ECLI:NL:RBAMS:2014:6030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
13/660969-10 , RK 13/7586 en RK 14/1268
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot omzetting van TBS met voorwaarden naar TBS met verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 september 2014 uitspraak gedaan over de vorderingen van de officier van justitie met betrekking tot de terbeschikkingstelling (TBS) van de betrokkene. De officier van justitie had verzocht om de omzetting van de TBS met voorwaarden naar een TBS met verpleging van overheidswege, alsook om verlenging van de TBS. De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen. De betrokkene, die in 2012 ter beschikking was gesteld, had zich niet gehouden aan de voorwaarden van de TBS, waaronder het gebruik van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene in een neerwaartse spiraal verkeerde, maar dat er onvoldoende bewijs was dat zijn gedrag leidde tot een substantieel recidiverisico. De deskundigen waren verdeeld over de noodzaak van verpleging van overheidswege, waarbij de psycholoog concludeerde dat er geen substantiële vermindering van het recidiverisico zou optreden door omzetting naar verpleging. De rechtbank heeft ook overwogen dat de betrokkene niet in een klinische setting kon worden geplaatst, wat de reclassering bemoeilijkte. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de veiligheid van anderen niet in het geding was en dat de vorderingen van de officier van justitie niet konden worden toegewezen. De beslissing is genomen in het belang van de proportionaliteit en de afweging van de persoonlijke situatie van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/660969-10
RK 13/7586 en RK 14/1268
BESCHIKKING
op de respectievelijk op 18 november 2013 en 26 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van diezelfde data, in de zaak tegen:

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
thans verblijvende in Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 3 april 2012 ter beschikking werd gesteld met voorwaarden (hierna te noemen: betrokkene), met bevel dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden direct uitvoerbaar is.
De inhoud van de vordering
De vorderingen van de officier van justitie strekken respectievelijk tot het (alsnog) verplegen van overheidswege en tot het verlengen van de termijn van genoemde terbeschikkingstelling (met voorwaarden) met twee jaar.
De procesgang
De vordering van de officier van justitie tot verpleging van overheidswege is op 26 november 2013 en 12 december 2013 in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de behandeling telkens aangehouden, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een nader rapport door de reclassering te laten opstellen, waaronder een indicatiestelling van IFZ en daarnaast een nader rapport te laten opmaken door een psychiater met betrekking tot de gevorderde omzetting.
De rechtbank heeft op 26 november 2013 op grond van artikelen 446 en 509j van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de voorlopige verpleging van overheidswege bevolen.
De rechtbank heeft op 7 maart 2014 naast voornoemde vordering eveneens de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (met voorwaarden) behandeld in openbare raadkamer.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 21 maart 2014 het onderzoek in openbare raadkamer hervat en opnieuw geschorst, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over het plaatsingsperspectief van de terbeschikkinggestelde in een klinische setting en tevens een psycholoog te laten rapporteren met betrekking tot de wenselijkheid van omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Voorts heeft de rechtbank op 12 juni 2014 de behandeling van beide vorderingen, gelet op hun onlosmakelijke samenhang, aangehouden, teneinde psychiater [persoon 1] in openbare raadkamer te horen, gelet op het advies in het op 8 juni 2014 door psycholoog [persoon 2] opgemaakte rapport.
De rechtbank heeft ten aanzien van de vordering tot verpleging van overheidswege in bovengenoemd parketnummer kennis genomen van de volgende stukken:
  • het op 15 november 2013 door de reclassering Nederland uitgebrachte advies, strekkende tot omzetting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
  • het op 4 maart 2014 opgemaakte rapport van de psychiater [persoon 1], strekkende tot uitbreiding van de voorwaarden van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, in die zin dat betrokkene zich laat opnemen en behandelen in een forensisch psychiatrische kliniek;
  • de aanvullende adviezen van de Reclassering Nederland van 11 december 2013 en 4 maart 2014;
  • het standpunt van de reclassering van 24 april 2014 dat zij, nu het niet gelukt is een passende kliniek te vinden voor betrokkene waar hij behandeld kan worden, geen mogelijkheden zien om betrokkene verder te begeleiden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden;
  • een brief van het intakeverslag van betrokkene bij de GGZ-Drenthe, Beveiligde psychiatrie FPK, Assen van 22 april 2014, waarin het besluit om betrokkene geen behandeling aan te bieden wordt toegelicht;
  • het op 8 juni 2014 opgemaakte rapport van de psycholoog [persoon 2], strekkende tot het niet omzetten van de terbeschikkingstelling met voorwaarden naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege alsmede strekkende tot beëindiging van de terbeschikkingstelling, alsmede de door [persoon 2] – in het kader van een andere strafrechtelijke procedure – opgemaakte rapportage betreffende betrokkene van 7 juli 2013.
De rechtbank heeft ten aanzien van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling in bovengenoemd parketnummer kennis genomen van de volgende stukken:
  • het op grond van artikel 509o, derde lid, Sv opgemaakte adviesrapport van de reclassering Nederland van 31 januari 2014, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren, alsmede de voortgangsverslagen van de Reclassering Nederland;
  • het op 4 augustus 2014 op grond van artikel 509o, derde lid, Sv uitgebrachte rapport van de psychiater [persoon 3], die geen adequate risico-analyse heeft kunnen maken nu betrokkene niet heeft willen meewerken.
De rechtbank heeft op 19 augustus 2014 de officier van justitie mr. J. Ang, betrokkene en diens raadsman mr. F.J. Hogewind, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundigen [persoon 4], verbonden aan de reclassering, [persoon 1], psychiater en [persoon 2], psycholoog, in openbare raadkamer gehoord met betrekking tot beide vorderingen. Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Aan genoemd advies van de reclassering van 15 november 2013 wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Vanaf juli 2013 zit betrokkene in een neerwaartse spiraal. Hij overtreedt de voorwaarden van de maatregel van terbeschikkingstelling door cocaïne, heroïne, methadon te gebruiken. Deze terugval is gelieerd aan het verblijf bij [voorziening begeleid wonen], waar veel verslaafden verblijven. Na een waarschuwing is betrokkene nog steeds niet drugsvrij. Behandeling voor zijn chronisch harddrugsgebruik is geïndiceerd. Er vinden meerdere grensoverschrijdende incidenten plaats bij [voorziening begeleid wonen], waardoor schorsing dreigt. Voorts is betrokkene ontslagen bij het dagbestedingstraject vanwege zijn overheersende en intimiderende houding en heeft hij geen dagbesteding meer.
Uit het advies valt voorts af te leiden dat de behandeling door [persoon 5] ten aanzien van het indexdelict bij De Waag positief is afgerond en dat in overleg met [persoon 5] besloten is om behandeling voort te zetten, gericht op zijn persoon.
De reclassering ziet geen positieve gedragsverandering bij betrokkene. Betrokkene heeft zich vervolgens misdragen tijdens gesprek bij toezichthouder door een bedreigende houding aan te nemen. Hij is tevens niet open over zijn handel en wandel. Er is sprake van een afglijdende situatie en betrokkene is slecht aanspreekbaar.
Door deze neerwaartse spiraal ziet de reclassering gevaar voor personen en/of delictgevaar ontstaan en kan niet langer op passende wijze invulling worden gegeven aan het toezicht.
Dit is reden voor de reclassering om een omzetting te adviseren.
Aan genoemd rapport van de psychiater [persoon 1] van 4 maart 2014 wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene wordt afhankelijkheid van cocaïne, heroïne en cannabis (in vroege gedwongen remissie) vastgesteld, alsmede een antisociale persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, borderline en narcistische trekken. Er is geen sprake van een seksuele stoornis, maar wel van cognitieve vervormingen zoals die vaak worden aangetroffen bij pedofilie, aangezien betrokkene het slachtoffer beschrijft als verleidend en actief wervend naar hem toe. De reclassering steekt voor wat betreft het drugsgebruik de hand deels in eigen boezem en zou betrokkene een laatste kans willen gunnen, nu het tot de terugval wonderwel goed was gegaan. Ten aanzien van het recidiverisico heeft de persoonlijkheidsstoornis een belangrijke rol gespeeld bij het indexdelict, met name het grensoverschrijdend gedrag en een verminderd vermogen zich in te leven in de ander. Middelengebruik heeft geen relatie met het delictgedrag zoals het indexdelict. Het recidiverisico op de korte termijn is klein. Betrokkene verkeert niet in de omstandigheden die uiteindelijk kunnen leiden tot het delictgedrag. Omdat een gezinssituatie de voedingsbodem kan vormen voor het optreden van een nieuw zedendelict, dient betrokkene hierover maximaal openheid van zaken te geven.
De deskundige adviseert de voorwaarden uit te breiden met langdurige klinische opname en behandeling van persoonlijkheidspathologie in een FPK of FPA. De rapporteur overweegt daarbij dat, mocht betrokkene daartoe niet zijn te motiveren, dat dan geen andere mogelijkheid rest dan omzetting in verpleging van overheidswege.
Uit de aanvullende adviezen van de Reclassering Nederland van 11 december 2013 en 4 maart 2014 blijkt het volgende, zakelijk weergegeven:
Betrokkene kan niet terugkeren naar [voorziening begeleid wonen], maar is bereid om ambulante behandeling te ondergaan. De reclassering adviseert een wijziging van de voorwaarden.
Uit de voortgangsrapportage van 24 april 2014 van de Reclassering Nederland blijkt het volgende, zakelijk weergegeven:
Het is niet gelukt om passende kliniek te vinden. Betrokkene is afgewezen door FVK Basalt, FVK Bouman en FPK Assen (vanwege de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek gecombineerd met de ontkenning van het indexdelict, het niet nemen van verantwoordelijkheid en het niet in staat zijn tot reflectie.) De reclassering ziet geen mogelijkheden om betrokkene verder te begeleiden in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Aan genoemd rapport van de psycholoog [persoon 2] van 8 juni 2014 wordt het volgende ontleend:
Betrokkene weigerde het onderzoek en het rapport is opgesteld op basis van eerder onderzoek van de deskundige van 6 juli 2013 en schriftelijke stukken. De rapporteur constateert dat geen van de voorgaande rapporteurs een meer dan beperkte doorwerking van pathologie in het indexdelict heeft kunnen aantonen. Bij een zeer beperkt verband tussen de stoornis en het delict zijn geen gefundeerde, geïndividualiseerde uitspraken mogelijk over het pathologisch bepaald recidiverisico (namelijk: zeer beperkt belemmerd in wils- en keuzevrijheid). Geen van de voorgaande rapporteurs heeft kunnen aantonen dat, indien betrokkene onbehandeld blijft, er op langere termijn sprake is van een substantieel recidiverisico op delicten vergelijkbaar met het indexdelict. Sinds de start van de terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft betrokkene geen gevaarzettend gedrag laten zien dat gerelateerd is aan het indexdelict, ook niet na de terugval in excessief middelengebruik. Het advies van behandeling van betrokkene in een FPK of FPA wordt eerder bepaald door overwegingen rondom de ernst, aard en weerbarstigheid van de persoonlijkheidspathologie. Naar de mening van de rapporteur zal een behandeling geen substantiële bijdrage kunnen leveren aan vermindering van het risico en zal dat alleen maar tot conflicten leiden. De rapporteur adviseert om de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet om te zetten naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nu dit naar zijn mening niet tot een substantiële vermindering van het recidive-risico zal (kunnen) leiden. Op grond van deze overwegingen concludeert de rapporteur dat er geen gronden zijn om te adviseren om de terbeschikkingstelling (met voorwaarden) te verlengen en adviseert hij derhalve om de terbeschikkingstelling (met voorwaarden) te beëindigen.
Aan het genoemde adviesrapport van de reclassering Nederland van 31 januari 2014 wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Uit de risicotaxatie van behandelaar [persoon 5] van 18 oktober 2013 en het tussentijds verslag van 6 december 2013 komt naar voren dat betrokkene ten aanzien van het indexdelict naar voren komt als een persoon met een laag recidiverisico. De behandeldoelen ter zake van het indexdelict zijn in voldoende mate bereikt. Wel is vanuit behandeloptiek een klinische opname in een verslavingskliniek geïndiceerd, gelet op het feit dat betrokkene – na een aantal jaren abstinent van drugs te zijn geweest – enige maanden geleden teruggevallen in problematisch druggebruik, waarbij plaatsing van hem in een ‘drugsrijke’ omgeving in combinatie met een aantal stresserende factoren op het gebied van wonen, werken en financiën, een kennelijk faciliterende rol heeft gespeeld.
De reclassering adviseert, gezien ernst van de (verslavings)problematiek en het feit dat tot op heden de begeleiding van betrokkene nog niet heeft geleid tot een stabiele woon- en leefsituatie, de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen.
Uit het genoemde rapport van de psychiater [persoon 3] van 4 augustus 2014 kan worden afgeleid dat betrokkene heeft geweigerd om mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek en dat de diagnose uit eerdere rapportages, inhoudende dat betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, afdoende betrouwbaar is gesteld. De deskundige kon, gelet op het niet meewerken van betrokkene, geen adequate risicoanalyse opmaken.
De deskundigen hebben hun adviezen ter zitting toegelicht en daar waar nodig aangevuld.
Formeel verweer van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de vordering tot verlenging van de officier van justitie voortijdig is ingediend, te weten op 26 februari 2014, terwijl de terbeschikkingstelling is gaan lopen op 11 mei 2012 en dus op 11 mei 2014 zal eindigen. Dat is in strijd met artikel 509o Sv. De omstandigheid dat er nog immer geen beslissing is genomen op de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is in strijd met artikel 509t Sv. Op grond hiervan en gelet op de conclusies van de deskundige [persoon 2] heeft de raadsman verzocht de vordering verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman. De rechtbank overweegt daartoe dat, hoewel uit de stukken blijkt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden pas op 30 mei 2012 is opgestart, de terbeschikkingstelling met voorwaarden op 3 april 2012 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en derhalve eindigt op 3 april 2014. Het verweer van de raadsman mist dan ook feitelijke grondslag. Voorts overweegt de rechtbank dat blijkens het bepaalde in artikel 509q Sv de terbeschikkingstelling van kracht blijft, zolang nog niet onherroepelijk op een verlengingsvordering is beslist.

Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank dient te beslissen op twee – door de officier van justitie ingediende – vorderingen.
De rechtbank zal eerst beslissen ten aanzien van de vordering tot omzetting van de ter beschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nu simultaan aan deze vordering nog steeds het bevel tot voorlopige verpleging voortduurt. Vervolgens zal de rechtbank beslissen op de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Ten aanzien van de vordering tot omzetting
De officier van justitie heeft omzetting gevorderd nu is gebleken dat betrokkene de opgelegde voorwaarden niet heeft nageleefd en niet naleeft en dat verdere behandeling van de terbeschikkinggestelde uit het oogpunt van het belang van de veiligheid van anderen dan wel van de algemene veiligheid van goederen noodzakelijk is.
De rechtbank stelt voorop dat uit de rapportage van de reclassering van 15 november 2013 en het voortgangsverslag van 24 oktober 2013 en de behandeling in openbare raadkamer is gebleken dat betrokkene de volgende aan hem opgelegde voorwaarden niet heeft nageleefd:
  • betrokkene gebruikt geen harddrugs;
  • betrokkene toont zich in de contacten open over zijn doen en laten; hij houdt niets achter dat een goed toezicht op de voorwaarden bemoeilijkt.
In eerste instantie is met name het overtreden van de voorwaarde die ziet op het harddrugsgebruik aan de orde geweest. De reclassering heeft hierin, zoals blijkt uit het 6e voortgangsverslag van 24 oktober 2013, niet direct aanleiding gezien te adviseren de omzetting te gelasten. Zij hebben daartoe overwogen dat het gebruik van harddrugs wel zorgelijk te noemen is, maar dat het geen delictgerelateerde factor is. Wel heeft de reclassering aangegeven dat zij van mening is dat betrokkene gespecialiseerde begeleiding nodig heeft ten aanzien van zijn chronische druggebruik en dat zij op zoek zijn naar een juiste plek voor betrokkene.
Zoals blijkt uit het advies omzetting van 15 november 2013 is de continuering van het harddrugsgebruik, het niet open zijn van betrokkene over zijn handel en wandel, het wegvallen van de dagbesteding en het grensoverschrijdend gedrag van betrokkene, reden voor de reclassering een omzetting te adviseren nu het voor de reclassering onmogelijk is om op passende en verantwoorde wijze invulling te geven aan het toezicht in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Psychiater [persoon 1] heeft in zijn op 4 maart 2014 opgemaakte rapport uitbreiding van de voorwaarden van de terbeschikkingstelling met voorwaarden geadviseerd in die zin dat betrokkene zich laat opnemen en behandelen in een forensisch psychiatrische kliniek. Hoewel hij concludeert dat het risico op recidive op korte termijn laag is zou het recidiverisico hoger kunnen worden als betrokkene in een situatie terecht komt waarbij hij toezicht krijgt op kinderen. Hierbij tekent [persoon 1] aan dat betrokkene geen (kern)pedoseksueel is. Betrokkene is vanuit zijn gebrekkig aangelegde gewetensfuncties in te geringe mate geremd in zijn neiging zich grensoverschrijdend te gedragen. Hij acht om die reden behandeling voor de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene aangewezen.
Bij de behandeling in raadkamer heeft [persoon 1] herhaald dat het recidivegevaar in eerste instantie klein te noemen is en dat er geen seksuele stoornis bij betrokkene is aangetoond. Er zijn volgens hem wel gevaarzettende aspecten die een situatie weer kunnen opleveren, maar er moeten wel de nodige stappen gezet worden alvorens zo’n situatie zich weer voordoet.
Uit de beschikbare rapportages van de reclassering en het verhandelde in openbare raadkamer is gebleken dat de reclassering in eerste instantie heeft ingezet op het aanpassen van de voorwaarden om behandeling van betrokkene mogelijk te maken. Ondanks de inspanningen van de reclassering gedurende de laatste maanden is het niet gelukt een passende kliniek te vinden, waar betrokkene behandeld kan worden. Betrokkene is steeds – onder meer op grond van het ontbreken van intrinsieke motivatie – afgewezen bij verschillende forensisch psychiatrische klinieken, zodat geen uitvoering kan worden gegeven aan de door de reclassering voorgestelde gewijzigde voorwaarden.
De reclassering heeft tijdens de openbare raadkamerbehandeling van 19 augustus 2014 het schriftelijke advies van 24 april 2014 bevestigd, inhoudende dat zij geen mogelijkheden meer zien om betrokkene verder te begeleiden en op een verantwoorde wijze toezicht te houden op betrokkene in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat, wettelijk gezien, de enkele vaststelling dat de terbeschikkinggestelde de voorwaarde niet heeft nageleefd, al kan leiden tot omzetting in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Ook als het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, kan de omzetting worden bevolen.
Aan de rechtbank ligt nu de vraag voor of het niet naleven van de voorwaarden tot gevolg moet hebben dat de terbeschikkingstelling moet worden omgezet.
De rechtbank moet daarbij een afweging maken, mede in het licht van de proportionaliteit, of omzetting strikt noodzakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende:
De rechtbank stelt vast, gelet op de hiervoor besproken rapportages, dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met borderline, narcistische en paranoïde trekken en dat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van cocaïne, heroïne en cannabis, alle in vroege gedwongen remissie.
Volgens de deskundigen is nog steeds sprake van dezelfde – constante – persoonlijkheids-problematiek die aanleiding gaf tot het opleggen van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarnaast komt eveneens uit de beschikbare rapportages en het verhandelde in raadkamer naar voren dat het recidivegevaar ten aanzien van het indexdelict op dit moment als klein wordt ingeschat, en bovendien afhankelijk is van een veelheid van factoren. De persoonlijkheid van betrokkene zou het recidivegevaar op termijn mogelijk kunnen verhogen, met name in situaties die lijken op de situatie waarin het indexdelict heeft plaatsgevonden. De beoogde behandeling van betrokkene ziet vooral op het hanteerbaar maken van het problematisch functioneren van betrokkene.
Uit de rapportages wordt voldoende duidelijk dat er zorgen zijn, met name rondom de terugval in middelengebruik en de woon-/werksituatie van betrokkene.
De overtreding van de voorwaarden heeft echter niet geleid tot gevaarzettend gedrag dat gerelateerd kan worden aan het indexdelict. Alle deskundigen zijn het erover eens dat het middelengebruik van betrokkene geen delictgevaarlijke factor vormt.
Er is evenmin sprake van een plotselinge verslechtering van de geestelijke toestand van betrokkene, gepaard gaande met symptomen die zich ook voorafgaand aan het plegen van het indexdelict hebben voorgedaan die het risico op recidive ten aanzien van het indexdelict aanzienlijk verhogen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank onvoldoende gebleken van een situatie die zó dreigend is dat deze thans omzetting naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege rechtvaardigt. De wenselijkheid van plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek of dubbeldiagnosekliniek enkel uit medisch-psychiatrisch oogpunt acht de rechtbank in dat licht niet voldoende. Evenmin wordt voldaan aan het gevaarscriterium. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door betrokkene – gedurende zijn terbeschikkingstelling – gepleegde mishandeling geen grondslag kan vormen voor het omzetten dan wel verlengen van de terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft daarbij eveneens het aspect van proportionaliteit in relatie tot het indexdelict in aanmerking genomen. Naast de waarschijnlijkheid dat – indien verpleging van overheidswege zou worden opgelegd – er geruime tijd voorbij zal gaan voordat een nieuwe geschikte behandelsetting gevonden is, is het tevens onzeker of een behandeling van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene zal leiden tot een verdere verlaging van het reeds als laag ingeschatte recidiverisico met betrekking tot het indexdelict. Dit onzekere traject acht de rechtbank zeer onwenselijk en niet proportioneel. Verpleging van overheidswege is daartoe een te ingrijpend middel, ook als de rechtbank meeweegt dat de reclassering heeft gesteld betrokkene niet verder op een voor hen verantwoorde wijze te kunnen begeleiden.
Ten aanzien van het bevel voorlopige verpleging merkt de rechtbank het volgende op.
Het bevel tot voorlopige verpleging heeft een voorlopig karakter. Het ligt in de rede dat het onderzoek door de rechtbank zo spoedig mogelijk, maar, ingevolge artikel 509j, zesde lid, Sv in elk geval binnen één maand na het indienen van de vordering, plaatsvindt.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval het onderzoek acht dagen na het indienen van de vordering heeft plaatsgevonden. Specifieke omstandigheden in deze zaak, waaronder de moeizame verstandhouding van de betrokkene ten aanzien van de deskundigen die werden geacht te rapporteren, alsmede het uitgebreide en langdurige onderzoek naar de mogelijkheden van plaatsing van betrokkene in een forensisch psychiatrische kliniek in het kader van uitbreiding van de voorwaarden, hebben er echter toe geleid dat het lang heeft geduurd voordat de rechtbank een definitieve beslissing heeft kunnen nemen op de vordering ex artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Aan de overschrijding van deze termijn is geen sanctie verbonden.
Nu de rechtbank een beslissing heeft genomen op door de officier van justitie ingediende vordering ex artikel 38c Sr, komt de werking aan het bevel voorlopige verpleging te ontvallen.
Ten aanzien van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling
Voorts ligt aan de rechtbank voor de vordering de terbeschikkingstelling te verlengen.
Op grond van artikel 38d Sr kan de terbeschikkingstelling op vordering van het Openbaar Ministerie worden verlengd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
Het criterium waaraan de beslissing omtrent verlenging moet worden getoetst is het gevaarscriterium. Dit criterium raakt in de eerste plaats de aard van een reeds begaan misdrijf en voorts betreft het de persoonlijkheid van de betrokkene in verband met mogelijke ernstige recidive in de toekomst.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven met betrekking tot de vordering tot omzetting reeds heeft overwogen.
De rechtbank is met de deskundige [persoon 2] van oordeel dat uit alle beschikbare rapportages niet is komen vast te staan dat er sprake is van een substantieel recidiverisico, in de zin van een substantieel risico op delicten vergelijkbaar met het indexdelict, indien betrokkene onbehandeld terugkeert in de maatschappij. In geen van de beschikbare rapportages is een onderbouwing te vinden in welke mate de bij betrokkene aanwezige persoonlijkheidsstoornis direct inwerkt op het recidivegevaar, zodat concreet recidivegevaar niet is komen vast te staan.
De rechtbank overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat betrokkene, gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek, in de toekomst andersoortige delicten zal plegen. Betrokkene moet echter voldoende in staat worden geacht de consequenties van zijn handelen te overzien en te kiezen voor wat maatschappelijk acceptabel en aanvaardbaar is. De persoonlijkheidsstoornis is niet dusdanig dat dit hem de keuzevrijheid ontneemt om af te (kunnen) zien van het plegen van andersoortige delicten.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grond is voor verlenging van de terbeschikkingstelling nu, uit het voorgaande niet kan worden geconcludeerd dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Beslissing
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden af.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie met betrekking tot verlenging van de terbeschikkingstelling af.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel aan verdachte geen strafrechtelijke maatregel wordt opgelegd, er geen gronden van billijkheid zijn om een schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv toe te kennen.
Deze beschikking is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.B. de Boer en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2014