ECLI:NL:RBAMS:2014:6031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
KG ZA 14-1068
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van kunstwerken in kort geding afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kunstenaar, eiser, en verschillende gedaagden, waaronder de Stichting Streetart Foundation. Eiser vorderde de teruggave van kunstwerken die hij aan de Stichting had afgegeven, en stelde dat hij onder druk was gezet om deze kunstwerken te produceren en af te geven. Eiser betoogde dat de eigendom van de kunstwerken bij hem bleef, terwijl gedaagden stelden dat de kunstwerken in eigendom aan de Stichting waren overgedragen met de afspraak dat de opbrengsten zouden worden gebruikt voor de kosten van levensonderhoud van eiser.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van eiser dat hij de kunstwerken niet had willen overdragen. De rechter concludeerde dat de overdracht van de kunstwerken met instemming van de bewindvoerder van eiser had plaatsgevonden en dat er geen duidelijke schriftelijke afspraken waren gemaakt over de eigendomsoverdracht. Hierdoor was het niet aannemelijk dat de eigendom van de kunstwerken nog bij eiser berustte.

Daarnaast werd de vordering van gedaagden in reconventie tot betaling van een geldsom afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de rechter in een eventuele bodemprocedure deze vordering zou toewijzen. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde eiser in de proceskosten. De beslissing om het conservatoire beslag op een specifiek schilderij op te heffen, werd wel toegewezen, omdat dit schilderij niet door eiser was vervaardigd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken bij de overdracht van eigendommen en de rol van bewindvoerders in dergelijke situaties. De rechter heeft de belangen van eiser, die onder bewind stond, in overweging genomen, maar oordeelde dat de samenwerking tussen partijen beëindigd was en dat de kunstwerken niet zonder meer aan eiser teruggegeven konden worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/571068 / KG ZA 14-1068 SP/MB
Vonnis in kort geding van 15 september 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiser in conventie bij dagvaarding van 27 augustus 2014,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen
1. de stichting
STICHTING STREETART FOUNDATION,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 1],
wonende te Amsterdam,
3.
[gedaagde 2],
wonende te Katwijk,
4.
[gedaagde 3],
wonende te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADVIESBUREAU [gedaagde 1] MARKETING, COMMUNICATIE SPONSORING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. C.H. Hoetmer te Amsterdam.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 5 september 2014 heeft eiser, hierna: [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, hierna gezamenlijk ook: [gedaagden 1] en afzonderlijk: de Stichting, [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en het Adviesbureau, hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. [eiser] en [gedaagden 1] hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de zijde van [eiser]: [eiser], zijn zaakwaarnemer de heer [naam 1] en
mr. Moszkowicz;
aan de zijde van [gedaagden 1]: [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3],
mr. M.J. Drijfholt, gemachtigde, en mr. Hoetmer.

2.De feiten

2.1.
[eiser], thans 43 jaar oud, is kunstenaar en heeft een handicap in het autistische spectrum. Na het overlijden van zijn partner in augustus 2009 was [eiser] verstoken van huisvesting en middelen. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben zich toen over [eiser] ontfermd. De aan [eiser] toebehorende goederen zijn in de periode van 26 maart 2009 tot 12 november 2013 onder bewind gesteld, waarbij voor [eiser] verschillende bewindvoerders zijn opgetreden.
2.2.
[gedaagde 1] heeft met ingang van 19 oktober 2011 een (gemeubileerde) woonboot gehuurd van[naam 2] (hierna: [naam 2]), voor € 1.500,- per maand, en die aan [eiser] beschikbaar gesteld ter bewoning. De huurovereenkomst stond op naam van [gedaagde 1] (als huurder).
2.3.
In een e-mail van 6 mei 2012 heeft [gedaagde 1] aan de toenmalige bewindvoerder van [eiser] ([naam 3], hierna [naam 3]) en aan de (griffier van de) rechtbank een door hem opgesteld overzicht gezonden van de door hem ten behoeve van [eiser] verrichte uitgaven, volgens dit overzicht een totaalbedrag van ongeveer € 33.000,-.
2.4.
In een e-mail van 1 juni 2012 (met een kopie aan de rechtbank) heeft [gedaagde 1] aan [naam 3] geschreven:

(…) Ik ga nu over tot het oprichten van de stichting Street Art Foundation. Daaraan worden, zoals afgesproken, de kunstwerken geschonken, en te gelde gemaakt, en vanuit die stichting kan dan een additionele geldstroom voor [eiser]([eiser], vzr.)
op gang komen.
Let op. Die geldstroom is er nog niet. (…)
2.5.
Op 2 juli 2012 is de Stichting opgericht. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn bestuurders van de Stichting. [eiser] heeft (in elk geval in) in 2012 een groot aantal door hem vervaardigde kunstwerken (schilderijen en tekeningen) aan de Stichting, althans aan [gedaagden 1], afgegeven.
2.6.
Onder de gedingstukken (productie 9 van [gedaagden 1]) bevindt zich een Bemiddelingsovereenkomst gedateerd 4 januari 2013, op naam van de Stichting (de naam van [eiser] is doorgestreept en die van de Stichting met de hand daarvoor in de plaats geschreven), waarop 11 werken, met verkoopprijzen tussen de € 4.600,- en € 16.000,-, zijn vermeld die door de Stichting voor onbepaalde tijd ter bemiddeling aan Galerie Nouvelles Images zijn afgestaan.
2.7.
In notulen van een bestuursvergadering van 13 april 2013 (vastgelegd in een e-mail van 16 april 2013) van de Stichting (waarbij aanwezig waren: [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 1]) is (onder meer) het volgende vermeld:

De huidige situatie. We staan er financieel niet heel goed voor. Toen [gedaagde 1]([gedaagde 1], vzr.)
is gestart met helpen, zijn allereerst allerlei schulden uit het verleden (ca. 70.000 euro) weggewerkt. Vervolgens is Nouvelles Images als nieuwe galerie aangetrokken. Zij hebben in de afgelopen 18 maanden 2 schilderijen en een (…) tekening verkocht; dat was ver beneden de verwachting. Van de galerie uit Denemarken komt al sinds zomer 2012 geen geld meer. (…) Op basis van de verwachting dat Nouvelles Images wel een aantal schilderijen zou verkopen heeft [gedaagde 1] geld geleend voor:
• aanschaf van doeken en verf (ca. 5000 euro)
• extra weekgeld (tussen augustus 2011 en december 2012)
• een woonboot (1750 euro per maand inclusief gas water licht) van 1 oktober 2011 tot 1 april 2013 (…). (…) De kunst die [eiser] in verleden en heden aan de stichting heeft geschonken is ten behoeve van het voldoen van schulden en het leven en werken van [eiser]; [eiser] is echter wilsbekwaam en daarmee vrij om toekomstig werk niet aan de stichting te geven maar zelf te houden of aan derden te verkopen of te schenken. De contacten met Nouvelles Images lopen via de stichting. Nouvelles Images heeft zelf aangegeven uitsluitend te willen zakendoen met de bestuurders van de Stichting en niet rechtstreeks met [eiser]. ”
2.8.
Volgens een brief van 21 augustus 2013 van (de raadsman van) [naam 2]
aan [gedaagde 1] dient een bedrag van € 3.365,- aan [naam 2] te worden betaald, in verband met de (inmiddels opgezegde) huur van de woonboot. Uit de bijgevoegde conceptdagvaarding blijkt dat dit bedrag een maand achterstallige huur, en schadevergoeding voor vernieling en het verdwijnen van een deel van de inboedel uit de woonboot betreft.
2.9.
Bij beschikking van 12 november 2013 heeft de kantonrechter, verbonden aan deze rechtbank, het bewind over de goederen van [eiser] op diens verzoek met onmiddellijke ingang opgeheven, op grond van de volgende overweging:

De kantonrechter is van oordeel dat de rechthebbende([eiser], vzr.)
een zodanig zorgnetwerk heeft opgebouwd dat hij hiermee voldoende steun lijkt te hebben om zijn belangen te behartigen. Belangrijk is wel dat het huidige netwerk wordt voortgezet om problemen in de toekomst te voorkomen.”
2.10.
Onder de gedingstukken (productie 5 van [eiser]) bevindt zich een (niet ondertekende) ‘Bemiddelingsovereenkomst’ van 7 mei 2014, waarin staat dat [eiser] 10 werken (volgens de omschrijving kennelijk dezelfde als die in de onder 2.7 aangehaalde Bemiddelingsovereenkomst zijn genoemd) ter bemiddeling heeft afgestaan aan de galerie Nouvelles Images, voor onbepaalde tijd.
2.11.
Bij e-mail van 17 juli 2014 heeft [gedaagde 1] aan [naam 1] geschreven:

Nog even concreet over de openstaande vordering van mij.
De inkomsten van de verkopen van de schilderijen zijn in grote lijnen gebruikt voor bevoorschotten van onkosten en levensonderhoud van [eiser] gedurende 20 maanden (…)
Mijn totale restvordering is ca. 35.000 euro. Deze heeft met name met de woonbootkosten te maken. Ik ben bereid deze in te wisselen, om er van af te zijn, tegen kunstwerken. Ik mailde je zojuist al een selectie van 6 kunstwerken die ik zou willen hebben voor deze verevening. Daar moeten tenminste nog 4 kunstwerken bij komen, waaronder het grote schilderij in de opslag bij [gedaagde 2].([gedaagde 2], vzr.)
Als [eiser] hiermee akkoord gaat kunnen we een en ander vastleggen in gang zetten en alle resterende werken terugbezorgen.
Dan kunnen wij ook de kunstwerken, en het geld dat bij Nouvelles Images op de rekening staat, vrijgeven aan [eiser].
Wil je dit met hem bespreken?
Overigens: formeel is het zo dat de stichting de kunstwerken in eigendom heeft en beheert. (…)”
2.12.
Volgens een beslissing van het UWV (Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen) van 1 augustus 2014 ontvangt [eiser] een Wajong uitkering, waarop sinds 16 juli 2014 beslag is gelegd door de Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen.
2.13.
Bij e-mail van 13 augustus 2014 heeft de raadsman van [eiser] aan [gedaagde 1] verzocht inzichtelijk te maken welke schilderijen bij wie en waarom in beheer zijn, alsook welke schulden [eiser] bij [gedaagde 1] of anderen zou hebben.
2.14.
Tussen partijen heeft op 19 en 20 augustus 2014 (e-mail)correspondentie plaatsgevonden over de teruggave door [gedaagde 1] (of de Stichting) van de kunstwerken aan [eiser]. [eiser] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het om (minstens) 200 kunstwerken gaat. [gedaagde 1] heeft dat ontkend.
2.15.
In een e-mail van 27 augustus 2014 heeft een zekere [naam 4] van Nouvelles Images aan [gedaagde 1] geschreven:

(…) wil ik nogmaals benadrukken dat alle afspraken die wij met betrekking tot [eiser] hebben gemaakt altijd via de Stichting Streetart Foundation zijn gemaakt en nooit direct met [eiser]. Gedurende de samenwerking met de Streetart Foundation zijn er in totaal drie werken verkocht. Twee schilderijen en een tekening. Een schilderij en de tekening zijn met de stichting afgerekend en het geld van het tweede schilderij is naar de derdengeldrekening van het advocatenkantoor Moszkowicz in Utrecht overgemaakt.
2.16.
Op 28 augustus 2014 heeft de deurwaarder op verzoek van [eiser], na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, 122 (op één na) door [eiser] vervaardigde kunststukken in conservatoir beslag (tot afgifte) genomen in de woning van [gedaagde 1], tevens het vestigingsadres van de Stichting. Op dezelfde dag heeft de deurwaarder ook nog op grond van hetzelfde verlof op aanwijzing van [gedaagde 2] in een loods te Katwijk een drietal door [eiser] vervaardigde schilderijen in conservatoir beslag (tot afgifte) genomen.
2.17.
Op 1 september 2014 heeft [naam 5] op verzoek van [gedaagde 1] (schriftelijk onder meer) het volgende verklaard:

Ik verklaar dat ik in de tijd dat ik bewindvoerder was van Dhr [eiser] ervan op de hoogte was dat de Stichting Street Art foundation, waar u voorzitter van bent, de kunststukken van Dhr [eiser] in eigendom had en daarmee veilig stelde met als doel de kunststukken te verkopen en de opbrengst hiervan te gebruiken om Dhr [eiser] te steunen in zijn leven. Daarnaast werd ook een deel van de opbrengst gebruikt voor het afbetalen van schulden die Dhr [eiser] zelf of zijn vorige bewindvoerders heeft gemaakt. (…) Ik was akkoord met de gang van zaken.”
2.18.
Volgens een e-mail van 2 september 2014 van [naam 6], hoofd van de afdeling ‘Post-War & Contemporary Art’ van Veilinghuis Christie’s, moet - op basis van door [gedaagde 1] via een website beschikbaar gestelde informatie en gegevens van artnet - aan de kunstwerken van [eiser] een veilingwaarde tussen de
€ 150,- en € 3.000,- per kunstwerk worden toegekend.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – gedaagden, althans één of meer van hen, op straffe van verbeurte van dwangsommen, te bevelen: binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, (1) alle kunstwerken van [eiser] aan hem af te geven; (2) schriftelijk inzage te geven in alle door gedaagden, althans één of meer van hen ten behoeve van [eiser] ontvangen geldbedragen; (3) al die bedragen aan [eiser] af te dragen. Dit alles met veroordeling van gedaagden, althans van één of meer van hen, in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de rente daarover.
3.2.
[eiser] heeft, kort gezegd, zijn vorderingen als volgt toegelicht. [gedaagden 1] heeft [eiser] onder druk gezet om zoveel mogelijk kunstwerken te produceren en aan hem af te geven. [gedaagden 1] zou de kunstwerken voor [eiser] verkopen, maar de eigendom is bij [eiser] gebleven. Voor zover hij akkoord zou zijn gegaan met een eigendomsoverdracht kan hij daaraan niet worden gehouden, aangezien hij niet in staat was om zijn wil te bepalen. Hij is niet voor niets onder bewind gesteld. [gedaagden 1] heeft zeker 200 werken van [eiser] in bezit, maar wil geen openheid van zaken geven. De website waarop de kunstwerken stonden is voor [eiser] niet meer toegankelijk. Gedaagden maken misbruik van de kwetsbaarheid van [eiser] en hebben niet alleen verkoopopbrengsten van zijn schilderijen, maar vermoedelijk ook uitkeringen van [eiser] achterover gedrukt. De Stichting, noch gedaagden hebben enige vorderingen op [eiser]. [eiser] heeft wel op de door [gedaagde 1] beschikbaar gestelde woonboot gewoond, maar er was niet afgesproken dat hij huur zou betalen en hij heeft ook geen schade veroorzaakt.
Nu de ‘samenwerking’ tussen partijen is beëindigd, dienen de kunstwerken weer aan [eiser] te worden teruggegeven. Daarnaast moeten alle verkoopbrengsten aan hem worden afgedragen en dient [gedaagde 1] inzage te geven in de voor [eiser]’s kunstwerken ontvangen bedragen.
3.3.
[gedaagden 1] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De Stichting vordert – samengevat – veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 57.717,- te verhogen met 40% aan pro memorie posten en te maken kosten, alsmede tot betaling van een bedrag van € 1.800.-. Voorts vordert [gedaagden 1] opheffing van de gelegde beslagen en veroordeling van [eiser] tot betaling van een schadevergoeding van € 750,- vanwege het volgens [gedaagden 1] onrechtmatig gelegde beslag, te verhogen met de wettelijke rente, alsook veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie de eigenaar van de kunstwerken is alsook over de vraag welke (aantallen) kunstwerken zich thans bij [gedaagden 1] bevinden en/of door [eiser] aan de Stichting zijn verstrekt. Allereerst zal worden ingegaan op dat laatste punt.
5.2.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagden 1] 200 kunstwerken in bezit heeft (gehad) die alle eigendom zijn van [eiser]. Volgens [gedaagden 1] gaat het om aanzienlijk minder kunstwerken die [eiser] uitsluitend in het jaar 2012 aan [gedaagden 1] heeft verstrekt, te weten de 122 werken die volgens het proces-verbaal van beslaglegging van de deurwaarder op het adres van ([gedaagde 1] en) de Stichting in beslag zijn genomen (met uitzondering van één geheel zwart schilderij, waarover hierna meer) en de drie werken die bij [gedaagde 2] in beslag zijn genomen, eveneens beschreven in het proces-verbaal van beslaglegging. Daarnaast zijn er volgens [gedaagden 1] nog 11 door [eiser] vervaardigde kunstwerken ter bemiddeling afgegeven aan de galerie Nouvelles Images te Den Haag, beschreven in de onder 2.6 aangehaalde bemiddelingsovereenkomst. Deze laatste kunstwerken vallen niet onder het beslag en van die kunstwerken zijn er inmiddels vier verkocht. Meer kunstwerken zijn volgens [gedaagden 1] niet aan hem ter beschikking gesteld.
5.3.
Vooralsnog bestaat onvoldoende grond om aan de juistheid van de hiervoor weergegeven door [gedaagden 1] ingenomen stellingen ten aanzien van het aantal kunstwerken te twijfelen. Dat op de website meer dan 122 foto’s te zien zouden zijn geweest kan komen doordat, zoals ook uit het proces-verbaal van beslaglegging blijkt, sommige kunstwerken meerdere malen zijn gefotografeerd. Dat ook nog op andere locaties kunstwerken zouden zijn opgeslagen, heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden 1] niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde 1] eenmaal heeft verwezen naar kunstwerken ‘in Noordwijk’, maar zijn verklaring dat hij daarmee ‘Katwijk’ bedoelde is voldoende geloofwaardig, nu [eiser] op geen enkele wijze nader heeft toegelicht bij wie of op welke locatie te Noordwijk kunstwerken van hem zouden zijn opgeslagen, waarop [gedaagde 1] mogelijk zou kunnen hebben gedoeld. Aannemelijk is dus dat ‘Noordwijk’ bij vergissing is aangeduid als plaats waar zich nog (meer) kunstwerken van [eiser] zouden bevinden.
Vooralsnog wordt daarom tot uitgangspunt genomen dat dit kort geding beperkt is tot voornoemde in de gedingstukken omschreven kunstwerken, waarvan [gedaagden 1] heeft erkend dat [eiser] deze ter beschikking van [gedaagden 1] heeft gesteld.
5.4. [eiser] heeft zijn vorderingen gestoeld op de stelling dat de kunstwerken zijn eigendom zijn gebleven en dat hij deze slechts aan de Stichting ter beschikking heeft gesteld om ze namens hem te verkopen.
[gedaagden 1] heeft daarentegen ingebracht dat aan het hem ter beschikking stellen van de kunstwerken een meeromvattende afspraak tussen hem en [eiser] alsmede zijn bewindvoerder(s) ten grondslag lag. Volgens [gedaagden 1] heeft [eiser] de kunstwerken in eigendom aan de Stichting overgedragen, met de afspraak dat uit de verkoopopbrengst de kosten die (de bestuurders van) de Stichting voor [eiser] maakte(n) ten behoeve van onder meer materialen, de woonboot en zijn levensonderhoud, daaruit zouden worden voldaan, waarbij een eventuele meeropbrengst aan [eiser] ten goede zou komen. Met de bewindvoerder is afgesproken dat de Stichting speciaal voor dit doel zou worden opgericht. De eigendomsoverdracht van de schilderijen is met instemming van de bewindvoerder en goedkeuring van de rechtbank geschied, aldus steeds [gedaagden 1]
5.5.
Partijen hebben geen duidelijke schriftelijke afspraak gemaakt over de (eigendoms-)overdracht van de schilderijen en de in rekening te brengen kosten, althans deze is niet in het geding gebracht. Nu bij gebreke daaraan op voorhand niet zonder meer van de juistheid van de lezing van één van hen kan worden uitgegaan, is voor de vaststelling wie eigenaar is van de kunstwerken een nader onderzoek naar de feiten nodig, waarvoor het kort geding zich niet leent.
De stellingen van [gedaagden 1] in dit verband worden ondersteund door hetgeen [gedaagde 1] heeft vermeld in zijn e-mail van 1 juni 2012 (vermeld bij 2.4) en de verklaring van de bewindvoerder [naam 5] in de onder 2.17 weergegeven e-mail van
1 september 2014. Daaruit komt in elk geval naar voren dat de overdracht van de kunstwerken steeds met medeweten en instemming van de bewindvoerder is geschied, die destijds beschikkingsbevoegd was over zijn vermogen. Niet aannemelijk is geworden dat [eiser] na afloop van de onderbewindstelling nog kunstwerken aan [gedaagden 1] heeft afgegeven. [eiser] kan zich daarom vooralsnog niet beroepen op het ontbreken van zijn toestemming of op zijn wilsonbekwaamheid.
5.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat bij de huidige stand van zaken onvoldoende aannemelijk is dat de eigendom van (alle) kunstwerken die [eiser] aan [gedaagden 1] heeft overgedragen (nog) bij [eiser] berust en evenmin dat [gedaagden 1] gehouden is om namens [eiser] geïncasseerde verkoopbedragen (zonder verrekening van gemaakte onkosten) zonder meer aan [eiser] af te dragen.
Hierop stuit reeds de toewijzing van de door [eiser] ingestelde vorderingen af. In een bodemprocedure, of in het kader van een door partijen te bereiken schikking, zal een en ander nader moeten worden onderzocht en in kaart gebracht, waarbij ook eventuele nadere bewijsstukken van de bewindvoerder(s) en de rechtbank kunnen worden betrokken.
5.7.
Daarbij wordt aangetekend dat partijen het erover eens zijn dat hun ‘samenwerking’ – hoe deze ook juridisch moet worden gekwalificeerd – inmiddels ten einde is en dat de door [eiser] ter beschikking gestelde kunstwerken een zekere waarde vertegenwoordigen, in de visie van [gedaagden 1], naar hij ter zitting heeft verklaard, van rond de € 118.500,-, terwijl de vordering die [gedaagden 1] nog op [eiser] stelt te hebben (maximaal) rond de € 60.000,- ligt. Dit zou betekenen dat in de rede ligt dat bij een afwikkeling van zaken tussen partijen, waarbij het er naar uit ziet dat [eiser] niet over andere middelen beschikt dan zijn kunst, in ieder geval een deel van de kunstwerken weer aan [eiser] ter beschikking zou moeten worden gesteld (zoals ook [gedaagden 1] in het kader van een schikking eerder aan [eiser] heeft voorgesteld). Daarop kan in dit kort geding echter, gelet op het hiervoor overwogene en het hierna volgende in reconventie, niet worden vooruit gelopen.
5.8.
De gevraagde voorzieningen zullen op grond van het voorgaande worden geweigerd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Een van de door [gedaagden 1] ingediende vorderingen betreft de betaling van een geldsom. Een dergelijke vordering kan in kort geding alleen worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure deze ook zal toewijzen en van de eisende partij niet kan worden gevergd de uitkomst van een zodanige procedure af te wachten. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
6.2.
De vordering die de Stichting volgens [gedaagden 1] op [eiser] heeft
bestaat voor € 27.000,- uit kosten van huur voor de woonboot, € 22.080,- aan kosten levensonderhoud, verf en materialen en nog wat kleinere posten aan nutsvoorzieningen, watergeld, een bedrag van € 1.800,- vanwege een verkocht kunstwerk, en een lening aan de familie [gedaagde 2] van € 5.000,-.
6.3. [eiser] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen betwist. Wat betreft de huurkosten heeft [eiser] wel erkend dat hij de door [gedaagde 1] ter beschikking gestelde boot heeft bewoond. Daarnaast kan er voorshands van worden uitgegaan dat de huur € 1.500,- per maand bedroeg en ook dat de kosten voor water- en energie ten behoeve van [eiser] zijn gemaakt. Dat hij ter zake deze voor hem gemaakte kosten enige vergoeding verschuldigd is aan [gedaagden 1], ligt dan ook in de rede. Echter tegenover de betwisting daarvan door [eiser] heeft [gedaagden 1] voorshands niet aannemelijk gemaakt dat was overeengekomen dat [eiser] deze kosten één op één aan [gedaagde 1] zou terugbetalen, hetgeen gezien de hoogte van de huur en het beperkte inkomen van [eiser] ook niet voor de hand ligt. Voorts heeft [eiser] betwist schade aan de inboedel van de boot te hebben toegebracht, alsook dat hij de volgens [gedaagden 1] aan hem verstrekte bedragen (volledig) heeft ontvangen. Daarnaast geldt voor alle bedragen dat voorshands hoe dan ook niet aannemelijk is geworden dat [eiser] deze zou moeten terugbetalen, ook in het geval de opbrengsten van de door hem aan de Stichting – op grond van welke titel dan ook – overgedragen kunstwerken daarvoor ontoereikend zouden zijn. Dit geldt te meer waar de Stichting zich vooralsnog tegen teruggave van de kunstwerken aan [eiser] verzet. Verder heeft [eiser] terecht aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat eventuele vorderingen van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan de Stichting zijn gecedeerd, nu een akte van cessie ontbreekt, alsook dat [eiser] voor de (terug-) betaling van de gevorderde bedragen niet in gebreke is gesteld.
Onder deze omstandigheden is onvoldoende aannemelijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de vordering zal toewijzen, zodat deze vordering niet voldoet aan het onder 6.1 genoemde criterium. Daar komt bij dat [gedaagden 1] niets heeft gesteld omtrent de aanwezigheid van een spoedeisend belang. Ook het van de geldvordering deel uitmakende bedrag van € 1.800,-, dat de opbrengst van een kunstwerk betreft die volgens [gedaagden 1] aan de Stichting had moeten worden betaald, is alleen al daarom niet toewijsbaar.
6.4.
Voorts heeft [gedaagden 1] opheffing van de gelegde beslagen gevorderd, in de eerste plaats omdat de beslaglegging ‘vexatoir’ zou zijn.
Die opvatting van [gedaagden 1] wordt niet gedeeld. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de kunstwerken zijn eigendom zijn gebleven. Hoewel [eiser] voorshands niet in die stelling wordt gevolgd, is deze, bij gebreke aan duidelijke schriftelijke afspraken, rechtens niet onverdedigbaar. Dat [eiser] in het beslagrekest de voorzieningenrechter (bewust) onjuist zou hebben voorgelicht is verder vooralsnog niet gebleken. Nu [gedaagden 1] heeft aangegeven nog steeds voornemens te zijn de kunstwerken te verkopen, terwijl de ‘samenwerking’ tussen partijen inmiddels is beëindigd en [eiser] niet (langer) met een verkoop door de Stichting akkoord wenst te gaan, heeft hij voorts een voldoende rechtens te respecteren belang bij het beslag als bewarende maatregel. Dit betekent dat voorshands geen grond bestaat voor opheffing van de gelegde beslagen, afgezien van het beslag op het schilderij dat als zesde kunstwerk is beschreven in het proces-verbaal van beslaglegging van 28 augustus 2014, te weten “Een schilderij, compleet zwart, afmeting 80 cm bij 80 cm (foto 7)”, nu [gedaagde 1] onweersproken heeft gesteld dat dit schilderij niet door [eiser] is vervaardigd en niets met de onderhavige zaak van doen heeft.
6.5.
Voor een (voorschot op) schadevergoeding wegens onterecht gelegd beslag is op grond van het voorgaande, geen plaats.
6.6.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden 1] worden veroordeeld in de kosten van dit geding in reconventie, die, vanwege de samenhang met het geding in conventie, worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
7.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagden 1] begroot op:
– € 608,- € 608,- aan griffierecht en
– € 608,- € 816,- aan salaris advocaat;
7.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie:
7.4.
heft op het conservatoire beslag gelegd op het schilderij dat als zesde kunstwerk is beschreven in het proces-verbaal van beslaglegging van 28 augustus 2014, te weten “Een schilderij, compleet zwart, afmeting 80 cm bij 80 cm (foto 7)”;
7.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
weigert de gevraagde voorzieningen voor het overige;
7.7.
veroordeelt [gedaagden 1] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] in het geding in reconventie, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: MB