ECLI:NL:RBAMS:2014:5423

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
CV 13-21464
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van tegenbewijs door werkgever in geschil over aanstelling werknemer als postkamermedewerker

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de aanstelling van de werknemer als postkamermedewerker. De werknemer, die eerder als chauffeur werkte, stelde dat zijn tijdelijke aanstelling als postkamermedewerker in maart 2011 was omgezet in een permanente aanstelling. De werkgever betwistte dit en werd toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Na het horen van getuigen en het overleggen van bewijsstukken, concludeerde de kantonrechter dat de werkgever het voorshands gegeven oordeel had ontzenuwd. De werknemer had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot contra-enquête, waardoor de kantonrechter hem geen bewijsopdracht gaf. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de functie van postkamermedewerker was aangesteld. De werkgever had overtuigend bewijs geleverd dat de werknemer nog steeds in zijn oude functie als chauffeur was aangesteld, ondanks dat hij tijdelijk de postkamer ondersteunde. De getuigenverklaring van de leidinggevende, die bevestigde dat de werknemer op de hoogte was van de tijdelijke aard van zijn functie, speelde een cruciale rol in de beslissing. De kantonrechter benadrukte dat de veronderstelling van de werknemer over zijn aanstelling niet voldoende was om aan te nemen dat er een nieuwe functie was ontstaan. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsconflicten en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het proces.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
Rolnummer: CV 13-21464
Vonnis van: 10 juni 2014
F.no.: 497

Vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[naam eiser]

wonende te [plaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.A. Scheffers
t e g e n

[naam gedaagde]

zaakdoende te [plaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N.A.L.C. van Bergen

VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 14 januari 2014 heeft de kantonrechter aan [gedaagde] tegenbewijs opgedragen. [gedaagde] heeft bij akte van 28 januari 2014 2 schriftelijke bewijsstukken overgelegd en aangeboden [naam 1] als getuige te horen. Voorts heeft [eiser] bij akte overgelegd de gespreksnotitie van 5 april 2012. Vervolgens is [naam 1] als getuige gehoord, waarna [gedaagde] van het horen van verdere getuigen heeft afgezien. [eiser] heeft afgezien van de contra-enquête. [gedaagde] heeft na afloop van het getuigenverhoor een enkele opmerking gemaakt, welke is opgenomen in het proces-verbaal. Voorts heeft [gedaagde] verklaard geen conclusie na enquête te zullen nemen. [eiser] heeft een conclusie na enquête genomen. De zaak staat voor vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.
In het tussenvonnis van 14 januari 2014 heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld, de vordering van [eiser] weergegeven en het verweer van [gedaagde] samengevat.
2.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de tijdelijke aanstelling van [eiser] in september 2009 als postkamermedewerker in of omstreeks maart 2011 is omgezet in een permanente aanstelling, zodat de bedongen functie van [eiser] niet chauffeur is, maar postkamermedewerker.
3.
In het tussenvonnis van 14 januari 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld voorshands voldoende aannemelijk te achten dat in of omstreeks maart 2011 de bedongen functie van [eiser] postkamermedewerker werd. De kantonrechter heeft bij dit voorshands oordeel in het bijzonder meegewogen dat:
  • [eiser] medio 2009 op uitdrukkelijk verzoek van [gedaagde] naar de functie van postkamermedewerker heeft gesolliciteerd;
  • [eiser] aanvankelijk een tijdelijke aanstelling heeft gekregen en dat met hem de afspraak is gemaakt dat als de zieke werknemer, die [eiser] verving, zou herstellen en naar zijn werk op de postkamer zou terugkeren, [eiser] weer zou worden teruggeplaatst in zijn functie van chauffeur;
  • [eiser] ruim drie jaar als postkamermedewerker heeft gewerkt;
  • voor [gedaagde] in die periode van drie jaar al geruime tijd duidelijk moet zijn geweest dat de zieke werknemer, die [eiser] verving, niet zou terugkeren;
  • de functie op de salarisspecificaties van [eiser] na anderhalf jaar is aangepast en de functie is vermeld die [eiser] in de postkamer vervulde;
  • een brief of ander document waarin [gedaagde] [eiser] op de tijdelijkheid van de functie heeft gewezen – ook nadat duidelijk was dat de zieke werknemer die [eiser] verving niet zou terugkeren – ontbreekt.
4.
De kantonrechter heeft [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van het hiervoor overwogen voorshands gegeven oordeel.
5.
[gedaagde] heeft overgelegd een door [naam 1] getekende gespreksnotitie d.d. 31 mei 2011van het gesprek dat hij met [eiser] heeft gevoerd en waarin onder meer het volgende is opgenomen:
[naam 1] heeft aangegeven dat:
-
er nog steeds sprake is van een tijdelijke situatie, afgesproken is dat [eiser] de postkamer ondersteunt zolang [naam 2] ziek is.
...........
-
voor eind september moet het volgende zijn bereikt:

beheersing alle voorkomende werkzaamheden door [eiser]

vertrouwen tussen [eiser] en [naam 3] is hersteld

er is een gezonde basis voor een goede toekomst van [eiser] op de postkamer
-
indien deze situatie niet is bereikt [eiser] zal teruggaan naar het DC.
[gedaagde] heeft ter toelichting opgemerkt dat deze gespreksnotitie door [naam 1], de toenmalige leidinggevende van de postkamer, aan [eiser] is overhandigd. Het is een verslag van het gesprek tussen [naam 1], [eiser] en [naam 3]. De zieke werknemer, die [eiser] vervangt, is [naam 2].
6.
Voorts is de getuige [naam 1] gehoord. [naam 1] heeft – voorzover relevant – het navolgende verklaard:
Vanaf 1998 ben ik hoofd van de financiële administratie. De postkamer was eerst een onderdeel van IT en is op 1 januari 2010 onder de financiële administratie gebracht. Het kwam erbij. De leidinggevende bij IT was [naam 4] die toen op 1 januari 2010 vertrok. Volgens mij was [naam 5] de leidinggevende van [eiser] toen hij nog chauffeur was.
Toen ik leidinggevende werd heeft er met [naam 4] geen echte overdracht plaatsgevonden. Over [eiser] is wel aangegeven dat hij tijdelijk op de postkamer werkte ter ondersteuning wegens een zieke werknemer, [naam 2] geheten. Op dat moment werkte naast [eiser] ook [naam 3] op de postkamer. Ik heb met beiden een kennismakingsgesprek gehad. .... In dat gesprek heb ik niet met [eiser] gesproken over de tijdelijkheid van zijn functie.
Ik heb 1 functioneringsgesprek met [eiser] gehad. Volgens mij is dat in het voorjaar van 2012 geweest. Misschien is het ook wel eind 2011 geweest. In ieder geval is volgens mij toen niets vastgelegd over de functie van [eiser].
Vanaf 1 januari 2010 heb ik net als mijn voorganger nagenoeg wekelijks overleg met de postkamer gehad. Dat overleg was een werkoverleg, maar er kwamen ook andere onderwerpen aan de orde. Zo is er ook gesproken over de tijdelijkheid van de functie van [eiser]. ........ U moet weten dat de werknemer [naam 2] van de postkamer arbeidsongeschikt was. [eiser] verving hem tijdelijk. Het was niet duidelijk of en wanneer hij zou terugkeren zodat ik verwacht dat ik in ieder geval in 2010 niet over de tijdelijkheid van de functie heb gesproken. In 2011 is dat wel gebeurd en ik weet niet wie daartoe het initiatief heeft genomen. Wel heb ik van het gesprek op 31 mei 2011 een gespreksnotitie gemaakt en ondertekend. Die gespreksnotitie heb ik aan [eiser] overhandigd. .... U toont mij die notitie en ik zeg u dat dat inderdaad de notitie is waarover ik spreek.
U vraagt mij wat de zin betekent “Er is nog steeds sprake van een tijdelijke situatie, afgesproken is dat [eiser] de postkamer ondersteunt zolang [naam 2] ziek is”. Die zin betekent dat [eiser] als chauffeur terugkeert als [naam 2] hersteld is en weer op de postkamer komt werken. Als u mij vraagt wat de situatie is als [naam 2] niet terugkeert dan zeg ik u dat daar in algemene zin over is gesproken. De werkdruk op de postkamer was onvoldoende voor twee personen. Ik zag een afname in werk en het werk was niet genoeg voor twee fulltimers. ..... In september 2011 wist ik definitief dat [naam 2] niet zou terugkeren.
U houdt mij voor dat in het tussenvonnis staat dat ik op 19 oktober 2012 een gesprek met [eiser] heb gehad. U vraagt mij wat in dat jaar is gebeurd. Ik vertelde u al dat er niet genoeg werk was voor twee mensen op de postkamer. Ik heb toen gekeken naar de terugkeermogelijkheden van [eiser] als chauffeur. Er was toen geen vacature. Toen eind 2012 er wel een vacature was en ik van mening was dat 1 fulltimer op de postkamer voldoende was, heb ik [eiser] gemeld dat hij als chauffeur zou terugkeren. Dat heb ik toen ook tegen [eiser] gezegd.
In die tussenliggende periode van een jaar heb ik wel met [eiser] over de overbezetting op de postkamer gesproken, maar niet over terugplaatsen. Dat was toen niet concreet. Ik heb hem in die periode gezegd dat ik zie dat de werkdruk afneemt en dat op de postkamer met minder fulltimers moet worden gewerkt.
In het voorjaar van 2012 heb ik contact gehad met [naam 5], zijn vorige leidinggevende. Ik heb toen niet gezegd dat [eiser] niet meer op de postkamer nodig was en dat aan de tijdelijke functie een einde kwam zodat hij naar de afdeling van [naam 5], het distributiecentrum (DC), kon terugkeren. Dat was achteraf misschien wel beter geweest.
U vraagt mij naar de wijziging op de salarisspecificatie in maart 2011. Die wijziging had te maken met de urenregistratie. Ook was het praktisch handiger dat [eiser] administratief op mijn afdeling werd gezet. U moet daarbij onder meer denken aan mailing aan de afdeling en dergelijke. Ik heb [eiser] toen verteld dat hij administratief werd overgeplaatst naar het hoofdkantoor. Dat heb ik rond maart 2011 verteld. Ik heb dit niet per brief bevestigd.
U vraagt mij of het voor mij niet eerder dan september 2011 duidelijk was dat [naam 2] niet naar de postkamer zou terugkeren. Dat was voor mij niet eerder duidelijk. Zo heeft hij ook op arbeid therapeutische basis werkzaamheden verricht. Ik weet niet zeker wanneer de eerste ziektedag van [naam 2] was, maar ik denk september 2009.
........
Als u mij vraagt of ik mij dat gesprek met [naam 5] in het voorjaar van 2012 nog kan herinneren dan antwoord ik dat ik hem heb gevraagd of er voor [eiser] een mogelijkheid was op DC. Hij antwoordde mij toen: op dit moment niet, maar in het najaar wel. Als reden gaf hij op dat in het najaar een chauffeur met pensioen zou gaan.
[eiser] heeft mij niet gevraagd om een nieuwe arbeidsovereenkomst met hem aan te gaan.
7.
Voor het beantwoorden van de vraag of [gedaagde] in het opgedragen tegenbewijs is geslaagd, heeft de kantonrechter na te gaan of [gedaagde] het voorshands gegeven oordeel heeft ontzenuwd (zie onder meer HR 16 maart 2007, NJ 2008, 219).
8.
Uit het door [gedaagde] overgelegde gespreksverslag van de bespreking van 31 mei 2011 en de daarover door [naam 1] gegeven toelichting blijkt dat zijn leidinggevende [naam 1] in ieder geval op de bespreking van 31 mei 2011 [eiser] duidelijk heeft gemaakt dat hij nog niet als medewerker van de postkamer was aangesteld. [eiser] is toen voorgehouden dat hij nog tijdelijk op de postkamer werkzaam was. Dit betekent dat hij toen formeel nog zijn “oude” functie van chauffeur had en dat [eiser] dit wist, althans kon weten.
Voorts blijkt uit de getuigenverklaring van [naam 1] dat voor hem tot september 2011 niet duidelijk was dat de zieke werknemer [naam 2], die [eiser] verving, niet zou terugkeren. Ook verklaart [naam 1] dat in ieder geval voor hem in september 2011 duidelijk is dat er voor 2 man op de postkamer geen plaats is, zodat aannemelijk is dat [naam 1] [eiser] toen niet de functie op de postkamer heeft aangeboden.
[naam 1] heeft voorts verklaard dat hij in of omstreeks maart 2011 aan [eiser] heeft verteld dat hij in de administratie van [gedaagde] als medewerker in de postkamer is opgenomen, zodat hij ook de voor deze afdeling relevante berichten ontving. Deze administratieve verwerking had tot gevolg dat op zijn salarisspecificaties werd vermeld dat hij medewerker post/repro/services is. Hierdoor kan [eiser] niet gedacht hebben dat hij formeel in de functie van postmedewerker was aangesteld. Deze verklaring van [naam 1] is aannemelijk nu uit het na maart 2011 gehouden gesprek op 31 mei 2011 blijkt dat [naam 1] aan [eiser] heeft gemeld dat hij nog steeds tijdelijk op de postkamer verbleef zodat zijn formele functie niet de functie was die toen reeds op zijn salarisspecificaties stond maar zijn “oude” functie van chauffeur.
9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] met de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen het voorshands aannemelijk geachte oordeel heeft ontzenuwd.
10.
Dit leidt ertoe dat [eiser] heeft te bewijzen dat hij sinds 18 februari 2011 in de functie van postkamermedewerker is aangesteld. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat [gedaagde] deze stelling gemotiveerd heeft betwist. Alsdan rijst de vraag of de kantonrechter [eiser] tot het leveren van bewijs dient toe te laten.
11.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 2013, LJN: BZ8766 blijkt dat een partij niet tot die bewijslevering behoeft te worden toegelaten, indien de partij in het kader van hetzelfde feitencomplex geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in de contra-enquête nader bewijs te leveren. Nu [eiser] van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, zal de kantonrechter aan [eiser] geen bewijsopdracht verstrekken.
12.
Het voorgaande betekent dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op (of omstreeks) 18 februari 2011 bij [gedaagde] in de functie van postkamermedewerker is aangesteld.
Volledigheidshalve overweegt de kantonrechter dat op zichzelf niet onbegrijpelijk is dat [eiser] veronderstelde dat hij postkamermedewerker werd nu hij de zieke [naam 2] verving en in ieder geval in september 2011 duidelijk werd dat [naam 2] na 2 jaar arbeidsongeschiktheid niet zou terugkeren. Deze bij [eiser] levende veronderstelling is echter op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat hij in een nieuwe functie is aangesteld. De kantonrechter weegt daarin mee dat de door [eiser] gestelde uitlatingen van [naam 1] in zijn conclusie na enquête niet worden gesteund door de getuigenverklaring van [naam 1].
13.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, welke worden begroot op € 400,00 wegens salaris gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. D.H. de Witte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.