In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een gedetineerde, die zich niet kon vinden in de beslissing van de rechter-commissaris mr. F.P. Geelhoed. De verzoeker stelde dat de rechter op de zitting niet goed geïnformeerd en ingelezen leek, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte. Direct na de zitting heeft de raadsman van verzoeker de rechter gevraagd om zijn beslissing te heroverwegen en contact opgenomen met de plaatsvervangend coördinerend rechter-commissaris. Deze heeft de raadsman laten weten dat de rechter zijn e-mail had gezien en zou reageren, wat de verzoeker deed geloven dat er nog geen einduitspraak was gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris al een einduitspraak had gedaan op het bezwaarschrift van verzoeker, voordat het wrakingsverzoek werd ingediend. Dit betekende dat de rechter geen verdere taak of bevoegdheid meer had met betrekking tot de beslissing op het bezwaarschrift. De rechtbank verklaarde het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk, omdat het verzoek om heroverweging dat door de raadsman was ingediend, de reeds gegeven eindbeslissing niet veranderde. De rechtbank benadrukte dat de rechter-commissaris niet de zaaksrechter was en dus geen bemoeienis had met het verdere verloop van de zaak.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een mondelinge behandeling van het verzoek, aangezien het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de rechtbank, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van de wet.