleken dat het huis van de ouders weer goed bewoonbaar lijkt en dat de moeder vooruitgang lijkt te boeken bij de behandeling van haar persoonlijke problematiek. Het BJAA stelt van deze ontwikkelingen niet op de hoogte te zijn en tot op heden nooit toegang tot de woning te hebben gekregen. Verder is duidelijk geworden dat de plaatsing bij het vorige pleeggezin is beëindigd en dat [minderjarige] vanaf 12 juli jl. In een nieuw pleeggezin verblijft. Aldus is momenteel nog geen sprake van een plek waar [minderjarige] gehecht is en waarvan duidelijk is dat zij daar voor lange duur kan blijven. Gezien voornoemde ontwikkelingen acht de rechtbank het thans te vroeg om een definitieve beslissing ten aanzien van de toekomstige verblijfplaats van [minderjarige] te nemen. Te meer nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat ouders over onvoldoende opvoedingscapaciteiten beschikken en op dit vlak ook onvoldoende leerbaar zijn.’
Deze beschikking is gevolgd door de beschikking van 20 januari 2014. In deze beschikking, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf bij pleegouder met ingang van 25 januari 2014 voor de duur van zes maanden is verlengd, staat het volgende vermeld:
‘Onder deze omstandigheden zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf van [minderjarige] bij een pleegouder voor de gevraagde duur verlengen met uitdrukkelijk verzoek aan het BJAA om – gelet op de huidige stand van zaken- de Bascule gemotiveerd te verzoeken alsnog een poging in het werk te stellen om de gezinsbehandeling te hervatten, zodat alsnog antwoord gegeven kan worden op de vraag of de ouders over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikken en of zij op dit vlak voldoende leerbaar zijn.’
Vervolgens staat in voormelde beschikking van 26 maart 2014 het volgende vermeld:
‘Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ondanks de positieve ontwikkeling bij de moeder, de Raad en BJAA persisteren bij hun standpunt dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige] te vervullen.
In de beschikking van 20 januari 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende is gebleken dat de ouders blijvend over onvoldoende opvoedingscapaciteiten beschikken en/of onvoldoende leerbaar zijn. De rechtbank heeft daarom aan BJAA verzocht om de Bascule gemotiveerd te vragen om alsnog een poging in het werk te stellen om de gezinsbehandeling te hervatten, zodat alsnog antwoord kan worden gegeven op de vraag of de ouders over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikken en of zij op dit vlak voldoende leerbaar zijn.
De rechtbank acht zich thans onvoldoende voorgelicht om op het onderhavige verzoek te beslissen, aangezien BJAA tot op heden een verzoek aan de Bascule om de gezinsbehandeling te hervatten, achterwege heeft gelaten.
Alvorens een beslissing te kunnen nemen, is de rechtbank van oordeel dat de uitkomsten van het onderzoek door de Bascule dienen te worden afgewacht.’
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van de Bascule van 30 april 2014 waaruit blijkt dat de gezinsbehandeling niet is hervat. In deze brief staat onder meer vermeld dat er jarenlange hulpverlening is geweest en dat dit geen veranderingen in de thuissituatie heeft kunnen brengen. Het is nodig dat ondubbelzinnig wordt gekozen voor opgroeien in een pleeggezin.
Ter terechtzitting is zijdens de Bascule nader toegelicht dat het logeren van [minderjarige] bij oma is opgestart. [minderjarige] heeft eenmaal per maand contact met moeder en eenmaal per drie weken contact met vader. De gezinsbehandeling is niet opgestart. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er duidelijkheid komt waar zij zal opgroeien, aldus de Bascule.
De Raad heeft ter terechtzitting voorgesteld ten behoeve van het verzoek om ontheffing een actualisatierapport uit te brengen en verzocht de behandeling in verband hiermee aan te houden.
JBRA heeft ter terechtzitting toegelicht nog steeds achter het verzoek te staan. JBRA vraagt zich af wat de meerwaarde van een nieuw rapport door de Raad is. JBRA is niet bekend met een ander instituut dan de Bascule dat een onderzoek naar de leerbaarheid van de ouders zou kunnen doen. De Bascule is gespecialiseerd in deze problematiek, aldus JBRA.
De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er de afgelopen periode niets is gebeurd. JBRA heeft de opdrachten van de rechtbank genegeerd. [minderjarige] verkeert hierdoor al lange tijd in onzekerheid.
[naam 3] heeft aangegeven dat de moeder zich goed ontwikkelt en dat nog steeds sprake is van een stijgende lijn.
De rechtbank concludeert dat JBRA aan de opdrachten van de rechtbank zoals vervat in de eerdergenoemde beschikkingen geen gevolg heeft gegeven. De gezinsbehandeling is niet hervat en niet is onderzocht of de ouders blijvend over onvoldoende opvoedingscapaciteiten beschikken en/of onvoldoende leerbaar zijn. Toen bleek dat de Bascule het door de rechtbank gewenste onderzoek dan wel de begeleiding niet wenste te verrichten, heeft JBRA ook niet gekeken naar mogelijke alternatieven om toch tegemoet te komen aan de wens om een betere en actuele onderbouwing van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ouders te verkrijgen.
[minderjarige] verkeert door deze gang van zaken reeds geruime tijd in onzekerheid; er is geen duidelijkheid gekomen over de mogelijkheden van terugplaatsing in het gezin van de ouders, terwijl die duidelijkheid voor haar ontwikkeling zeer belangrijk is.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van de zaak nog weer aan te houden in afwachting van een nieuw onderzoek van de Raad.
De rechtbank concludeert dat in dezen niet aan de voorwaarde van artikel 1:266 BW wordt voldaan. De rechtbank heeft in drie beschikkingen aan JBRA de opdracht gegeven een betere en actuele onderbouwing van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de opvoedingscapaciteiten van de ouders te geven tegen de achtergrond van onder andere het gegeven dat de behandelaar van de moeder ziet dat er een positieve ontwikkeling is bij haar. Aan deze opdrachten is niet voldaan. Daardoor is niet aangetoond dat de moeder ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot ontheffing van de moeder uit het gezag daarom afwijzen.