Op 29 juli 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een verdachte aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 23 juni 2014. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en op dat moment gedetineerd was in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van fraude, een feit dat onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de verdachte in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland werd veroordeeld.
De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van het ne bis in idem-beginsel, omdat de verdachte al in Nederland was vervolgd voor vergelijkbare feiten. De rechtbank oordeelde echter dat de eerdere vervolging was geëindigd in een sepot en dat er geen sprake was van een schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de verdachte aan de Staatsanwaltschaft Aachen toe te staan, waarmee de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft gehonoreerd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.