ECLI:NL:RBAMS:2014:5905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
AMS 14-3106
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over urgentieverklaring en klachtencommissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Klachtencommissie Toewijzing Corporatiewoningen Amsterdam (KTCA). De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De zaak betreft een aanvraag van de eiser om een urgentieverklaring, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 10 februari 2014 was afgewezen. Eiser maakte hiertegen bezwaar, maar de KTCA verklaarde dit bezwaar bij uitspraak van 11 april 2014 ongegrond. Eiser ging hiertegen in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat de KTCA geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de uitspraken van de KTCA strekken tot bindend advies en niet als besluiten kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de bestuursrechtelijke rechtsgang niet openstaat voor de eiser. De rechtbank merkte op dat de KTCA handelt op basis van een privaatrechtelijk stelsel en dat de uitspraak van de KTCA geen besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel.

De rechtbank concludeerde dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen en dat eiser zich desgewenst tot de civiele rechter kan wenden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/3106

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Klachtencommissie Toewijzing Corporatiewoningen Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.H. van der Hijden).

Procesverloop

Bij brief van 10 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Eiser heeft op 14 maart 2014 hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar behandeld als klacht en deze bij uitspraak van 11 april 2014 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. De rechtbank heeft de zaak gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers AMS 13/6611 en AMS 13/6311. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaken na behandeling weer gesplitst.

Overwegingen

1.1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen.
1.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is om van het door eiser ingestelde beroep kennis te nemen, omdat het beroep niet is gericht tegen een door een bestuursorgaan genomen besluit. Verweerder is een klachtencommissie van wie de uitspraken niet zijn aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar strekken tot een bindend advies als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Huisvestingswet en artikel 17 van het Convenant woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam 2013 (Convenant).
1.3. Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist.
2.1. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2.2. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3. Eiser heeft betoogd dat verweerder bij deze besluitvorming dient te worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Geschillen omtrent beslissingen van de gemeente op grond van het Convenant worden behandeld door verweerder als onafhankelijke klachtencommissie. De uitspraken van verweerder strekken op grond van artikel 17 van het Convenant de bij de overeenkomst betrokken partijen tot bindend advies. Naar het oordeel van de rechtbank beslist verweerder tegen deze achtergrond op de ingediende klachten op grond van het sinds 1 januari 2013 geldende privaatrechtelijke stelsel. In dit verband is verweerder dan ook geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De uitspraak op de klacht is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat de bestuursrechtelijke rechtsgang niet openstaat. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP0507). De rechtbank merkt hierbij op dat het in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4940) een andere situatie dan de onderhavige betreft. In die uitspraak heeft het betrokken orgaan immers beslist op grond van de (publiekrechtelijke) Huisvestingsverordening.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Aan een beoordeling van de overige beroepsgronden en inhoudelijke argumenten komt de rechtbank niet toe. Eiser kan zich voor wat betreft het in deze procedure bestreden besluit desgewenst tot de civiele rechter wenden.
3.
Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, en
mr. R.B. Kleiss en mr. P. Vrugt, leden,
in aanwezigheid van mr. S. Leijen-Westra, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.