ECLI:NL:RBAMS:2014:5721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
89.2014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die haar in een civiele procedure bijstond. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van de wijze waarop de rechter omging met een beroep op onbevoegdheid dat door de advocaat van verzoekster werd gedaan. Verzoekster voelde zich onterecht bevraagd en had de indruk dat de rechter zich koste wat kost bevoegd wilde verklaren, wat leidde tot de vrees voor partijdigheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het gevoel van verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter zijn vragen op een normale wijze stelde en dat de advocaat van verzoekster geacht werd bestand te zijn tegen indringende vragen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de rechter de wederpartij al de gelegenheid had gegeven om zich uit te laten over het beroep op onbevoegdheid. De beslissing van de rechter om een kopstaartvonnis te wijzen, werd als gebruikelijk in kort geding beschouwd en niet als een aanwijzing van vooringenomenheid. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen, met de conclusie dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoekster voor partijdigheid van de rechter. De procedure in de hoofdzaak wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 31 maart 2014 gedane en onder zaaknummer
C/14/562237 / HA RK 89-2014 ingeschreven verzoek van:
[naam],
wonende te Hilversum,
verzoekster,
gemachtigde [naam2],
welk verzoek strekt tot wraking van
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoek tot wraking van 31 maart 2014;
  • een concept beslissing op een bevoegdheidsincident in de hoofdzaak met nummer C/13/560945 / KG ZA 14-328.
De rechter heeft kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 april 2014 alwaar verzoekster, haar gemachtigde en de rechter zijn gehoord. Na schorsing en hervatting van de behandeling is direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

1.Feiten

Verzoekster is gedaagde partij in de procedure met nummer C/13/560945 / KG ZA 14-328. Verzoekster wordt in die procedure bijgestaan door [naam3]. De eisende partij vordert in die procedure samengevat verzoekster te veroordelen tot nakoming op straffe van een dwangsom van een bij beschikking van 26 februari 2014 vastgelegde omgangsregeling.
In de onder a) genoemde procedure heeft op 31 maart 2014 een zitting plaatsgevonden onder leiding van de rechter. Ter zitting heeft de rechter mondeling beslist op een bevoegdheidsverweer en na inhoudelijke behandeling van de vordering de uitspraak bepaald op 1 april 2014.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek tot wraking berust – samengevat weergegeven – op het volgende.
De advocaat van verzoekster heeft aan het begin van de zitting uitdrukkelijk een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de rechter. De wederpartij heeft tegen het beroep op de onbevoegdheid aangevoerd dat dit in strijd met de openbare orde was. Dat heeft de advocaat van verzoekster tegengesproken. Vervolgens heeft de rechter de advocaat van verzoekster gevraagd waarom een beroep op de onbevoegdheid werd gedaan. De advocaat heeft daarop geantwoord dat zij daar geen antwoord op hoefde te geven. De rechter heeft medegedeeld dat de advocaat van verzoekster daar wel degelijk toe gehouden was en heeft aangedrongen op een antwoord. Daarop heeft zij geantwoord: “tijd” . Vervolgens heeft de rechter direct medegedeeld dat hij dat misbruik van procesrecht vond en dat hij zich bevoegd achtte.
De advocaat van verzoekster heeft haar standpunt vervolgens nader toegelicht. De rechter heeft zonder de wederpartij in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, medegedeeld bij zijn beslissing omtrent zijn bevoegdheid te blijven. Aan het eind van de zitting heeft de rechter medegedeeld dat de beslissing op 1 april 2014 in de vorm van een kopstaart vonnis zal worden gegeven.
2.2
Door de indringende wijze waarop haar advocaat werd bevraagd en de haast waarmee werd beslist op het bevoegdheidsincident, is bij klaagster het gevoel ontstaan dat de rechter zich hoe dan ook bevoegd wilde verklaren en daarom heeft gezocht naar een argument om de zaak van de wederpartij te redden. Door die gang van zaken is bij verzoekster het gevoel ontstaan dat in haar nadeel zou worden beslist. Hierdoor is bij verzoekster de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter gewekt.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat hij het betreurt dat bij verzoekster het gevoel is ontstaan dat, door zijn beslissing op het bevoegdheidsincident, de zaak voor haar verloren zou zijn. De rechter herkent zich niet in de door verzoekster geschetste gang van zaken. Naar zijn idee is de zitting op een normale wijze verlopen. Nadat de advocaat van verzoekster een beroep had gedaan op de exceptie van onbevoegdheid, heeft de rechter de wederpartij in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Vervolgens heeft de rechter de advocaat van verzoekster gevraagd wat het belang was bij het opwerpen van de exceptie van onbevoegdheid. Dit was een logische vraag omdat alle partijen aanwezig waren en de rechter dient te toetsen of er een redelijk belang is om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank.
De rechter heeft er geen herinnering aan dat hij daarbij gezegd zou hebben dat de advocaat verplicht was te antwoorden. Nadat de advocaat had geantwoord dat tijd het belang was, heeft de rechter medegedeeld dat hij dat geen argument vond en heeft hij beslist dat hij zich bevoegd achtte. Daarna heeft de advocaat nog nader toegelicht waarom zij tijd nodig had. Daarop heeft de rechter medegedeeld dat hij bij zijn beslissing bleef. Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld en is aan het einde van de behandeling medegedeeld dat op 1 april 2014 een kopstaart beslissing zou worden gegeven.

4.De gronden van de beslissing

De ontvankelijkheid van verzoekster
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek tijdig gedaan. Het verzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekster bekend waren geworden, zoals artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist. Aan de ontvankelijkheid doet niet af dat er al op het bevoegdheidsincident was beslist. Ook daarna heeft verzoekster belang bij een onpartijdige rechter voor de behandeling van de hoofdzaak. Verzoekster is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
Het verzoek berust in de kern op de gedachte dat uit de gang van zaken ter zitting zoals door verzoekster beschreven, volgt dat hieruit de schijn van partijdigheid kan worden afgeleid. Grond voor wraking bestaat alleen als voor de gang van zaken ter zitting als door verzoekster weergegeven, geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat zij voortvloeien uit vooringenomenheid van de rechter. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoekster opgemerkt dat niet de beslissing op het bevoegdheidsincident als zodanig grond is voor wraking, maar de indringendheid van de vraagstelling van de rechter, het feit dat is beslist zonder de wederpartij daarover te horen en het feit dat aan het einde van de zitting is besloten dat een ‘kop-staartvonnis’ zou worden gewezen op 1 april 2014.
4.4
Op grond van hetgeen verzoekster heeft aangevoerd en hetgeen ter zitting van 1 april 2014 aan de orde is gekomen, overweegt de rechtbank het volgende.
De gemachtigde van verzoekster heeft terecht voorop gesteld dat het niet gaat om de juistheid van de door de rechter genomen beslissing op het bevoegdheidsincident.
4.5
Dat bij verzoekster het gevoel is ontstaan dat de rechter niet onpartijdig was, is niet voldoende om hieruit de schijn van vooringenomenheid af te leiden. Het gaat erom of dat gevoel objectief gerechtvaardigd is. De door verzoekster daartoe gestelde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende. Daarbij stelt de wrakingskamer voorop dat verzoekster ter zitting van de wrakingskamer desgevraagd niet heeft gehandhaafd dat de rechter heeft gezegd dat de advocaat van verzoekster verplicht was te antwoorden, maar enkel dat hij op indringende wijze naar de reden van het beroep op onbevoegdheid heeft gevraagd. Dat levert geen grond voor wraking op. Het is de taak van de rechter om, indien hij het antwoord van belang acht, aan te dringen op een antwoord op een vraag. De rechter dient immers een afweging te maken van de betrokken belangen alvorens op een ter zitting opgeworpen verweer te beslissen. Daarbij komt dat de vraag werd gesteld aan de advocaat van verzoekster, die gelet op haar professionele rol bij het proces geacht moet worden bestand te zijn tegen indringende vragen. Dat de rechter de reactie van de wederpartij op het nadere standpunt van de advocaat van verzoekster niet heeft afgewacht alvorens daarop te beslissen, levert evenmin grond voor wraking op. De advocaat van de wederpartij had immers haar standpunt met betrekking tot het beroep op de onbevoegdheid al gegeven. Tot slot komt het in kort geding vaker voor dat een kopstaartvonnis wordt gewezen. Daarmee wordt recht gedaan aan het spoedeisend belang bij een beslissing en dus niet vooruitgelopen op de uitkomst van de zaak.
4.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, hoewel bij verzoekster kennelijk de subjectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechter is ontstaan, niet aannemelijk is geworden dat die vrees objectief gerechtvaardigd is. Dat verzoekster de hele gang van zaken ter zitting als in haar nadeel heeft ervaren en het gevoel had dat zij toch zou worden veroordeeld moge zo zijn, maar dat maakt nog niet dat hieruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid. Het wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer C/14/560945 / KG ZA 14-328 HJ/BB wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, en K.A. Brunner en M.R. Jöbsis, leden van de wrakingskamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.