In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 september 2014 uitspraak gedaan over de vorderingen van de officier van justitie met betrekking tot de terbeschikkingstelling (TBS) van de betrokkene. De officier van justitie had verzocht om de omzetting van de TBS met voorwaarden naar een TBS met verpleging van overheidswege, alsook om verlenging van de TBS. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen. De betrokkene, die in 2012 ter beschikking was gesteld, had zich niet gehouden aan de voorwaarden van de TBS, waaronder het gebruik van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene in een neerwaartse spiraal verkeerde, maar dat er onvoldoende bewijs was dat zijn gedrag leidde tot een substantieel recidiverisico. De deskundigen waren verdeeld over de noodzaak van verpleging van overheidswege, waarbij de psycholoog concludeerde dat er geen substantiële vermindering van het recidiverisico zou optreden door omzetting naar verpleging. De rechtbank heeft ook overwogen dat de betrokkene niet in een klinische setting kon worden geplaatst, wat de reclassering bemoeilijkte. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de veiligheid van anderen niet in het geding was en dat de vorderingen van de officier van justitie niet konden worden toegewezen. De beslissing is genomen in het belang van de proportionaliteit en de afweging van de persoonlijke situatie van de betrokkene.