ECLI:NL:RBAMS:2014:587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
C/13/553856 / HA ZA 13-1718
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en geldigheid arbitrageovereenkomst in bouwgeschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om een bevoegdheidsincident naar aanleiding van een geschil tussen de besloten vennootschap MOKANT B.V. en een andere besloten vennootschap, aangeduid als [Gedaagde]. MOKANT B.V. had een aannemingsovereenkomst gesloten met [Gedaagde] voor de nieuwbouw en renovatie van kantoren. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ontstonden er diverse geschilpunten, wat leidde tot de indiening van een incident door [Gedaagde] waarin zij de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren op basis van een vermeende arbitrageovereenkomst.

De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de dagvaarding en de incidentele conclusies van beide partijen. De kern van het geschil draaide om de vraag of er een geldige arbitrageovereenkomst was gesloten, zoals [Gedaagde] stelde, of dat de rechtbank bevoegd was om van de vorderingen van MOKANT B.V. kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de algemene voorwaarden en het bestek verwezen naar arbitrage, de specifieke bepalingen in de aannemingsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst II een duidelijke keuze voor de gewone rechter in Amsterdam maakten.

De rechtbank concludeerde dat er geen geldige arbitrageovereenkomst was overeengekomen en dat zij bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. Het gevorderde door [Gedaagde] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het incident. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2014 door mr. M.W. van der Veen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/553856 / HA ZA 13-1718
Vonnis in incident van 26 februari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOKANT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H. Nicaise te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. I.J.M.I. Souren te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Mokant en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 november 2013 met producties,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex art. 1022Rv met één productie,
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
Op 3 december 2010 zijn Mokant en [Gedaagde] voor de nieuwbouw en renovatie van kantoren met parkeerkelder aan [adres] (hierna: het project) een ‘Aannemingsovereenkomst bouwkundige en constructieve werkzaamheden’ overeengekomen (hierna: de aannemingsovereenkomst), welke op 17 januari 2011 is ondertekend. In de aannemingsovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen aannemingsovereenkomst bouwkundige en constructieve werkzaamheden gedateerd
3 december 2010 met referentie 2572Y101203/OK/KV/jbs (hierna: de Algemene bepalingen) op de aannemingsovereenkomst van toepassing verklaard.
2.2.
De Algemene bepalingen luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Algemeen
1. Alle in de aannemingsovereenkomst gebruikte termen hebben de betekenis die hieraan door de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989) wordt gegeven, tenzij hieraan door de aannemingsovereenkomst of de hierin van toepassing verklaarde bijlagen een andere betekenis wordt gegeven.
2. Op de aannemingsovereenkomst zijn van toepassing de U.A.V. 1989 en alle overige vermelde regelingen in de bijlagen, die in de aannemingsovereenkomst van toepassing zijn verklaard.
3. Indien bepaalde onderdelen van de tot de aannemingsovereenkomst behorende stukken (bestek en tekeningen en in het bestek genoemde regelingen) onduidelijk of inhoudelijk tegenstrijdig zijn, zal de aannemer daarvan voor de feitelijke uitvoering van het werk schriftelijk melding maken bij de opdrachtgever. Bij gebreke daarvan zal een later opgekomen onduidelijkheid of tegenstrijdigheid als volgt worden uitgelegd (…):
a) Het wettelijk kader (…)
(…)
e) De aannemingsovereenkomst, met inbegrip van de daartoe behorende aanvullende opdrachten
(…)
g) Het bestek
(…)
Bovengenoemde documenten zijn van toepassing inclusief de daarin genoemde bijlagen. Voor zover nodig is hiermee tevens uitdrukkelijk afgeweken van paragraaf 2 lid 4 U.A.V. 1989.
(…)
Slotbepalingen
29. Alle geschillen die naar aanleiding van, of in verband met, deze overeenkomst tussen partijen mochten ontstaan (…) zullen worden onderworpen aan het oordeel van de in eerste instantie bevoegde gewone rechter.
(…)”
2.3.
In de tekst van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (hierna: U.A.V. 1989), staan, voor zover thans van belang, de volgende bepalingen:
“(…)
HOOFDSTUK I ALGEMEEN
(…)
§2. Van toepassing zijnde voorschriften, tegenstrijdige bepalingen
1. De bepalingen van deze U.A.V. gelden voor zover daarvan in in het bestek niet uitdrukkelijk is afgeweken.
(…)
4. Indien onderdelen van het bestek onderling tegenstrijdig zijn, wordt, tenzij een andere bedoeling uit het bestek voortvloeit, de rangorde daarvan bepaald aan de hand van de volgende regels:
(…)
HOOFDSTUK XV VASTLEGGEN VAN DE TOESTAND, BESLECHTING VAN GESCHILLEN
(…)
§49. Beslechting van geschillen
1. Voor de beslechting van (…) geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
2. Alle geschillen (…) die naar aanleiding van de overeenkomst (…), tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland (…).
2.4.
Het bestek dat ten behoeve van het project is opgesteld luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
01.02.49
BESLECHTING VAN GESCHILLEN
03. BUITENGEWONE LEDEN SCHEIDSGERECHT
Indien een der partijen zulks verlangt, wordt een der leden van het scheidsgerecht uit de buitengewone leden van de Raad van Arbitrage voor de Bouw gekozen dan wel door de voorzitter van die Raad benoemd. In dit geval bestaat het scheidsgerecht steeds uit drie leden.
(…)”
2.5.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door [Gedaagde] zijn tussen partijen diverse geschilpunten over de uitvoering van de aannemingsovereenkomst gerezen. In verband hiermee hebben partijen op 16 oktober 2011, respectievelijk 28 november 2012 ‘vaststellingsovereenkomst I’ en ‘vaststellingsovereenkomst II’ gesloten. Voorts heeft Mokant [Gedaagde] betrokken in een kort gedingprocedure, waarin op 4 juni 2013 vonnis is gewezen.
2.6.
In vaststellingsovereenkomst II is onder meer overeengekomen dat de bevoegde rechter in Amsterdam alle uit die overeenkomst voortvloeiende geschillen zal beslechten.

3.Het geschil in incident

3.1.
[Gedaagde] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, althans voor het gedeelte dat de beoordeling van de verplichtingen tussen partijen betreft voortvloeiende uit iets anders dan de vaststellingsovereenkomst II, met veroordeling van Mokant in de kosten van de procedure.
3.2.
Mokant voert verweer en stelt zich kort gezegd op het standpunt dat deze rechtbank bevoegd is om van haar vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Uit hoofde van artikel 1022 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verklaart de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is. [Gedaagde] heeft in haar eerste processtuk, derhalve tijdig, de onbevoegdheid van de gewone rechter in de zin van artikel 1022 Rv ingeroepen.
4.2.
Artikel 1021 Rv bepaalt dat een overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
4.3.
De rechtbank is met Mokant van oordeel dat niet kan worden gezegd dat partijen een geldige overeenkomst tot arbitrage zijn overeengekomen. Weliswaar verwijzen de algemene voorwaarden en het bestek naar de Raad voor Arbitrage voor de Bouw als bevoegd instituut voor geschillenbeslechting, maar uit de algemene bepalingen bij de aannemingsovereenkomst, die blijkens de tekst van de aannemingsovereenkomst ook daarvan deel uitmaken, volgt dat partijen in artikel 29 (zie hiervoor onder 2.2) een keuze hebben gemaakt voor de gewone bevoegde rechter. Uit artikel 3 van de algemene bepalingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat deze algemene bepalingen prevaleren boven het bestek en de U.A.V. 1989. Daar komt bij dat partijen in vaststellingsovereenkomst II de gewone rechter in Amsterdam hebben aangewezen als bevoegde geschillen beslechtende instantie en [Gedaagde] ook heeft erkend dat deze rechtbank wat betreft de vorderingen van Mokant die voortvloeien uit vaststellingsovereenkomst II wel bevoegd is. Mede uit het oogpunt van doelmatigheid is de rechtbank derhalve van oordeel dat zij bevoegd is om van de vorderingen gegrond op beide overeenkomsten (de aannemingsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst II) kennis te nemen. Partijen hebben bovendien in deze rechtbank al een kort geding gevoerd. Dit alles in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat zij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Mokant in de hoofdzaak. Het in incident gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden aan de zijde van Mokant begroot op € 452,00 aan salaris advocaat. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Mokant tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
9 april 2014voor conclusie van antwoord aan de zijde van [Gedaagde];
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Van der Veen en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: