Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 september 2013;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 21 januari 2014, inclusief de daarin genoemde stukken (voor zover ter comparitie is beslist dat deze aan het procesdossier zullen worden toegevoegd).
2.De feiten
niet-uitvoerend bestuurder) van ShS en heeft deze functie bekleed tot 1 januari 2010. Vanaf oktober 2007 was [naam 2] tevens lid van de board of directors van Capstone.
Since April 2007, IMR has exercised significant control and influence over the Group’s operations. Immediately following Admission, IMR will own 48.0 per cent. of the Company[waarmee steeds is bedoeld ShS Holdings, Rechtbank]
and, as a result, will be able te exercise significant influence over all matters requiring shareholder approval, including the election of directors and significant corporate transactions. Although the Company has entered into a relationship agreement with IMR, there can be no assurance that IMR wil not continue to exert significant influence over the Group’s operations.
3.Het geschil
4.De beoordeling
significant control and influence over the Group’s operations” heeft uitgeoefend, is onvoldoende concreet om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat IMR zich daadwerkelijk actief bemoeide met het project en met de door ECVK gestelde frauduleuze en onrechtmatige gedragingen van ShS. Met IMR acht de rechtbank het voorts niet onaannemelijk dat deze passage, die is opgenomen in een prospectus dat mede bedoeld is om potentiële beleggers over mogelijke risico’s van een belegging in ShS Holdings te informeren, slechts weergeeft dat IMR haar gebruikelijke aandeelhoudersrechten ten aanzien van groepsvennootschappen kon uitoefenen. Het enkele uitoefenen van die bevoegdheden brengt geen aansprakelijkheid voor het handelen van de dochteronderneming mee. Ook de door ShS gedurende de onderhandelingen afgelegde verklaring dat zij gebruik maakt van de kennis, expertise en (financiële) steun van IMR acht de rechtbank onvoldoende specifiek om aan te nemen dat IMR zich bemoeide met de dagelijkse leiding van ShS en aldus op de hoogte was, althans redelijkerwijs moest zijn, van de gestelde onrechtmatige handelingen van ShS en/of [naam 1], laat staan dat zij de mogelijkheid had in te grijpen.
Wat [naam 2] betreft heeft IMR onweersproken gesteld dat hij gedurende de periode dat hij bestuurder bij ShS was niet (meer) aan IMR was verbonden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dan ook niet worden aangenomen dat hetgeen [naam 2] wist of behoorde te weten ook aan IMR kan worden toegerekend.
Wat [naam 1] betreft is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat hij gedurende de periode dat hij bestuurder van ShS was, tevens werknemer of vertegenwoordiger van IMR was. Voor hem geldt derhalve hetzelfde als voor [naam 3] en [naam 2].
currently works for IMR” but “
no longer [will] be employed by IMR”. Ook verwijst ECVK naar een persverklaring van ShS waarin [naam 1] wordt aangeduid als “
IMR and Shaft Sinkers Director” en naar de website van ShS waar is vermeld dat [naam 1] “
previously worked for IMR”. Ook heeft ECVK gewezen op een door IMR in december 2007 aan [naam 1] afgegeven volmacht. Indien [naam 1] ten tijde van het plaatsvinden van de hem verweten gedragingen formeel niet in dienst zou zijn geweest van IMR dan geldt volgens ECVK dat hij kwalificeert als ondergeschikte van IMR, omdat sprake was van een instructiebevoegdheid.
employed’ was en dat ShS op de website heeft vermeld dat [naam 1] ‘
previously’ ‘work’ voor haar heeft verricht – en die erop neerkomt dat [naam 1] ten behoeve van IMR, ook in het kader van het project, advieswerkzaamheden heeft verricht - acht de rechtbank niet ongeloofwaardig en maakt dat, zonder nadere toelichting die ontbreekt, uit die vermeldingen niet zonder meer kan worden afgeleid dat wèl sprake was van een dienstverband of instructiebevoegdheid. Uit de inhoud van de in 2.3 bedoelde volmacht waarop ECVK in dit verband nog heeft verwezen, volgt evenmin dat [naam 1] in dienst was bij IMR. Nu ook overigens geen concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit kan volgen dat [naam 1] zijn taken als bestuurder van ShS als ondergeschikte van IMR vervulde, bestaan geen gronden voor het aannemen van aansprakelijkheid van IMR voor het handelen van een ondergeschikte.
is door IMR in de loop van 2007 voorgedragen voor een benoeming als bestuurder van ShS. Niet betwist is dat hij bij de uitoefening van die functie mede de strategische (investerings)belangen van grootaandeelhouder IMR in het oog diende te houden. Zonder bijkomende omstandigheden, welke niet zijn gebleken, leidt dat echter niet tot de conclusie dat [naam 1] ook toen nog handelde als vertegenwoordiger van IMR. Gesteld noch gebleken is dat [naam 1] zich bij zijn handelen als vertegenwoordiger van IMR presenteerde of dat IMR jegens ECVK heeft verklaard dat [naam 1] als haar vertegenwoordiger had te gelden. Dat IMR als volmachtgever voor het handelen van [naam 1] aansprakelijk zou zijn, kan dan ook evenmin worden aanvaard.
€ 904,00(2 punten × tarief € 452,00)