ECLI:NL:RBAMS:2014:5742

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
C-13-556847 - HA ZA 14-4
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling van premie door assurantietussenpersoon TIS aan taxiondernemer

In deze zaak vorderde eiser, een taxiondernemer, betaling van een bedrag van € 40.666,73 van TIS Verzekeringen B.V. en andere gedaagden, op grond van onverschuldigde betaling. Eiser had zijn wagenpark verzekerd via TIS, die als assurantietussenpersoon fungeerde. Eiser stelde dat TIS stelselmatig meer premie in rekening had gebracht dan hij aan de verzekeraar HDI-Gerling verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat TIS niet had voldaan aan haar verplichting om haar verweer voldoende feitelijk te onderbouwen. De rechtbank ging ervan uit dat eiser onterecht een hoger bedrag had betaald aan TIS dan hij verschuldigd was. De rechtbank wees de vordering van eiser toe en veroordeelde TIS tot betaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen tegen de overige gedaagden werden afgewezen, omdat eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor hun aansprakelijkheid. De proceskosten werden toegewezen aan eiser, waarbij TIS als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/556847 / HA ZA 14-4
Vonnis van 27 augustus 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. V. Kortenbach te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIS VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TELLUS HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam B.V.]
gevestigd te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam B.V.]
gevestigd te [plaats],
5.
[naam gedaagden 1],
wonende te [plaats],
6.
[naam gedaagden 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.L. van Beugen te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden gezamenlijk worden TIS c.s. genoemd en afzonderlijk respectievelijk TIS, Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 april 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2014 en de daarin genoemd stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een taxiondernemer. Hij exploiteert zijn onderneming met circa 40 taxi’s onder de naam [naam taxibedrijf]
2.2.
TIS is een assurantietussenpersoon. Tallus is de aandeelhouder en bestuurder van TIS. [naam B.V.] en [naam B.V.] zijn bestuurders van Tallus en [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2] zijn de bestuurders van respectievelijk [naam B.V.] en [naam B.V.].
2.3.
[eiser] heeft de verzekering van zijn wagenpark via TIS ondergebracht bij HDI-Gerling Verzekeringen N.V. (hierna: HDI). Met betrekking tot de door HDI via TIS verzekerde voortuigen verschafte TIS aan [eiser] zogenoemde polis-certificaten waarin door TIS, “namens de verzekeraar HDI-Gerling” wordt verklaard dat het in het certificaat genoemde voertuig is verzekerd en waarin is vermeld tegen welke risico’s de verzekering dekt. Ook is vermeld welke voorwaarden op de verzekering van toepassing zijn. Op de certificaten is de hoogte van de verschuldigde premie niet vermeld.
2.4.
TIS bracht aan [eiser] per kwartaal premie in rekening met behulp van verzamelnota’s. Op de verzamelnota’s werd per voertuig opgegeven wat het te betalen bedrag voor het betreffende voertuig was.
2.5.
De voor de verzekering verschuldigde premies werden zo mogelijk verrekend met onder de verzekering uit te keren schadepenningen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad TIS c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan [eiser] te betalen:
de hoofdsom van € 40.666,73;
de wettelijk rente over de hoofdsom vanaf 31 augustus 2013;
de buitengerechtelijke kosten ad € 5.128,56, of zoveel minder als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag de voldoening en met nakosten ad € 131,00 exclusief btw als nasalaris in geval betaling binnen 14 dagen zonder betekening van het vonnis, dan wel € 199,00 exclusief btw als nasalaris in geval van betaling met betekening van het vonnis.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat door TIS stelselmatig meer aan premie in rekening is gebracht dan [eiser] op grond van de verzekeringsovereenkomst aan HDI verschuldigd was.
Daarbij heeft TIS door geen polissen van HDI, waarop de premies staan vermeld af te geven, en in de verzamelnota’s geen specificaties op te nemen, [eiser] in de waan gelaten dat het bedrag dat in rekening gebracht werd het bedrag was dat HDI als premie in rekening bracht.
3.3.
Aan de hand van de alsnog door [eiser] van HDI ontvangen premieopgaven heeft [eiser] het verschil tussen enerzijds de door TIS in rekening gebrachte en door [eiser] betaalde c.q. met schadepenningen verrekende bedragen en anderzijds de door HDI in rekening gebrachte premie berekend op € 40.666,73.
3.4.
TIS c.s. voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft zijn vordering, zo begrijpt de rechtbank, primair gegrond op onverschuldigde betaling. Weliswaar heeft [eiser] ook nog aangevoerd dat het handelen van TIS c.s., althans van TIS als onrechtmatige daad moet worden aangemerkt, in het bijzonder ten aanzien van het afgeven van valse “poliscertificaten”, maar [eiser] heeft nagelaten die grondslag nader uit te werken. Deze laatste grondslag wordt dan ook wegens gebrek aan onderbouwing verworpen.
4.2.
TIS c.s. betwist niet dat TIS meer in rekening heeft gebracht dan de netto door HDI in rekening gebrachte premies. TIS c.s. stelt echter dat daarvoor in de overeenkomst tussen [eiser] en TIS een rechtsgrond bestond, zodat de betalingen van [eiser] niet onverschuldigd waren.
4.3.
TIS c.s. stelt ter onderbouwing van haar standpunt dat de overeenkomst tussen [eiser] en TIS een voortzetting was van de overeenkomst tussen Sky Way Taxi B.V. (hierna Sky Way) en TIS. Sky Way was een onderneming waarin [eiser] een bestuursfunctie had. Na het faillissement van Sky Way heeft [eiser] (een deel van) de voertuigen uit de boedel van Sky Way overgenomen. Vervolgens heeft [eiser] met TIS afgesproken dat hij de betreffende voertuigen op dezelfde condities via TIS zou kunnen doen verzekeren.
Met Sky Way was afgesproken dat een vergoeding van € 250,00 per taxi per jaar voor schadeafhandelingshulp zou worden betaald. Tevens is in het door TIS aan [eiser] in rekening gebrachte bedrag een rentecomponent verwerkt, nu [eiser] maandelijks aan TIS betaalde en TIS aan HDI per jaar bij vooruitbetaling voldeed. Aldus steeds TIS c.s.
Bovendien, zo stelt TIS c.s., is met Sky Way (en aldus met [eiser]) overeengekomen dat de verzekeringsportefeuille voor een vaste all inprijs in dekking zou worden genomen. De door HDI in rekening gebrachte premies waren dus voor hetgeen [eiser] aan TIS verschuldigd was niet van belang.
4.4.
TIS c.s. heeft de berekeningen van [eiser] als bedoeld in r.o. 3.3 weliswaar betwist, in de zin dat zij in algemene termen de juistheid daarvan heeft bestreden, maar zij heeft die bestrijding op geen enkele wijze onderbouwd. Als verzekeringstussenpersoon moet TIS over alle relevante gegevens beschikken. Het had dan ook op de weg van TIS c.s. gelegen de betwisting getalsmatig te onderbouwen en tegenover de berekeningen van [eiser] haar eigen, met stukken onderbouwde ,berekeningen te stellen. Nu zij dat heeft nagelaten zal de rechtbank van de juistheid van de berekeningen van [eiser] uitgaan, in die zin dat de rechtbank voor juist aanneemt dat door TIS aan [eiser] een bedrag van € 40.666,73 meer in rekening is gebracht (en al dan niet door verrekening voldaan) dan het bedrag dat door HDI als premie in rekening is gebracht voor de verzekering van de betreffende voertuigen.
4.5.
Als de rechtbank er veronderstellende wijze vanuit gaat dat met [eiser] is overeengekomen - [eiser] betwist dat gemotiveerd en het staat daarom vooralsnog ook geenszins vast - dat de verzekering van zijn wagenpark op dezelfde condities plaatsvond als de verzekering van het wagenpark van Sky Way, dan zal moeten komen vast te staan wat die condities waren, nu partijen daarover twisten.
De rechtbank merkt op dat met betrekking tot die condities van de zijde van TIS c.s. geen enkel stuk in het geding is gebracht. Er zijn dus ook geen stukken die steun geven aan haar stelling dat is overeengekomen dat voor de schadeafhandeling een bedrag van € 250,00 per taxi per jaar is overeengekomen, of dat TIS op een rentevergoeding aanspraak had.
Vergelijking van de op de kwartaalafrekening april 2013 die door [eiser] is overgelegd en door TIS c.s. niet is betwist, met de door [eiser] overgelegde premienota’s van HDI, waarvan de juistheid evenmin gemotiveerd is betwist, maakt ook duidelijk dat de verschillen niet kunnen worden verklaard door bij de door HDI in rekening gebrachte premies een bedrag van € 62,50 (¼ × € 250,00) op te tellen. Ook dan zijn de verschillen nog aanzienlijk. Veel groter in elk geval dan verklaard zou kunnen worden uit een eventuele renteopslag die daar nog op zou moeten worden toegepast.
Dat TIS bevoegd was een renteopslag in rekening te brengen is ook overigens in het geheel niet aannemelijk geworden. Onbetwist is dat TIS aan [eiser] kwartaalnota’s zond. Op de in het geding gebrachte kwartaalnota gedateerd 15 maart 2013, betrekking hebbende op de premies voor het kwartaal beginnende op 1 april 2013, staat niet vermeld dat deze in maandtermijnen kon worden betaald. TIS c.s. heeft ook niets in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij met [eiser] maandbetaling is overeengekomen. Ook haar stelling dat zij aan HDI per vooruitbetaling op jaarbasis betaalde wordt niet op enig wijze ondersteund. Integendeel, uit de door [eiser] in het geding gebrachte - in zoverre niet betwiste - polissen van HDI, blijkt dat daarop als premiebetalingsdata 01-10, 01-01, 01-04 en 01-07 van elk jaar is vermeld, hetgeen aannemelijk maakt dat HDI evenals TIS per kwartaal premie ontving, zodat er voor een rentevergoeding geen plaats is.
4.6.
Ook de door [eiser] betwiste stelling van TIS c.s. dat TIS met Sky Way en derhalve met [eiser] een vaste all inprijs is overeengekomen heeft TIS c.s. onvoldoende gesubstantieerd. Zo heeft zij nagelaten zelfs maar aan te geven hoe hoog de all inprijs was, of die betrekking had op alle wagens uit het wagenpark en hoe een all inprijs zich verhoudt met de omstandigheid dat lopende het jaar de samenstelling van het wagenpark wijzigde.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat, naar het oordeel van de rechtbank, TIS c.s. niet heeft voldaan aan haar verplichting om haar verweer voldoende feitelijk te onderbouwen.
De vordering tegen TIS
4.8.
Met betrekking tot de vordering tegen TIS staat derhalve vast dat [eiser] aan TIS een bedrag van € 40.666,73 meer aan TIS heeft voldaan dan hij verschuldigd was. Dat bedrag is mitsdien door [eiser] onverschuldigd aan TIS betaald en TIS zal tot betaling van dat bedrag worden veroordeeld, te vermeerderen met de gevorderde rente, die - anders dan op de grond dat de hoofdsom niet verschuldigd is - niet is betwist.
4.9.
[eiser] vordert € 5.128,56 aan buitengerechtelijke kosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is slechts toewijsbaar, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De vordering van [eiser] gaat het in het Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht, in ruime mate te boven. Uit de stellingen van [eiser] en de door hem overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat hij in redelijkheid meer buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken dan in dit tarief is besloten. De door [eiser] gemaakte kosten moeten dan ook als onredelijk worden aangemerkt, voor zover zij het forfaitaire tarief overschrijden. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijk liquidatietarief in eerste aanleg, met een maximum van 15% van de hoofdsom en de tot de dagvaarding verschenen rente.
Aan buitengerechtelijke kosten zal mitsdien een bedrag van 2 × € 894,00 = € 1.788,00 worden toegewezen.
4.10.
TIS zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,98
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.753,98
4.11.
De gevorderde rente over de proceskosten en de gevorderde nakosten kunnen eveneens als onbetwist worden toegewezen.
De vorderingen tegen de overige gedaagden
4.12.
Ten aanzien van de gedaagden Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2] heeft [eiser] aangevoerd dat zij moeten worden aangemerkt als leidinggevenden van wat door hem als een criminele organisatie wordt aangeduid. Zonder nader onderbouwing, die ontbreekt, is echter niet duidelijk op grond van welke feiten [eiser] stelt dat Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2] naast TIS hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden tot betaling van het gevorderde bedrag. Daarvoor is het enkele zijn van (indirect)bestuurder van een vennootschap die iets verschuldigd is onvoldoende.
De vorderingen tegen Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2] zullen daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van hen heeft [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij te gelden.
[eiser] zal in de kosten van het geding tegen deze gedaagden worden veroordeeld, welke kosten aan hun zijde worden begroot op nihil, nu niet afzonderlijk verweer is gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt TIS om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 40.666,73 (veertig duizendzeshonderdzesenzestig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 augustus 2013 tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt TIS om aan [eiser] te betalen en bedrag van € 1.788,00 (eenduizend zevenhonderdachtentachtig euro en nul eurocent) aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt TIS in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.753,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis,
5.4.
veroordeelt TIS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat TIS niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat,
5.5.
wijst de vorderingen tegen Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2] af,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in de procedure tegen Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2], tot op deze uitspraak aan de zijde van Tellus, [naam B.V.], [naam B.V.], [naam gedaagden 1] en [naam gedaagden 2] begroot op nihil,
5.7.
verklaart dit vonnis onder 5.1 tot en met 5.4 en onder 5.6 uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.type: