In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om een bevoegdheidsincident naar aanleiding van een geschil tussen de besloten vennootschap MOKANT B.V. en een andere besloten vennootschap, aangeduid als [Gedaagde]. MOKANT B.V. had een aannemingsovereenkomst gesloten met [Gedaagde] voor de nieuwbouw en renovatie van kantoren. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ontstonden er diverse geschilpunten, wat leidde tot de indiening van een incident door [Gedaagde] waarin zij de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren op basis van een vermeende arbitrageovereenkomst.
De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de dagvaarding en de incidentele conclusies van beide partijen. De kern van het geschil draaide om de vraag of er een geldige arbitrageovereenkomst was gesloten, zoals [Gedaagde] stelde, of dat de rechtbank bevoegd was om van de vorderingen van MOKANT B.V. kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de algemene voorwaarden en het bestek verwezen naar arbitrage, de specifieke bepalingen in de aannemingsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst II een duidelijke keuze voor de gewone rechter in Amsterdam maakten.
De rechtbank concludeerde dat er geen geldige arbitrageovereenkomst was overeengekomen en dat zij bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. Het gevorderde door [Gedaagde] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het incident. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2014 door mr. M.W. van der Veen.