Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
mr. D. van den Brink, familierechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
- het verzoek tot wraking zoals opgesteld door [Naam2] (met één bijlage, te weten een brief van [naam5] van 17 januari 2014, gericht aan verzoekster);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 februari 2014,
- de pleitnota van [Naam2] ten behoeve van de wrakingszitting van
5 maart 2014.
1.Feiten
2. Het verzoek en de gronden daarvan
(1) Belangrijk aspect in de hoofdzaak is, aldus verzoekster, dat [Naam4] vanaf februari 2009 geen contact meer heeft gehad met [naam3]. [naam3] weet niet, althans niet bewust, dat [Naam4] zijn biologische vader is. [naam3] is een kind met gedragsproblemen en verzoekster en hij zijn in therapie geweest om hun onderlinge band te verstevigen met als doel [naam3] meer draagkracht te geven om klaar te zijn voor het bekendmaken van zijn vader en een eventueel contact met hem. De duur van de therapie is de belangrijkste reden geweest waarom de procedure al zo lang loopt. Tijdens de zitting van 21 januari 2014 heeft de rechter de opmerking gemaakt:
“
Ik zie het probleem niet zo, u kunt het hem vanmiddag toch ook gewoon aan de keukentafel vertellen, als hij uit school komt?”.
Verzoekster schrok heel erg van deze opmerking, te meer nu zij al zeer lang met [naam3] in therapie is ter voorbereiding om [naam3] te vertellen wie zijn vader is. Uit de brief van [naam5] (bijlage bij het wrakingsverzoek) volgt dat een kinderpsychiater heeft geadviseerd om de boodschap op een voor [naam3] veilige manier te vertellen. De rechter ging hier volledig aan voorbij en verzoekster voelde zich hierdoor voor het blok gezet. De rechter heeft hiermee een ondoordacht en ondeskundig standpunt ingenomen.
(2) De tweede grond voor wraking betreft de opmerking van de rechter:
“
Pas op, anders laat ik u uit het ouderlijk gezag ontheffen!”
Deze opmerking ging gepaard met een duidelijk vingerwijzen en werd tot twee keer toe herhaald. De rechter irriteerde zich zichtbaar aan opmerkingen van verzoekster. De rechter was kennelijk van oordeel dat verzoekster [naam3] bij [Naam4] weghield en dat het werkelijke probleem lag in de weerstand van verzoekster. Door deze opmerking was verzoekster uit het veld geslagen en voelde zij zich niet langer vrij om te zeggen wat zij wilde zeggen. Zij voelde zich geïntimideerd en bang. Zij wist dat de rechter haar ongelijk zou geven. Zij had er geen vertrouwen meer in dat de rechter openstond voor haar standpunt. De rechter is met deze opmerking bovendien volledig buiten de rechtsstrijd van partijen getreden.
(3) De derde grond voor wraking betreft de ‘lacherige’ houding van de rechter. Hierdoor voelde verzoekster zich steeds minder serieus genomen en kreeg zij de indruk dat de rechter niet onpartijdig was.
(4) De laatste grond voor wraking betreft het feit dat de rechter hoe dan ook een eindbeschikking wilde wijzen. De rechter opende de zitting met de mededeling dat hij ‘
een klap op de zaak wilde geven’. Aan het einde van de zitting vroeg de rechter aan de raadsman van [Naam4] “
en wat is uw voorstel, hoe gaan we het doen”. De rechter heeft op geen enkel moment laten merken open te staan voor een andere optie (zoals voorgesteld door verzoekster) dan het geven van een eindbeschikking. Door zijn opmerkingen te zullen komen tot een eindbeschikking heeft hij de indruk van vooringenomenheid gewekt.
De conclusie is, aldus verzoekster, dat de rechter zich vooringenomen en partijdig heeft opgesteld.
3.De reactie van de rechter
een beetje wroeten” om een zaak vlot te trekken. Hier geldt dat de zaak zich na vier jaar in feite nog steeds bevond op het punt waarop de procedure was gestart, met dien verstande dat [naam3] in die periode in therapie is geweest. [Naam4] heeft [naam3] in die periode van vier jaar niet gezien. De aanpak ter zitting was erop gericht partijen duidelijkheid te bieden, met inachtneming van de belangen van [naam3]. Het is de plicht van een kinderrechter zich niet lijdelijk op te stellen en alle opties te onderzoeken die in het belang van het kind zijn. De rechter dient te roeren in zaken die lijken te zijn vastgelopen. Tegen deze achtergrond erkent de rechter dat hij duidelijk is geweest in zijn opvatting dat de behandeling van de zaak niet nog een keer zou worden aangehouden.
De rechter heeft er geen herinnering aan dat hij gezegd zou hebben dat hij het probleem niet zo zag, maar erkent dat hij heeft opgemerkt: “
U kunt het hem vanmiddag toch ook gewoon aan de keukentafel vertellen, als hij uit school komt?”. Dit was, volgens de rechter wellicht wat prikkelend gezegd, maar met de bedoeling de reactie van verzoekster te peilen.
De rechter heeft er geen herinnering aan dat de sfeer ‘lacherig’ werd.
4. De gronden van de beslissing
De rechter heeft erkend de opmerking “
U kunt het hem vanmiddag toch ook gewoon aan de keukentafel vertellen, als hij uit school komt?”te hebben gemaakt. Hierover wordt geoordeeld dat deze opmerking, zoals de rechter ook heeft gesteld, als prikkelend kan worden ervaren. Met de rechter kan echter worden aangenomen dat het soms nodig kan zijn om prikkelende vragen te stellen met als doel partijen ertoe te bewegen zich uit te spreken of zich op hun positie te beraden. Kennelijk heeft de rechter dat ook hier beoogd. Dat verzoekster de opmerking als in haar nadeel heeft ervaren moge juist zijn, maar dat maakt nog niet dat hieruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid. De rechter heeft betwist dat hij heeft opgemerkt :
“Pas op anders laat ik u uit het ouderlijk gezag ontheffen”.
De mogelijkheid van ontheffing uit het ouderlijk gezag is wel ter zitting aan de orde geweest, maar verzoekster en de rechter zijn het er over eens dat deze opmerking is gemaakt in de context van het schetsen van de twee uitersten van de bandbreedte in zaken als de onderhavige. Tegen die achtergrond geldt ook hier dat verzoekster de opmerking mogelijk als in haar nadeel heeft ervaren, maar dat hieruit geen (schijn van) vooringenomenheid kan worden afgeleid. Verder is door verzoekster aangevoerd dat houding van de rechter ‘lacherig’ was. Nu dit uitdrukkelijk is ontkend door de rechter, kan de wrakingskamer hiervan niet zonder meer uitgaan. Tot slot kan de wens van de rechter – die hij kennelijk bij aanvang van de zitting al kenbaar heeft gemaakt – om de zaak niet nog eens aan te houden maar nu tot een eindbeschikking te komen, gezien de lange duur van de procedure niet als een beslissing worden aangemerkt die zozeer onbegrijpelijk is dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. Iedere (processuele) beslissing van een rechter kan in het voor- of nadeel van een van de procespartijen uitpakken. Dit enkele feit is echter onvoldoende om van een schijn van vooringenomenheid te kunnen spreken.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure met zaaknummer C/13/459726 / FA RK 10-4177 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.