6.33.Met inachtneming van hetgeen onder 6.32 is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] de posten A1, A2, A5, A6, A10, A11 (voor wat betreft de helft), A13, A14, A15, A16, A17, A21, A22, A24 en A25 in onvoldoende mate heeft betwist, zodat deze posten toewijsbaar zijn. De rechtbank zal dat hierna nader uiteen zetten.
6.33.1.[eiser] stelt dat [gedaagde] deze creditcard zonder zijn medeweten en met vervalsing van zijn handtekening op naam van de praktijk heeft aangevraagd en dat hij vanaf de praktijkrekening geld heeft overgemaakt naar de rekening behorend bij deze creditcard. [eiser] onderbouwt zijn vordering door het overleggen van de aanvraag, waarbij hij wijst op het verschil van de handtekening die daaronder staat met de echte handtekening van [eiser] onder - bijvoorbeeld - zijn aangifte (productie 6 bij dagvaarding). Voorts heeft ABN AMRO in een brief van 28 januari 2013 geschreven dat de handtekening op de aanvraag niet overeenkomt met de bij de bank bekende handtekening van [eiser] en dat dat reden had moeten zijn om navraag te doen bij [eiser], terwijl uit de archieven niet valt te herleiden of dit is gebeurd. [eiser] geeft als voorbeeld van een onzakelijke betaling vanaf de rekening van deze creditcard betaling van een factuur van [naam 5], betreffende de kosten van een scooter die in eigendom is van [gedaagde].
6.33.2.[gedaagde] betwist dat deze creditcard van hem is en dat hij de aanvraag heeft gedaan. Voorts wijst hij op een betaling via deze creditcard van een ticket naar Iran voor [eiser], dat ook door [eiser] zou zijn betaald op 1 augustus 2011.
6.33.3.Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende betwist dat de handtekening van [eiser] door hem is vervalst. [gedaagde] ontkent zonder nadere toelichting of onderbouwing dat de hij de aanvraag heeft gedaan, terwijl [eiser] daartoe voldoende heeft gesteld. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [gedaagde] met vervalsing van [eiser]’s handtekening deze creditcard heeft aangevraagd. Daarnaast blijkt uit de stukken dat met deze creditcard goederen zijn aangeschaft voor [gedaagde]. Beide elementen hebben tot gevolg dat [gedaagde] in onvoldoende mate heeft betwist dat de overschrijvingen ten behoeve van deze creditcard zijn aan te merken als onzakelijke onttrekkingen. Het enkel opwerpen van de betaling van een ticket, waarbij overigens de door [gedaagde] genoemde datum niet strookt met het betreffende ‘memo overzicht’ (productie 36, A1) is onvoldoende.
6.33.4.[eiser] stelt dat dit facturen betreffen van een aannemer die werkzaamheden heeft verricht aan de woning van [gedaagde]. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] de facturen, ten name van “[gedaagde]” overgelegd alsmede de verklaring van [naam 6] (productie 39 [eiser]), die dat bevestigt.
6.33.5.[gedaagde] heeft hier enkel tegenover gesteld, zonder onderbouwing, dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd aan de praktijk en de woning van [eiser]. Dat is onvoldoende tegenover de onderbouwde stelling van [eiser].
A5: Ben Telefonie, A15: KPN Mobiel Internet, A16: KPN, A22: Telfort mobiele telefoon, A24: Vodafone
6.33.6.[eiser] stelt dat de facturen die te maken hebben met bovengenoemde telefoonabonnementen geen kosten zijn van de praktijk, maar dat dit kosten zijn voor [gedaagde] die buiten medeweten van [eiser] de verschillende abonnementen heeft afgesloten. [eiser] heeft onder meer de facturen van KPN Mobiel Internet, Telfort en Vodafone overgelegd die allemaal staan op naam van de praktijk. Ook heeft [eiser] een volgens hem door [gedaagde] vervalste aanvraag voor Telfort (productie 49) overgelegd. [eiser] wijst - wederom - op het verschil tussen de handtekening onder die aanvraag en de handtekening onder de aangifte door [eiser] (productie 6). [eiser] heeft er voor wat betreft KPN Mobiel Internet op gewezen dat het betreffende telefoonnummer waarvoor dat is aangevraagd toebehoort aan [gedaagde]. [eiser] heeft over de twee aansluitingen van Vodafone gemotiveerd en onderbouwd naar voren gebracht dat deze aansluitingen niet gebruikt kunnen zijn voor het sms-en van patiënten, zoals [gedaagde] betoogt, aangezien één van de betreffende nummers vrijwel uitsluitend contact heeft gehad met één ander telefoonnummer.
6.33.7.[gedaagde] betwist dat de telefoonabonnementen door hem zijn afgesloten. Hij wijst er op dat [eiser] besloot om patiënten te gaan sms-en en dat om die reden verschillende abonnementen zijn afgesloten. Hij geeft verder aan dat de abonnementen op naam staan van de praktijk. Over de aanvraag van Telfort betoogt [gedaagde] dat hij de aanvraag heeft gedaan, maar dat de handtekening van [eiser] is.
6.33.8.Met deze niet verder onderbouwde standpunten heeft [gedaagde] in onvoldoende mate betwist dat hij de abonnementen is aangegaan en dat deze zijn aan te merken als onzakelijk nu deze abonnementen niet met de praktijk te maken hadden.
6.33.9.Volgens [eiser] heeft [gedaagde] er voor gezorgd dat zijn vriendin [naam 1] betalingen ontving van de praktijk, terwijl daar geen werkzaamheden tegenover stonden. Dit blijkt volgens [eiser] uit de verklaring van [accountant] van 30 oktober 2012 en de verklaring van [accountant] van [accountant] waarin – samengevat – staat dat er zonder opgave van extra uren of andere feiten door [gedaagde] niet te verklaren betalingen zijn gedaan aan [naam 1]. Voorts heeft [eiser] een vonnis overgelegd van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2013. De kantonrechter heeft [naam 1] veroordeeld tot betaling van € 5.506,83 en € 9.103,05, betreffende het saldo van alle betalingen uit 2010, 2011 en 2012 welke [naam 1] aan [eiser] is verschuldigd, uit hoofde van onverschuldigde betaling. Net als in deze procedure voerde [eiser] in die procedure aan dat er geen extra beloningen overeen waren gekomen. De kantonrechter heeft bij gebrek aan gemotiveerd verweer van de zijde van [naam 1] deze vorderingen toegewezen.
6.33.10.Hier tegenover heeft [gedaagde] betoogd dat [naam 1] wel extra werkzaamheden uitvoerde. Dat verweer is onvoldoende, bezien in het licht van de onderbouwde stelling van [eiser], die bovendien door de kantonrechter is gehonoreerd. Daar komt nog bij dat het, ondanks de ontkenning door [gedaagde], voor de rechtbank in voldoende mate vast staat - op basis van de verklaringen van [eiser] van de assistente [assistente] en op basis van het gegeven dat [naam 1] nadat partijen met elkaar in conflict zijn geraakt niet meer heeft gewerkt voor [eiser] blijkens genoemd vonnis van de kantonrechter - dat [naam 1] de vriendin was van [gedaagde]. Voorgaande komt er dus op neer dat [gedaagde] betalingen heeft gedaan aan zijn (toenmalige) vriendin [naam 1] waar geen werkzaamheden tegenover stonden. Dat [naam 1] al veroordeeld is tot het betalen van genoemde schade neemt hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde], op grond van artikel 6:12 lid 2 BW, niet weg.
6.33.11.[eiser] stelt dat deze afschrijvingen zijn gedaan ten behoeve van een [winkel] die door [gedaagde] werd gedreven aan het [plein]. [eiser] onderbouwt dit door te wijzen op productie XLIII van [gedaagde], een medisch verslag over [gedaagde], waarin onder meer het bestaan van winkels van [gedaagde] aan de orde komt.
6.33.12.[gedaagde] betwist dit onderdeel van de vordering door te vermelden dat hij al jaren seizoenkaarthouder van Ajax is. Deze betwisting is onvoldoende, mede in aanmerking nemende dat [gedaagde] op de zitting van 25 april 2013 heeft gesproken over zijn winkel aan het [plein].
6.33.13.[eiser] stelt dat de afschrijvingen voor twee maal bedrijfsfitness ten behoeve van Health City Fitness eveneens onzakelijke onttrekkingen betreffen die ten goede zijn gekomen aan [gedaagde], die deze verplichting zonder goedkeuring door [eiser] is aangegaan uit naam van de praktijk.
6.33.14.[gedaagde] heeft zich bereid verklaard om de contributie voor één persoon terug te betalen. Over de andere contributie betoogt [gedaagde] dat het door [eiser] was toegestaan dat er werd gesport op kosten van de praktijk.
6.33.15.Nu [gedaagde] zijn eigen aandeel niet heeft weersproken en [eiser] anderzijds onvoldoende tegenover de betwisting over de contributie ten behoeve van een derde persoon heeft gesteld zal de rechtbank de helft van het gevorderde bedrag toewijzen. De helft van de gevorderde bedragen voor deze post wordt dus afgewezen. Dat komt neer op een bedrag van € 202,37 voor 2010 en € 687,90 voor 2011.
A13: Hogeschool InHolland
6.33.16.[eiser] stelt dat [gedaagde] zonder zijn toestemming het collegegeld voor zijn peetdochter [naam 2] heeft voldaan.
6.33.17.[gedaagde] legt zonder nadere toelichting een verklaring over van [naam 2] (XXI).
[gedaagde] heeft daarmee de vordering in onvoldoende mate betwist.
6.33.18.[eiser] stelt dat [gedaagde] vanaf de praktijkrekening overschrijvingen heeft gedaan naar het rekeningnummer behorend bij de creditcard van [gedaagde] en dat dit dus heeft te gelden als onzakelijke betalingen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiser] een brief van ICS van 23 mei 2012 aan [gedaagde] overgelegd, waarin wordt medegedeeld dat de creditcard is geblokkeerd en waarin wordt verzocht de ‘verklaring frauduleuze transacties’ terug te sturen. Tenslotte heeft [eiser] ter onderbouwing de bankafschriften van de zakelijke rekening overgelegd.
6.33.19.[gedaagde] betwist de hoogte van het gevorderde bedrag en voert aan dat hij verschillende instrumenten heeft betaald voor [eiser] met deze creditcard en dat dat terug te vinden is in de jaarcijfers. Voorts geeft [gedaagde] in reactie op de brief van ICS van 23 mei 2012 aan dat hij de creditcard is verloren.
6.33.20.[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat tegenover de betalingen aan ICS staat dat hij de kas heeft voorgeschoten. Dit verweer is reeds verworpen. Dat [gedaagde] de creditcard is verloren heeft hij niet onderbouwd, zodat hiervan niet kan worden uitgegaan. Nu vast staat dat de creditcard van [gedaagde] was, lag het op zijn weg om te onderbouwen dat er instrumenten zijn gekocht met deze kaart. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Het slechts verwijzen naar de jaarcijfers, die bovendien door [gedaagde] zelf zijn aangeleverd, is onvoldoende.
A17: Lening [naam 3] (tandartspraktijk [praktijknaam], [plaats])
6.33.21.[eiser] stelt dat [gedaagde] in totaal € 12.000,- vanaf de praktijkrekening aan [naam 3] heeft overgemaakt, terwijl daar een lening van [naam 3] aan [gedaagde] tegenover stond. [eiser] onderbouwt deze stelling met bankafschriften en een verklaring van [naam 3], waarin onder meer staat dat [eiser] door het handelen van [gedaagde] € 12.000,- schade heeft geleden omdat [eiser] deze som, die ten goede is gekomen aan [gedaagde], heeft afbetaald.
6.33.22.[gedaagde] heeft hier slechts tegenover gesteld dat hij dat betwist, met verwijzing naar diezelfde verklaring van [naam 3]. Daarmee heeft [gedaagde] dit deel van de vordering in onvoldoende mate betwist.
A21: Privé uitgaven [gedaagde]
6.33.23.[eiser] stelt dat de bedragen die onder deze post vallen privé uitgaven betreffen door [gedaagde] en heeft dit onderbouwd met facturen, zoals bijvoorbeeld de factuur van 1,2,3 catering betreffende de bezorging van VIP Deluxe Ontbijt op het adres van [gedaagde].
6.33.24.[gedaagde] heeft met betrekking tot deze post aangevoerd dat daar tegenover zijn betalingen aan de kas stonden. Nu dat verweer is verworpen blijft slechts ter bespreking over dat [gedaagde] ten aanzien van een betaling aan ‘LWEO’ stelt dat dat te maken heeft met de boeken voor de praktijk. Dit valt echter niet op te maken uit de betreffende factuur, waarin staat dat het ‘lesbrieven’ betreft. Dit gezien in samenhang met het gegeven dat [gedaagde] dit bedrag zelf heeft overgemaakt, heeft tot gevolg dat deze betwisting onvoldoende is.
6.33.25.[eiser] stelt dat [gedaagde] goederen heeft besteld bij Wehkamp op naam van [eiser], in samenspanning met [naam 1] en [naam 2] nu de goederen op hun adressen zijn afgeleverd. Ter onderbouwing heeft [eiser] de bevindingen van [naam 7] van Wehkamp overgelegd.
6.33.26.[gedaagde] betwist dat hij bestellingen heeft gedaan en voert daartoe enkel aan dat de goederen niet bij hem zijn afgeleverd. Deze betwisting is onvoldoende, mede in acht nemende dat de rechtbank heeft aangenomen dat [naam 1] de vriendin is van [gedaagde] en [naam 2] zijn pleegdochter.