3.2.1Vrijspraak afpersing [persoon 1] (feit 2)
Een belangrijke kern van de ten laste gelegde afpersing van [persoon 1] vormt het gegeven dat de daders hem zouden hebben bedreigd met geweld. Als bewijs voor die kern zijn in het dossier in feite slechts de verklaringen van [persoon 1] zelf aanwezig. De overige inhoud van het dossier kan slechts in ondergeschikte, ondersteunende zin bijdragen aan het bewijs. In het voorname aandeel dat de verklaringen van [persoon 1] voor het bewijs zouden moeten hebben, ziet de rechtbank aanleiding deze nader te beschouwen, zoals ook de raadsman van verdachte heeft bepleit.
Aannemelijk is dat een groep personen, bestaande uit – in ieder geval - [verdachte], [medeverdachte 4] en eenmaal [medeverdachte 3], bezoeken aan [persoon 1] heeft gebracht en dat het hun daarbij te doen was om de administratieve en (bank)gegevens van de rekeningen van de Hongaarse bedrijven [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1] van [medeverdachte 5], die op dat moment gedetineerd was geraakt. Gelet op de hoogte van het op deze rekeningen geboekte bedrag was het belang voor deze groep groot.
De rechtbank stelt vast dat aan [persoon 1], zoals blijkt uit het dossier, naderhand een bedrag van € 100.000 is overgemaakt, afkomstig van het geld op de Hongaarse rekeningen. Deze betaling is opmerkelijk. Uitgaande van de verklaring van de getuige moet het immers ervoor worden gehouden dat van hem eerst op dreigende wijze bankgegevens zouden zijn afgeperst, maar zouden de daders van die afpersing hem vervolgens een groot geldbedrag hebben geschonken. Deze opeenvolging van gebeurtenissen is niet zonder meer logisch of begrijpelijk.
Als gevolg van deze overboeking is de getuige ook zelf als verdachte aangemerkt. Het is ook niet zo dat getuige uit eigen beweging meteen na het zich voordoen van de beweerde bedreigingen aangifte daarvan heeft gedaan.
Daar komt bij dat [persoon 1] zich in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op vragen op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Hierdoor is de verdediging een mogelijkheid onthouden haar ondervragingsrecht te effectueren en is de rechtbank minder dan wenselijk is in staat de verklaring nader te wegen en te beoordelen.
Met de officier van justitie onderkent de rechtbank dat er weliswaar objectieve gegevens zijn die aansluiten bij wat de getuige heeft verklaard. Die gegevens zien echter alle op elementen die niet tot de genoemde kern van het verwijt behoren.
De conclusie luidt dat in het bijzonder ten aanzien van de geweldskern van het ten laste gelegde aan de verklaringen van [persoon 1] niet die bewijswaarde toekomt die deze verklaringen op grond van het voorname bewijsaandeel zouden moeten hebben. Daarmee is sprake van onvoldoende bewijs. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
3.2.3Ten aanzien van feit 3:
3.2.3.1
Relevante feiten en omstandigheden
In het vonnis van [medeverdachte 1] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 1] de ABN AMRO-bank op 19 maart 2010 heeft opgelicht. Het geldbedrag dat hij daarmee verkreeg, ontving hij op de rekening van [persoon 4]. Eveneens op 19 maart 2010 heeft [medeverdachte 1] dit bedrag verder doorgeboekt naar Hongarije (aangifte 1, zaak [persoon 4]). Het ging om in totaal € 5.279.000,00
,bestaande uit een deel van € 2.849.000,00 overgemaakt aan [rechtspersoon 1] en een deel van € 2.430.000,00 aan [rechtspersoon 2].
[medeverdachte 5], de eigenaar van deze Hongaarse bedrijven en degene die toegang had tot de rekeningen, werd op 22 maart 2010 aangehouden en zat vanaf dat moment gedetineerd. De administratieve en (bank)gegevens van de rekeningen van die Hongaarse bedrijven lagen op het kantoor van [persoon 1] te Heerewaarden.
Een groep personen, onder wie [verdachte], [medeverdachte 4] en eenmaal [medeverdachte 3], heeft in de daaropvolgende periode meermalen bezoeken gebracht aan [persoon 1]. Het was deze groep te doen om geld, zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 4], en om de genoemde gegevens, kennelijk om over de rekening van de bedrijven te kunnen beschikken. Deze gegevens hebben zij van [persoon 1] ontvangen. Daarna is de groep nog meermalen bij [persoon 1] langsgegaan om hem assistentie te vragen bij het digitaal overboeken van bedragen van de rekening.
De provider heeft de voor de overboekingen vereiste dubbele simkaart van de telefoon die bij [medeverdachte 5] in gebruik was, eerst op 3 april 2010 afgegeven. Na die datum zijn nog bezoeken aan [persoon 1] gevolgd en hebben van 11 april 2010 tot en met 28 april 2010 daadwerkelijk overboekingen van de rekening van de bedrijven plaatsgevonden.
3.2.3.2
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen met betrekking tot het daderschap van verdachte
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de getinte persoon dan wel Marokkaan uit de verklaringen van [persoon 1] is geweest, die in verband met de rekeningen van [medeverdachte 5] meermalen bij [persoon 1] op bezoek is geweest.
De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 1] ten aanzien van dit feit wel voldoende van gewicht om voor het bewijs te worden gebruikt. Anders dan hiervoor ten aanzien van feit 2 gold, zijn de verklaringen van [persoon 1] voor dit feit minder cruciaal en beslissend. Bovendien vinden de verklaringen in vele (objectieve) onderzoeksbevindingen en verklaringen steun. Zo zijn er: a) de gegevens over de tijd en locatie van de overboekingen vanaf de rekeningen van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2], b) de gegevens over de verstrekking van de dubbele simkaart van het telefoonnummer van [medeverdachte 5], c) het belcontact op 3 november 2010 met het bedrijf van [persoon 1] en d) de overboeking ten gunste van de getuige ([naam]). Deze gegevens sluiten alle aan op de verklaringen van de getuige. Dat geldt ook voor de verklaringen van [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], de vrouw en de zonen van [persoon 1], [persoon 5] (ten aanzien van de dubbele simkaart) en [persoon 6] en [persoon 7] (ten aanzien van de escrow-overeenkomst).
Zoals bij de voorvragen weergegeven, ziet de rechtbank geen formele beletselen voor het gebruik van de meervoudige fotoconfrontatie met [persoon 1] voor het bewijs. Inhoudelijk ziet zij die ook niet. Met de raadsman stelt de rechtbank weliswaar vast dat de getuige bij zijn herkenning niet stellig is. De rechtbank acht echter ook de volgende bewijsmiddelen van belang, en daarmee meer bewijsmiddelen dan de raadsman heeft opgesomd.
- de registratie van de zwarte BMW op naam van de zus van verdachte, in combinatie met de gegevens van de staandehoudingen met betrekking tot die auto, waaronder de staandehouding anderhalf uur voor een van de ontmoetingen bij [persoon 1];
- het belcontact op 3 november 2010 tussen het telefoonnummer eindigend op [nummer 2] en het bedrijf van [persoon 1];
- de eigen verklaring van verdachte dat hij dit telefoonnummer later dat jaar bij de huur van een Mercedes heeft opgegeven;
- de vondst van de aantekeningenbriefjes bij [medeverdachte 4] (inhoudende een nummer dat aan verdachte kan worden toegeschreven en het kenteken van de BMW);
- de vondst van het aantekeningenbriefje bij verdachte (inhoudende het woon- en het werkadres van [medeverdachte 4]).
Deze bewijsmiddelen, gezamenlijk en in onderling verband bezien, leveren voldoende bewijs op voor het daderschap van verdachte. De genoemde herkenning van verdachte door [persoon 1] wordt door die bewijsmiddelen ondersteund.
Verdachte heeft ter terechtzitting nog de volgende verklaringen afgelegd. Hij heeft verklaard dat het telefoonnummer dat hij opgaf bij het autoverhuurbedrijf, niet het nummer van zijn eigen telefoon was, maar het nummer van de telefoon die hij in de Mercedes zou laten, zodat de eigenaar van het autoverhuurbedrijf niet hemzelf maar degene die auto daadwerkelijk gebruikte aan de lijn zou krijgen. Ook heeft hij verklaard dat het briefje dat bij hem is aangetroffen in zijn brievenbus was gegooid. Hij heeft dit gevonden en op zijn tafel gelegd. Een paar dagen later vond bij hem thuis de doorzoeking plaats.
Deze verklaringen heeft verdachte eerst in een laat stadium van het proces afgelegd, waardoor hij de gelegenheid heeft gehad zijn verklaring af te stemmen op de voor hem belastende omstandigheden in het dossier. Deze verklaringen acht de rechtbank ook overigens niet aannemelijk.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte een van de personen is geweest die meermalen bij [persoon 1] langs zijn geweest in verband met de rekeningen van de Hongaarse bedrijven van [medeverdachte 5]. Van [persoon 1] hebben zij de gegevens verkregen, waarmee zij samen met de later afgegeven dubbele simkaart toegang konden verkrijgen tot de rekeningen. Vervolgens hebben zij daadwerkelijk bedragen overgeboekt.
Hieruit volgt dat verdachte als medepleger van het voorhanden hebben van het totaal van de naar de Hongaarse rekeningen overgemaakte bedragen kan worden aangemerkt. Door de verkrijging van de gegevens kreeg de groep toegang tot het geldbedrag en daarmee de mogelijkheid over dit bedrag te beschikken. Weliswaar was hiervoor ook de dubbele simkaart vereist, maar vastgesteld kan worden dat de groep nadat deze simkaart afgegeven was, overboekingen heeft verricht. Doordat zij over de geldbedragen konden beschikken, hadden zij deze in juridische zin voorhanden.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte van de criminele herkomst van dit geldbedrag op de hoogte was. Het gaat hier om een geldbedrag van ruim € 5 miljoen. Die overboeking van een dergelijk bedrag naar een bedrijf in Hongarije zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare economische grondslag aanwezig is, roept zonder meer vragen op over de herkomst en rechtvaardigt een vermoeden van witwassen.
Er is niet gebleken van omstandigheden waarin verdachte het genoemde sterke witwasvermoeden ontzenuwd zou kunnen of mogen zien. Verdachte heeft ook geen verklaring afgelegd die zijn goede trouw een begin van aannemelijkheid zou kunnen geven.
De rechtbank acht dan ook witwassen bewezen. Tegelijkertijd heeft verdachte van het geldbedrag de werkelijke aard en herkomst verhuld. Doordat het geldbedrag op een rekening van een katvanger in Hongarije stond, werd de werkelijke aard en herkomst versluierd. Deze omslachtige procedure kan zich ook slechts door dat kennelijke doel, het verhullen van die criminele herkomst, laten verklaren.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de bewezenverklaring noch het feitencomplex kan volgen dat sprake is van het maken van een gewoonte van witwassen. Daarvan zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken.
3.2.4Ten aanzien van feit 1:
3.2.4.1
Relevante feiten en omstandigheden
[medeverdachte 1] heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar in georganiseerd verband vijfmaal banken voor grote bedragen opgelicht. Hij maakte bij de oplichting gebruik van rekeningen van katvangers en boekte de verkregen bedragen over naar weer andere katvangers en zelfs naar rekeningen van bedrijven en personen in het buitenland. Veel van deze overgeboekte bedragen werden vervolgens via verschillende overboekingen doorgesluisd naar andere rekeningen, van waar zij veelal contant werden opgenomen.
Verdachte komt in twee van deze zaaksdossiers naar voren als betrokkene bij het witwasproces dat volgde op de oplichtingsfeiten.
Feit 3:
In de eerste plaats bij het voortdurende delict witwassen in maart en april 2010, het voorhanden hebben van een miljoenenbedrag op rekeningen van [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1] te Hongarije (het hiervoor besproken feit 3).
Ten aanzien van [persoon 2]
Een deel van dat bedrag, te weten € 1,95 miljoen, werd op 19 april 2010 vanaf de rekening van [rechtspersoon 2] overgeboekt naar de rekening van [persoon 2], die woonachtig is in [plaats 2] in Duitsland. Verdachte onderhield met [persoon 2] in de periode van 12 maart 2010 tot en met 19 mei 2010 telefonische contacten, bezocht [persoon 2] samen met een ander meermalen, en haalde daarbij op 26 april 2010 en 29 april 2010 delen van dat bedrag in contanten bij [persoon 2] op.
Ten aanzien van de rekening van [persoon 8]
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 2] op 15 oktober 2010 bij de [locatie] te [plaats 1] van [persoon 9] het Hongaarse bankrekeningnummer van [persoon 8] ontvangen. Zij hadden, blijkens de verklaringen van [persoon 9] en [persoon 10], om een buitenlandse rekening gevraagd om daarop een groot geldbedrag te storten. Op 16 oktober 2010 heeft [medeverdachte 1] getracht een door middel van oplichting op de rekening van [persoon 3] verkregen geldbedrag over te boeken op de genoemde rekening van [persoon 8].
Ten aanzien van de rekeningen van [persoon 3] en [persoon 11]
In diezelfde periode stelden [persoon 3] en [persoon 11] hun bankrekening aan [persoon 12] ter beschikking, op verzoek van [persoon 12]. [persoon 12] handelde daarbij weer op verzoek van een zekere ‘[persoon 13]’. Hij had met zijn opdrachtgever [persoon 13] een ontmoeting, naar uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, op 17 september 2010 te Nijmegen, en diezelfde middag nog een ontmoeting met [persoon 13] en [persoon 3] bij een McDonalds te Beuningen. Bij beide ontmoetingen was verdachte aanwezig.
3.2.4.2
Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs van daderschap ten aanzien van [persoon 2]
De rechtbank acht de meervoudige fotoconfrontatie met [persoon 2] bruikbaar en redengevend voor het bewijs. Dat de getuige [persoon 2] de dader die hij later heeft aangewezen als verdachte, heeft omschreven als een man met een oorring, doet daaraan niet af. Een oorring vormt een kenmerkend, maar ondergeschikt element in het uiterlijk van een persoon en kan eenvoudig worden afgedaan. Bovendien is, anders dan waar de raadsman in zijn verweer vanuit lijkt te gaan, voor het dragen van een oorring niet noodzakelijk dat deze door middel van een gaatje in het oor is bevestigd.
Getuige [persoon 2] is in zijn verhoor bij de RC opnieuw met de foto van verdachte geconfronteerd en heeft daarbij verdachte niet herkend. Getuige [persoon 2] is een oudere man die ten tijde van het verhoor met gezondheidsproblemen te kampen had. Daarin ziet de rechtbank aanleiding meer waarde te hechten aan de verklaring die de getuige eerder en korter na de feiten heeft afgelegd. Daar komt nog bij dat de herhaling van een reeds verrichte fotoconfrontatie met een verdachte voor de eerdere uitkomst geen verschil maakt. Verder staat de verklaring van [persoon 2] niet op zichzelf, maar vindt deze steun in andere objectieve onderzoeksgegevens.
Ook geeft wat hiervoor ten aanzien van feit 3 is vastgesteld en overwogen, steun aan het bewijs. Verdachte was immers op verschillende momenten en gedurende een periode van enkele weken betrokken bij het witwassen van de miljoenen op de rekeningen van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2]. Het bedrag dat naar [persoon 2] werd overgemaakt, was afkomstig van de rekening van [rechtspersoon 2].
Ook weegt mee, zij het slechts in ondersteunende zin, dat verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk mondeling beïnvloeden van getuige [persoon 14], kennelijk om zichzelf in onderhavige zaak te ontlasten, door die [persoon 14] te zeggen om bij de RC te getuigen dat [persoon 14] [persoon 2] in contact geeft gebracht met [persoon 1]. Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit volgt dat [persoon 14] verdachte met [persoon 2] in contact bracht.
Ten aanzien van de rekening van [persoon 8] en [persoon 3] en [persoon 11]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een van de personen was aan wie [persoon 9] de gegevens van de rekening van [persoon 8] heeft gegeven. De herkenning door [persoon 10] vormt daarvoor het belangrijkste bewijs. [persoon 10] heeft verklaard dat de persoon die hij later als verdachte heeft aangewezen, in een zwarte Mercedes reed. Verdachte heeft erkend in die periode een dergelijke auto te hebben gehuurd. Bovendien blijkt uit historische telefoongegevens dat een telefoon die aan verdachte kan worden toegeschreven, op de dag voor een van de ontmoetingen contact had met het nummer van de [locatie].
De zwarte Mercedes, en in het bijzonder het type daarvan (Mercedes 220 CDI), geeft ook steun aan het bewijs dat verdachte bij de ontmoeting tussen [persoon 13] en [persoon 12] en later tussen [persoon 13], [persoon 12] en [persoon 3], aanwezig is geweest. Het telefoonnummer dat aan verdachte kan worden toegeschreven, peilde ten tijde van de ontmoeting uit in de directe omgeving van de ontmoetingslocatie. Daarbij weegt mee dat verdachte, zoals uit het voorgaande blijkt, ook de rekening van [persoon 8] regelde. Van de rekening van [persoon 3], waarop de ontmoeting zag, werd later getracht geld over te maken op de rekening van [persoon 8]. Daaruit spreekt de logische verwevenheid van beide feiten.
Deelname aan criminele organisatie ruimer verwijt
De rechtbank stelt voorop dat de vrijspraak van feit 4 subsidiair en de nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van feit 4 primair er niet toe leiden dat wat zich op 15 oktober 2010 heeft voorgedaan (zoals hiervoor vastgesteld), niet kan bijdragen aan het oordeel van de rechtbank ter zake van het verwijt van deelname aan de criminele organisatie. Juridisch heeft het verwijt van deelname aan de criminele organisatie een ruimere reikwijdte. Dat volgt al uit het feit dat ook handelingen die op zichzelf geen strafbare gedragingen zijn, wel tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie.
Conclusies
De feitelijke vaststellingen van de rechtbank leiden tot de volgende conclusies. Verdachte was in maart en april 2010 op verschillende momenten en gedurende een periode van enkele weken betrokken bij het witwassen van een miljoenenbedrag dat [medeverdachte 1] uit misdrijf had verkregen. In oktober 2010 heeft verdachte twee Nederlandse rekeningnummers en een buitenlands rekeningnummer geregeld ten behoeve van [medeverdachte 1], die later een deel van een volgend uit misdrijf verkregen miljoenenbedrag naar die rekening heeft trachten over te maken.
De verhullende constructie waarbij [medeverdachte 1] banken oplichtte en de daarmee verkregen gelden via verschillende vaak buitenlandse rekeningen werden weggesluisd, is kennelijk in het leven geroepen èn uitgevoerd om enerzijds door te kunnen gaan met het oplichten van banken en anderzijds de daarmee verkregen gelden daadwerkelijk in contanten in handen te kunnen krijgen en te kunnen besteden (witwassen), zonder dat de banken of justitie dit zouden opmerken. Dat doel vormt dan ook het criminele oogmerk van deze constructie. Om de constructie en in het bijzonder het internationale witwasproces mogelijk te maken en uit te voeren zijn een zorgvuldige voorbereiding, de medewerking van veel verschillende personen èn organisatie vereist, die gelet op de bewezenverklaarde feiten ook daadwerkelijk hebben bestaan.
Uit het aandeel van verdachte bij de beide feiten kan worden afgeleid dat verdachte wist dat sprake was van het georganiseerde verband. Hij wist immers dat diverse personen ([medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2], hijzelf en verschillende katvangers) erbij betrokken waren, dat de feiten gedurende een langere periode werden gepleegd en dat hij in dat geheel een specifieke rol vervulde; hij was immers intensief bij het witwassen van bedragen via de rekeningen van katvangers betrokken en haalde zelf contante geldbedragen bij hen op. De duurzaamheid en de structuur van het samenwerkingsverband waren hem dan ook duidelijk.
Op grond daarvan kan bewezen worden verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.