ECLI:NL:RBAMS:2014:523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
525278 / HA ZA 12-1085
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering door tandarts tegen voormalig manager wegens onrechtmatige daad en vervalsing van documenten

In deze zaak vorderde een tandarts schadevergoeding van zijn voormalig manager, die hij beschuldigde van onrechtmatige daad en vervalsing van documenten. De tandarts, eigenaar van Tandartsenpraktijk [praktijknaam], had de manager in dienst als administratief manager. De tandarts beschuldigde de manager van het onterecht onttrekken van geld aan de praktijk en het vervalsen van documenten, waaronder salarisspecificaties, om een kredietaanvraag te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de manager onrechtmatig had gehandeld door zich zonder toestemming geld toe te eigenen en documenten te vervalsen. De rechtbank kende de tandarts een schadevergoeding toe van € 301.816,51, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de manager in de proceskosten. De vordering van de manager in reconventie werd afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 525278/ HA ZA 12-1085
Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van
[eiser], mede handelend onder de naam Tandartsenpraktijk [praktijknaam] gevestigd te [plaats],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2012 van [eiser] (1), met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] in conventie en conclusie van eis in reconventie (2), met producties,
  • het tussenvonnis van 7 november 2012 (3),
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2012 (6), alsmede de daarin genoemde stukken (4)(5),
  • het tussenvonnis van 27 februari 2013 (7),
  • het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van 25 april 2013 (8),
  • de conclusie van [eiser] inzake conventie en reconventie met producties (9),
  • de antwoordconclusie van [gedaagde] inzake conventie en reconventie (10) met producties,
  • de akte van [eiser] met producties (11),
  • de antwoordakte van [gedaagde] (12).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is tandarts en is sinds [datum] eigenaar van de eenmanszaak Tandartsenpraktijk [praktijknaam] (verder: de praktijk) in [plaats]. [eiser] heeft een privérekening bij ABN AMRO met het nummer [rekeningnummer 1] (verder: de privérekening). De praktijk beschikt over een zakelijke rekening bij ABN AMRO met het nummer [rekeningnummer 2] (verder: de praktijkrekening).
2.2.
[gedaagde], een kennis van [eiser], heeft vanaf januari 2008 tot 7 juli 2012 voor de praktijk werkzaamheden verricht als manager van de praktijk. [gedaagde] verzorgde de administratie en beheerde de kas voor de praktijk. [gedaagde] handelt ook onder de naam [bedrijf], een eenmanszaak van [gedaagde].
2.3.
In 2010 en 2011 zijn regelmatig facturen bestemd voor [gedaagde] betaald met geld van de praktijkrekening en van de privérekening. Ook zijn er regelmatig bedragen gepind en zijn er bedragen overgeschreven van genoemde rekeningen naar de rekening van [gedaagde].
2.4.
[eiser] is vanaf medio 2009 tot medio 2012 regelmatig een aantal weken in het buitenland geweest.
2.5.
Op 7 juli 2012 zijn partijen met elkaar in conflict geraakt omdat [eiser] [gedaagde] van fraude beschuldigde.
2.6.
Op 10 juli 2012 heeft [eiser] aangifte gedaan bij de [regiopolitie] terzake van fraude door [gedaagde]. In de aangifte staat onder meer dat [eiser] in maart 2012 een aanvraag heeft gedaan voor financiering van een nieuwe praktijk bij de Rabobank. De Rabobank deed toen de mededeling aan [eiser] dat er sprake was van een registratie in het incidentenregister bij het College Bescherming Persoonsgegevens. De Rabobank gaf [eiser] de aanwijzing om dit verder te onderzoeken bij Credit Agricole. In mei 2012 heeft [eiser] een verzoek ingediend bij Credit Agricole. Op 30 juni 2012 ontving [eiser] een brief van Credit Agricole met onder meer als bijlagen een vervalste salarisspecificatie van [gedaagde] en een vervalst werkgeverscontract. Op 6 juli 2012 heeft [eiser] via internet naar alle afschrijvingen van zijn zakelijke rekening ABN AMRO [rekeningnummer 2] gekeken. Tot zijn schrik zag hij dat er sprake is van onterechte opnames en onterechte incasso. [eiser] heeft [gedaagde] op 7 juli 2012 aangesproken op zijn praktijken en de politie heeft hem de toegang ontzegd.
2.7.
Op 16 juli 2012 heeft de deurwaarder na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op verzoek van [eiser] op de saldi van een viertal bankrekeningen van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd. Het beslag op het saldo van [gedaagde] bij de ING Bank N.V. heeft voor een bedrag van € 90.362,91 doel getroffen.
2.8.
Op 23 juli 2012 heeft de deurwaarder na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op verzoek van [eiser] ten laste van [gedaagde] beslag gelegd op zijn voertuig, een [auto] met kenteken [kenteken].
2.9.
Op 26 juli 2012 heeft [gedaagde] aangifte gedaan bij de [regiopolitie] terzake van het doen van valse aangifte door [eiser]. In de aangifte staat onder meer dat het onjuist is dat [eiser] een pinpas en pincode had achtergelaten bij [gedaagde] in 2011. Over de structurele overboekingen vermeldt [gedaagde] dat alle overboekingen zijn gedaan door [eiser] en [gedaagde] samen.
2.10.
[accountant] (verder: [accountant]) van het [kantoor] heeft vanaf 2007 in opdracht van [eiser] werkzaamheden verricht voor de praktijk, zoals het opstellen van de jaarrekening, het verzorgen van aangiften inkomstenbelasting en salarisverwerking.
2.11.
[accountant] heeft in zijn verklaring van 30 oktober 2012 onder meer het volgende geschreven:
(…)
De administratie 2010 (grootboekadministratie met bescheiden) zijn pas op 6 december 2011 bij cliënt opgehaald, terwijl door ons is verzocht om administratie al in een eerder stadium in te leveren. Meerdere afspraken zijn afgezegd en zelfs kwamen wij voor een dichte deur. Via [gedaagde] hebben wij getracht in contact te komen met [eiser] om ook met hem te spreken over de vraagposten die wij tegen kwamen in de administratie, zoals de zakelijkheid van allerlei posten en vele bank opnamen, privéopnamen enz. Indien een gezamenlijke afspraak werd gemaakt, is meerdere keren door [gedaagde] bij het bezoek aangegeven dat[eiser] was verhinderd. Ik heb niet kunnen vaststellen of dit terecht was.
Ik had wel de indruk dat [gedaagde] de hele praktijk aanstuurde. Hij was voor ons het aanspreekpunt aangaande de administratieve- en personele zaken. Echter ik wilde minimaal eens per jaar bij de bespreking van het concept jaarrekening ook de eigenaar [eiser] spreken, mede in verband met het feit dat wij twijfels hadden bij allerlei posten in de administratie.
Bij de bespreking d.d. 29 juni 2012 van het concept jaarrekening over het jaar 2010 is ook een eventuele vergoeding van [gedaagde] besproken voor zijn administratieve en management werkzaamheden in de praktijk. Ik heb aangegeven dat bij een beloning dit dan zou moeten op basis van een loondienstverband.
[gedaagde] is ermee akkoord gegaan dat tot en met 2010 geen vergoeding uitbetaald zou worden. Hij beschouwde zijn werkzaamheden als een “vriendendienst”.
(…)

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert  samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) primair voor recht zal verklaren dat [gedaagde] jegens [eiser] een wanprestatie heeft geleverd en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden en [gedaagde] zal veroordelen om deze schade, door [eiser] vooralsnog begroot op € 426.504,91 aan [eiser] te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente;
b) subsidiair voor recht zal verklaren dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiser] en [gedaagde] zal veroordelen om deze schade, vooralsnog begroot op
€ 351.504,91 aan [eiser] te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente;
c) meer subsidiair voor recht zal verklaren dat [eiser] een vordering heeft op [gedaagde] van € 351.504,91, vermeerderd met wettelijke rente;
d) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten van [eiser], vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt primair onrechtmatige daad ten grondslag aan zijn vordering. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door de macht over de praktijk naar zich toe te trekken, een vertrouwensband op te bouwen en daar vervolgens misbruik van te maken door grote sommen geld te onttrekken aan de praktijk en aan [eiser]. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden.
3.3.
De gestelde gedragingen en de schade die daaruit volgens [eiser] voortvloeien, zijn de volgende:
a. a) [gedaagde] heeft stukken vervalst. Hij heeft de handtekening van [eiser] onder een salarisspecificatie vervalst in verband met een persoonlijke kredietaanvraag bij Credit Agricole. De schade die daaruit voortvloeit betreft de gevolgschade van opname van [eiser] in het Extern Verwijzingsregister door Credit Agricole en daardoor een registratie bij het Bureau Registratie Krediet, te stellen op P.M.
Verder heeft [gedaagde] vervalste e-mails en valse facturen verzonden. De schade die daaruit voortvloeit is volgens [eiser] immateriële schade door klachten die zijn ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit, alsmede gederfde omzet, beide voorlopig gesteld op P.M. Daarnaast voert [eiser] als schadepost op gederfde omzet en proceskosten voor de tuchtrechtelijke procedure van de Nederlandse Zorgautoriteit en alle gevolgen van eventuele sancties, voorlopig minimaal geschat op € 40.000,-.
b) [gedaagde] is in naam van de praktijk arbeidsovereenkomsten aangegaan met [naam 1] en [naam 2] en hij heeft aan [naam 1] betalingen verricht zonder grondslag.
c) [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van pinpassen en pincodes van de praktijkrekening en de privérekening van [eiser], door hiermee contant geld te (laten) pinnen en dit voor zichzelf te houden en door het betalen van rekeningen, zonder toestemming van [eiser], die niet voor de praktijk waren bestemd maar voor [gedaagde] of aan hem gelieerde personen.
d) [gedaagde] heeft zonder toestemming gebruik gemaakt van tankpassen van [eiser], heeft geld geïncasseerd van patiënten en heeft verschillende mobiele telefoonabbonnementen aangevraagd op naam van de praktijk.
e) [gedaagde] heeft zonder toestemming creditcards aangevraagd op naam van de praktijk en heeft deze vervolgens gebruikt voor privé-uitgaven.
3.4.
De schade die volgens [eiser] uit b) t/m e) voortvloeit bestaat uit:
- € 155.861,61 in verband met het betalen van privérekeningen van [gedaagde], het overmaken van geld naar de rekening van [gedaagde] en het onttrekken van contante bedragen in 2010;
- € 171.943,30 in verband met het betalen van privérekeningen van [gedaagde], het overmaken van geld naar de rekening van [gedaagde] en het onttrekken van contante bedragen in 2011;
- P.M. in verband met het betalen van privérekeningen van [gedaagde] in 2012;
- € 35.000,- voor het opnieuw inrichten van de administratie over de jaren 2010 tot en met 2012.
3.5.
De schadebedragen genoemd in 3.3 onder a en in 3.4 onder b t/m e bedragen in totaal de primair gevorderde som van € 426.504,26.
3.6.
[gedaagde] voert verweer. Hij ontkent dat hij de financiële macht had over de praktijk en betoogt dat [eiser] eindverantwoordelijk was voor het drijven van de praktijk en dat hij steeds op de hoogte was van de administratieve handelingen die [gedaagde] voor de praktijk verrichtte. [eiser] heeft steeds zelf de opdracht verstrekt tot het overmaken van geld dat aan [gedaagde] ten goede kwam. Betalingen van [eiser] aan [gedaagde] vonden voor een deel hun grondslag in het gegeven dat [gedaagde] uit eigen zak geld had voorgeschoten aan de kas van de praktijk. [eiser] voert verder ten onrechte posten op die hij aanmerkt als ‘onzakelijk’, terwijl deze wel zakelijk waren. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert  samengevat – dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [eiser] zal veroordelen om aan [gedaagde] te betalen vanwege verrichte werkzaamheden vanaf 1 januari 2008 tot en met 8 juli 2012 het bedrag van € 270.000,-, inclusief BTW, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2008;
b) [eiser] zal veroordelen om aan [gedaagde] te betalen in verband met rekening-courant het bedrag van € 52.304,49, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2008;
c) [eiser] zal veroordelen aan [gedaagde] € 53.000,- te betalen in verband met twee leningen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2008;
d) [eiser] zal veroordelen de gelegde beslagen jegens [gedaagde] op te heffen, op last van een dwangsom als hij zulks nalaat;
e) [eiser] zal veroordelen in de proceskosten van [gedaagde] in reconventie en in conventie.
4.2.
[gedaagde] legt aan a. ten grondslag dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [gedaagde] een vast bedrag van € 60.000,- per jaar per jaar zou ontvangen voor zijn werkzaamheden voor de praktijk. De grondslag voor de vordering onder b. begrijpt de rechtbank zo dat [gedaagde] geld zou hebben voorgeschoten aan de kas van de praktijk en dat hij slechts gedeeltelijk is terugbetaald, zodat hij nog een vordering heeft op [eiser]. Over de vordering onder c. stelt [gedaagde] dat hij aan [eiser] geld heeft geleend voor een woning van zijn tante van € 45.000,- en voor een auto voor de broer van [eiser] van € 8.000,-.
4.3.
[eiser] voert verweer. Volgens [eiser] is er met betrekking tot de vordering onder a) geen sprake van een afspraak over een vergoeding voor de werkzaamheden. [eiser] betwist verder dat hij nog geld zou zijn verschuldigd in verband met de rekening-courant (vordering onder b), aangezien het niet juist is dat [gedaagde] aan de kas van de prakrijk zou hebben voorgeschoten. Tenslotte betwist [eiser] de geldleningen (vordering onder c).

5.In conventie en in reconventie

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat alleen zal worden beslist over de vorderingen die door respectievelijk [eiser] zijn geformuleerd in het petitum van de dagvaarding (1) en door [gedaagde] zijn geformuleerd in het petitum van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie (2). De suggestie van de zijde van [eiser] om te verwijzen naar de schadestaatprocedure, zoals is geopperd op de zitting van 25 april 2013, zal niet worden gevolgd, ondanks het gegeven dat [eiser] een aantal P.M. posten heeft gevorderd en voor wat betreft een aantal posten enkel tot een geschat bedrag komt. Het had op de weg van [eiser] gelegen om ofwel concrete bedragen te koppelen aan de posten ofwel veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat te vorderen, overeenkomstig artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [eiser] heeft onvoldoende uitgelegd waarom het voor hem in dit stadium niet mogelijk was bedragen te noemen. Dat het lastig is exact de omvang van de schade te bepalen, zoals [eiser] heeft aangevoerd, staat het noemen van onderbouwde bedragen bovendien niet in de weg. Voorgaand uitgangspunt heeft voorts tot gevolg dat de rechtbank geen beslissing zal nemen over de diverse door [gedaagde] opgeworpen eisen die niet hun beslag hebben gevonden in het petitum, zoals bijvoorbeeld het verzoek om [eiser] te bevelen de originele kasboeken aan de rechtbank over te leggen (zie de na de comparities genomen antwoordconclusie van [gedaagde] (10) onder randnummer 72).
5.2.
Voorts stelt de rechtbank voorop dat er geen acht is geslagen op door [gedaagde] overgelegde producties, daar waar hij louter verwijst naar een dergelijke productie zonder toelichting. [gedaagde] voldoet daarmee immers niet aan zijn stelplicht.

6.De beoordeling in conventie

6.1.
De rechtbank onderscheidt de volgende categorieën van gestelde onrechtmatige gedragingen en zal de zaak aan de hand daarvan beoordelen:
1) Vervalsing van documenten uit naam van [eiser] en/of de praktijk;
2) Onttrekken van geld aan de praktijk en/of [eiser] ten behoeve van [gedaagde];
3) Overige handelingen.
1) Vervalsing van documenten uit naam van [eiser];
Credit Agricole
6.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] ter onderbouwing van een (persoonlijke) kredietaanvraag bij Credit Agricole een vervalste salarisstrook en een valse arbeidsovereenkomst - aangezien tussen partijen geen arbeidsovereenkomst bestond - heeft doen toekomen aan Credit Agricole. [eiser] kwam daar pas kort voordat hij aangifte (op 10 juli 2012) deed bij de politie achter omdat de post steeds door [gedaagde] was ontvangen. De kredietaanvraag van [gedaagde] met valse documenten heeft tot gevolg gehad dat de gegevens van [eiser] zijn opgenomen in het Externe Verwijzingsregister. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] onder meer de brief van Credit Agricole van 13 oktober 2011 overgelegd. In de brief staat dat
het vervaardigen van een valse salarisspecificatie voor [gedaagde]reden is voor het opnemen van de gegevens van [eiser] in het Externe Verwijzingsregister. Ook de betreffende salarisstrook is door [eiser] overgelegd. Dat de salarisstrook is vervalst wordt ondersteund door [accountant]. Voorts heeft [eiser] gewezen op de brief van [gedaagde] zelf van 29 juni 2012 aan Credit Agricole, waarin hij onder meer schrijft:
Hierbij verklaar ik [gedaagde] dat [eiser] nooit mijn werkgever is geweest, er is nooit spraak van een werkgever – werknemer relatie.
De documenten die [eiser] van u hebt ontvangen, zijn absoluut niet afkomstig van hem. Hierbij vraag ik u beleefd om zijn gegevens van de Externe Verwijzingsregister verwijderen. De kredietaanvraag is op mijn naam en ik ben volledig verantwoordelijk voor de aanvraag tot tegen bewijzen is, alle correspondenties en de handtekeningen op alle bescheiden zijn niet afkomstig van [eiser].[eiser] stelt dat hij schade lijdt door opname in genoemd register, die door hem op P.M. is gesteld, omdat het voor hem sindsdien onmogelijk is om voor investeringen in zijn onderneming een krediet te verkrijgen.
6.3.
[gedaagde] betwist dat hij documenten heeft vervalst. Hij wijst er in dat verband op dat [eiser] al eerder dan hij beweert, namelijk vanaf oktober 2011 op de hoogte was van de brief van Credit Agricole. Voorts betoogt [gedaagde] dat hij er met [eiser] over heeft gesproken en dat [eiser] aan hem heeft verzocht om alle schuld op zich te nemen.
6.4.
De rechtbank constateert dat dit betoog niet verder strekt dan een suggestie – kennelijk inhoudende dat [eiser] op de hoogte was van de kredietaanvraag door [gedaagde] en daarmee in had gestemd - die vaag blijft en niet wordt onderbouwd. De onderbouwde en gemotiveerde stelling van [eiser] wordt daarmee in onvoldoende mate weersproken door [gedaagde]. Dat betekent dat vast staat dat [gedaagde] een salarisstrook en een arbeidsovereenkomst heeft vervalst. Dat is onrechtmatig jegens [eiser]. Dit onderdeel van de vordering – een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld – wordt toegewezen. De gevolgschade die door [eiser] op P.M. is gesteld zal met inachtneming van rechtsoverweging 5.1 worden afgewezen.
NZA
6.5.
[eiser] stelt dat hij immateriële schade lijdt door klachten die door patiënten zijn ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (verder: NZA). Ook lijdt [eiser] schade in de vorm van gederfde omzet omdat hij patiënten heeft verloren nadat deze door toedoen van [gedaagde] valse facturen hebben ontvangen. [eiser] wijst voorts op de tuchtrechtelijke procedure bij de NZA als gevolg van de valse facturen. Volgens 31 onder ix van de dagvaarding wordt de schade door
gederfde omzet en proceskosten voor de tuchtrechtelijke procedure (…) en alle gevolgen bij eventuele sancties,
voorlopig minimaal geschat op € 40.000,00. [eiser] heeft op de zitting van 25 april 2013 dit schadebedrag toegelicht door naar voren te brengen dat de praktijk patiënten die spooknota’s hadden ontvangen ruimhartig heeft terugbetaald.
6.6.
[gedaagde] betwist zowel de schade als toerekenbaarheid aan hem van enige gedraging die tot schade zou hebben geleid.
6.7.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld met betrekking tot dit onderdeel van de vordering. [eiser] heeft namelijk niet gesteld, noch onderbouwd, door welke concrete gedragingen van [gedaagde] de praktijk betrokken is geraakt in een tuchtrechtelijke procedure bij de NZA, mede gezien in het licht van het betoog van [gedaagde] dat de tandartsen op eigen naam declareren met een eigen code die wordt ingevuld in het declaratiesysteem Famed. Voor zover de rechtbank het zo moet begrijpen dat [eiser] heeft bedoeld te stellen dat schade is veroorzaakt door vervalsen van e-mails en/of van facturen dan is dat onvoldoende uit de verf gekomen door het enkel noemen van deze gedragingen zonder deze inzichtelijk en concreet te maken. [eiser] heeft bovendien nagelaten de gestelde immateriële schade en de gederfde omzet te benoemen en/of te onderbouwen. Over de door [eiser] gestelde schadepost van € 40.000,- geeft [eiser] evenmin een concrete onderbouwing. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook niet worden toegewezen.
[naam 1] en [naam 2]
6.8.
[eiser] stelt met betrekking tot [naam 1], volgens [eiser] de vriendin van [gedaagde], dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door uit naam van de praktijk een arbeidsovereenkomst met haar aan te gaan en door aan haar extra betalingen te doen vanaf de praktijkrekening en de privérekening, waarvoor geen rechtsgrond bestaat.
6.9.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en brengt naar voren dat [eiser] degene is die [naam 1] heeft aangenomen.
6.10.
Zelfs als wordt aangenomen dat [gedaagde] met [naam 1] een arbeidsovereenkomst zou zijn aangegaan acht de rechtbank dit niet onrechtmatig jegens [eiser]. De rechtbank houdt het er voor - nu [naam 1] vanaf 1 maart 2009 tot haar ontslag op 7 september 2012 in dienst van de praktijk is geweest - dat [eiser] daarmee nadien akkoord is gegaan. Niet gebleken is immers dat [eiser] daarmee onbekend was gedurende de ruim twee jaren dat [naam 1] werkzaam was in de praktijk. Ten aanzien van deze gedraging zal de vordering derhalve worden afgewezen. De betalingen aan [naam 1] (A6) worden hierna beoordeeld.
6.11.
Met betrekking tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met [naam 2] heeft [eiser] onvoldoende gesteld. Met name is niet naar voren gebracht dat [eiser] daardoor schade heeft geleden. Aangezien [gedaagde] de onrechmatigheid van deze gedraging heeft betwist en [eiser] onvoldoende daartoe heeft gesteld zal de vordering met betrekking tot deze gedraging worden afgewezen.
2) Onttrekken van geld aan de praktijk en/of [eiser] ten behoeve van [gedaagde]
6.12.
De rechtbank volgt bij de beoordeling van dit onderdeel, voor zover mogelijk, voor wat betreft de verschillende schadeposten die ten grondslag liggen aan de eerste twee bedragen die zijn genoemd onder 3.4 de hierna weergegeven, door [eiser] gehanteerde, nummering A1 t/m A26 en bijbehorende omschrijving (zie overweging 28 van de dagvaarding):
Nummer
Omschrijving
A1
ABN Amro Credit Card
A2
Allkan
A3
Bankopnamen
A4
Belastingdienst
A5
Ben Telefonie
A6
[naam 1].
A7
Beverwijkse Bazar
A8
CJIB (Bekeuringen)
A9
Gemeentelijke belastingen
A10
[winkel]
A11
Health City Fitness
A12
Benelite Benzinestation H’dorp
A13
Hogeschool InHolland
A14
ICS Credit Card
A15
KPN Mobiel internet
A16
KPN
A17
Lening [naam 3])
A18
Parkeerboete’s, etc
A19
De Schakel Reclame
A20
Privé overboekingen [gedaagde]
A21
Privé uitgaven [gedaagde]
A22
Telfort Mobiele telefoon
A23
Zwart Tankstation A’dam
A24
Vodafone
A25
Wehkamp
A26
XX-Overige / Nog afstemmen - XX
6.13.
[eiser] stelt – samengevat – het volgende over het onttrekken van geld door [gedaagde]. [gedaagde] kreeg vanaf 2009 de beschikking over de praktijkrekening en over de privérekening van [eiser], in die zin dat hij, [gedaagde], beschikte over de pasjes en de codes van die rekeningen. [eiser] vertrouwde er op dat [gedaagde] alleen transacties zou verrichten ten behoeve van de praktijk. [eiser] is er evenwel achter gekomen dat [gedaagde] zich op grote schaal geld heeft toegeëigend zonder zijn toestemming, direct door het onttrekken van contante bedragen of indirect door het betalen van goederen en/of diensten ten behoeve van zichzelf. [eiser] heeft onder meer vijf verklaringen overgelegd van assistentes van de praktijk. Samengevat verklaren deze assistentes (waarvan een deel vanaf 2010 werkzaam is geweest in de praktijk) dat zij in opdracht van [gedaagde] meerdere malen geld (bijvoorbeeld € 1.000,- of € 500,-) hebben gepind in [plaats], vanaf de praktijkrekening en dat geld ofwel aan [gedaagde] overhandigd hebben ofwel op zijn verzoek op zijn bankrekening hebben gestort. [eiser] heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat in de periode vanaf 2010 tot en met 2011 regelmatig hoge bedragen (bijvoorbeeld € 1.000,- of € 500,-) contant zijn opgenomen in [plaats]. Ook heeft [eiser] enerzijds de data genoemd (vanaf medio 2009 tot en met juni 2012) waarop hij in het buitenland verbleef en anderzijds rekeningafschriften overgelegd van opnamen die zijn gedaan vanaf zijn privérekening in [plaats] gedurende zijn verblijf in het buitenland. Uit deze onderbouwing blijkt volgens [eiser] dat [gedaagde] de beschikking had over de passen en daar ook ten onrechte gebruik van maakte.
Verder heeft [eiser] ter onderbouwing van zijn stellingen stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat [gedaagde] betalingen heeft gedaan ten laste van de praktijk en/of [eiser] en ten behoeve van zichzelf, ook gedurende perioden dat [eiser] in het buitenland verbleef. Volgens [eiser] wordt het gegeven dat [gedaagde] degene was die de betalingen verrichtte (en niet [eiser]) ondersteund door de verklaringen van de assistentes en de verklaring van [naam 3].
6.14.
[gedaagde] betoogt in de eerste plaats dat hij vraagtekens heeft over de verklaringen van de assistentes en vraagt zich af of de verklaringen wel in vrijheid zijn afgelegd. De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] deze vraagtekens in voldoende mate heeft weggenomen door de toelichting van mr. Vink op de zitting van 7 december 2012 over de wijze waarop de verklaringen van de assistentes tot stand zijn gekomen, welke toelichting door [gedaagde] niet is betwist. Verder stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van de assistentes worden ondersteund door de door [eiser] overgelegde bankafschriften betreffende het contant opnemen van grote sommen geld. Dit betekent dat de verklaringen van de assistentes bruikbaar zijn en zullen worden betrokken bij de verdere overwegingen van de rechtbank.
6.15.
In tegenstelling tot de verklaringen van de assistentes ontkent [gedaagde] dat hij de beschikking had over de pasjes en de codes. Op de zitting van 25 april 2013 heeft [gedaagde] het volgende gezegd:
Het klopt niet dat ik over de pas en de pincode beschikte.Vervolgens heeft hij evenwel gezegd:
Het zou kunnen dat ik soms de pas en de pincode gaf aan een van de assistentes om te gaan pinnen.Voorts heeft [gedaagde] op de zitting van 7 december 2012 gezegd dat op de bankafschriften van zijn eigen rekening niet is te zien dat er zo vaak geld zou zijn gestort zoals de assistentes aangeven:
Er is maar 18 x geld gestort vanaf het postkantoor.Op de zitting van 25 april 2013 heeft hij over die “18 x” naar voren gebracht dat dat geld betrof van de omzet van zijn winkel aan het [plein].
6.16.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft over het pinnen door de assistentes tegenstrijdige verklaringen gegeven. Enerzijds heeft hij telkens ontkend over de pinpassen en codes te hebben beschikt, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat dat wel het geval was. Ook heeft [gedaagde] eerst aangegeven dat er maar 18 keer geld was gestort vanaf het postkantoor, toen er op de zitting werd gesproken over het in [gedaagde]’s opdracht pinnen door assistentes en het dus duidelijk was dat het ging over geld dat toebehoorde aan de praktijkrekening. Daarmee erkende [gedaagde] toen in ieder geval dat het storten op zijn rekening heeft plaatsgevonden met het geld dat in zijn opdracht vanaf de praktijkrekening is gepind. Vervolgens verklaarde hij echter, hetgeen daarmee niet strookt, dat het geld dat die 18 keer is gestort, afkomstig is van zijn winkel aan het [plein]. Voorgaande inconsistenties hebben tot gevolg dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan zijn procesrechtelijke verplichting ingevolge artikel 21 Rv om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank kan daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
6.17.
Verder geldt dat [gedaagde] in onvoldoende mate heeft betwist dat er contante bedragen zijn gepind vanaf de privérekening van [eiser], onder meer in [plaats], toen [eiser] in het buitenland verbleef.
6.18.
Op grond van 6.14 t/m 6.17 bezien in onderlinge samenhang, neemt de rechtbank als vaststaand feit aan, nu dit onvoldoende is betwist door [gedaagde], dat [gedaagde] de beschikking had over de passen en de code’s van de praktijkrekening en de privérekening en dat hij deze heeft aangewend om contant geld op te (laten) nemen.
6.19.
Voorts ontkent [gedaagde] dat hij degene was die betalingen verrichtte vanaf de rekeningen van de praktijk en/of [eiser]. Daarover heeft [gedaagde] verklaard dat hij slechts de betalingen invoerde in het boekhoudsysteem ‘exquise’ en dat [eiser] vervolgens één keer per week zelf het geld overmaakte.
6.20.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met dat betoog onvoldoende de stelling van [eiser] heeft betwist dat het [gedaagde] was die de betalingen verrichtte. Hiertoe is onder meer redengevend dat [gedaagde] de administratie van de prakijk deed en dat [eiser] druk was met het uitvoeren van zijn werkzaamheden als tandarts afgewisseld met perioden van afwezigheid. Ook staat vast dat vele overboekingen hebben plaatsgevonden - ook gedurende perioden dat [eiser] niet in Nederland verbleef - vanaf de praktijkrekening naar de rekening van [gedaagde] (productie 36 A20) en dat vanaf de rekeningen vele overboekingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van facturen die bestemd waren voor [gedaagde] (productie 36 A21 en bijvoorbeeld A3). Vast staat inmiddels ook dat [gedaagde] beschikte over de passen en de code’s van de praktijkrekening en de privérekening. Afgezien van de verklaring van [eiser], die wordt ondersteund door producties, is er ook de verklaring van [naam 3] waaruit naar voren komt dat [gedaagde] een overboeking heeft verricht vanaf de praktijkrekening. Nu het verweer van [gedaagde] geen stand houdt staat het vast dat [gedaagde] de betalingen verrichtte.
6.21.
Voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat [eiser] voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, die onvoldoende zijn betwist, om bij de verdere beoordeling als vaststaand te kunnen aannemen dat [gedaagde] beschikte over de passen en de code’s van de praktijk en van de privérekening van [eiser] en dat hij zich geld van die rekeningen heeft toegeëigend of ten behoeve van zichzelf heeft aangewend om zijn eigen rekeningen te voldoen. Dat is in beginsel onrechtmatig, tenzij de overig gevoerde verweren van [gedaagde] slagen.
6.22.
[gedaagde] voert als verweer dat niet alle door [eiser] naar voren gebrachte onzakelijke onttrekkingen ook daadwerkelijk onzakelijk waren, omdat een deel van de betalingen die [eiser] heeft opgevoerd voor de praktijk en/of [eiser] waren en dus niet voor [gedaagde]. Met betrekking tot de overmakingen aan zichzelf of het betalen van eigen rekeningen heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat dat steeds met medeweten en instemming van [eiser] is geschied. [gedaagde] heeft namelijk ofwel contante bedragen voorgeschoten aan de kas van de praktijk en die bedragen werden hem dan terugbetaald of het betrof een cadeau van [eiser] aan [gedaagde] en/of zijn zoon. De rechtbank zal dit verweer betreffende het voorschieten en/of het cadeau krijgen als eerste beoordelen.
Verweer: voorgeschoten aan kas of cadeau
6.23.
[gedaagde] voert aan dat hij gedurende vier jaren contant geld heeft voorgeschoten aan de kas van de praktijk. In totaal bedraagt het door hem voorgeschoten bedrag € 113.897,92 (2008: € 20.878,52, 2009: € 31.200,- 2010: € 47.204,28 en 2011: € 14.615,64). [eiser] gaf [gedaagde] in ruil daarvoor geld. Voorts stond daar volgens [gedaagde] een aantal betalingen vanaf de praktijkrekening ten behoeve van hem tegenover, zoals de gemeentebelasting en omzetbelasting alsmede betaling van de [auto], de kosten van de creditcard ICS, het tanken en alles wat aan [gedaagde] in privé is betaald. [gedaagde] schoot bedragen voor op verzoek van [eiser] en deed dat om de lunches te betalen, die volgens hem door de praktijk zelf niet betaald konden worden omdat [eiser] steeds teveel geld opnam. [gedaagde] heeft het voorschieten en het terugbetalen telkens verwerkt in de administratie. Deze gegevens heeft hij steeds aan de accountant verzonden. [eiser] was van deze gang van zaken op de hoogte. Dat blijkt onder meer uit het gegeven dat hij de jaarrekening van 2008 en 2009 heeft goedgekeurd. [gedaagde] heeft onder meer als productie VIII een door hem zelf opgesteld overzicht overgelegd over het jaar 2009 en als productie V een brief van [accountant] aan [gedaagde] van 4 februari 2010 waarin onder meer staat:
Op uw verzoek ontvangt u bijgaand het overzicht waaruit blijkt, dat de bedragen van in totaal € 17.120,- van de tandartspraktijkrekening [praktijknaam] in het jaar 2008 welke aan u in privé zijn overgemaakt, ter vergoeding zijn geweest van door u contant voorgeschoten praktijkkosten.
6.24.
[eiser] bestrijdt dat [gedaagde] geld heeft voorgeschoten aan de kas van de praktijk. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] dit verweer achteraf bedacht. [eiser] wijst er in de eerste plaats op dat het voorschieten door [gedaagde] volstrekt onaannemelijk is nu [gedaagde] niet beschikte over geld en aangezien [gedaagde] naar eigen zeggen jaren heeft gewerkt zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Volgens [eiser] is het onjuist dat de praktijk de lunches niet zelf zou kunnen betalen. In dat kader heeft [eiser] gewezen op het gegeven dat de praktijk in staat was om de zakelijke leningen bij de ABN AMRO af te lossen. Verder bestrijdt [eiser] dat de administratie en de wijze waarop de administratie door [gedaagde] werd aangeleverd aan de accountant bewijs zou leveren voor het door hem voorschieten van contante bedragen aan de kas. Volgens [eiser] zijn de beweerdelijke kasstromen niet in de jaarrekeningen terug te vinden, hetgeen ook strookt met de verklaringen van de assistentes waaruit blijkt dat [gedaagde] geen kasadministratie bijhield. De communicatiestroom tussen de accountant en [gedaagde] ging bovendien volledig buiten [eiser] om. [eiser] wist dus, anders dan [gedaagde] betoogt, niets van het door [gedaagde] zogenaamd voorschieten aan de kas. Tegenover de brief van [accountant] van 4 februari 2010 heeft [eiser] een door [accountant] opgestelde verklaring van 27 december 2012 in het geding gebracht, waarin [accountant] toelicht dat die brief uitsluitend opgesteld is op verzoek van [gedaagde], die in die tijd een controle had van de Belastingdienst en met die brief wilde voorkomen dat de Belastingdienst de betalingen aan hem door de praktijk zou aanmerken als inkomen. Tenslotte heeft [eiser] naar voren gebracht dat de bedragen die [gedaagde] noemt veel te hoog zijn, zelfs aannemende dat hij lunches zou hebben voorgeschoten.
6.25.
De rechtbank oordeelt als volgt. [gedaagde] weerspreekt de onrechtmatigheid van de onttrekkingen door naar voren te brengen dat dat geschiedde met instemming van [eiser]. Daarmee beroept [gedaagde] zich op een rechtvaardigingsgrond en is het aan hem om in dat kader voldoende te stellen. De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde] daarin niet is geslaagd. De rechtbank stelt voorop dat het verweer van [gedaagde] wordt bezien tegen de volgende achtergrond. [gedaagde] heeft naar eigen zeggen jarenlang zes dagen per week gewerkt als manager in de praktijk, terwijl hij daarvoor niet betaald werd door [eiser]. Onder die omstandigheden, nog afgezien van het debat tussen partijen of [gedaagde] nu wel of niet beschikte over geld, is het onaannemelijk dat [gedaagde] desondanks meer dan € 100.000,-zou hebben voorgeschoten aan de kas van de praktijk. Door [gedaagde] is bovendien in onvoldoende mate betwist dat de praktijk goed liep, zodat de door hem gestelde noodzaak om contant bedragen voor te schieten aan de kas door [gedaagde] niet is gebleken. Dat [gedaagde] niettemin contante bedragen zou hebben voorgeschoten valt voorts, in het licht van de gemotiveerde betwisting, niet af te leiden uit de door [gedaagde] overgelegde overzichten die allemaal van [gedaagde]’s hand zijn. De overzichten zelf geven bovendien aanleiding tot twijfel over het waarheidsgehalte van het betoog van [gedaagde]. De rechtbank neemt als voorbeeld productie VIII van [gedaagde]. [gedaagde] heeft daarover aangevoerd dat onder ‘Credit’ betalingen staan die hij heeft gedaan aan de kas. De rechtbank constateert dat onder ‘credit’ bedragen staan als bijvoorbeeld € 1.919,16 en € 1.498,23. Het komt onwaarschijnlijk voor dat [gedaagde] dergelijke bedragen uit eigen zak heeft betaald aan de kas.
[gedaagde] heeft afgezien van deze overzichten geen verifieerbaar steunbewijs overgelegd waaruit concreet volgt dat [gedaagde] contante, aan hem toebehorend, geld in de kas zou hebben gestort. Het gegeven dat de overzichten aan de accountant zijn verzonden kan [gedaagde] evenmin baten nu de overzichten niet bewijzen dat hij, [gedaagde], contant geld heeft voorgeschoten aan de kas. Dat [eiser] bekend zou zijn met de door [gedaagde] beschreven gang van zaken wordt door [eiser] gemotiveerd bestreden door zijn stelling dat hij volledig buiten de administratie werd gehouden door [gedaagde], hetgeen wordt ondersteund door de verklaring van [accountant] van 30 oktober 2012. Afgezien van het voorgaande heeft [gedaagde] nagelaten op de betwisting van [eiser] te reageren met nadere stukken, terwijl hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Dat de stukken bij de accountant zouden zijn is hierbij voor de rechtbank niet redengevend. Het is de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om op inzichtelijke en duidelijke wijze bij te houden dat hij, naar hij betoogt, bedragen heeft voorgeschoten. Dit alles afwegende brengt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld voor zijn verweer dat hij contant geld heeft voorgeschoten aan de kas van de praktijk, zodat zijn verweer wordt verworpen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen nu [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
6.26.
Voorts voert [gedaagde] nog als verweer met betrekking tot de door de praktijk betaalde kosten voor rijles, huiswerkbegeleiding en betalingen aan [naam 4] en [naam 5] die onderdeel uitmaken van A21 bij productie 26 en 36 van de zijde van [eiser] dat [eiser] dat cadeau had gedaan aan zijn zoon. Volgens [gedaagde] waren de betalingen van de nota van [bedrijf 2] en de nota die verband houdt met het bij [gedaagde] thuis laten bezorgen van een ontbijt eveneens een cadeau van [eiser].
6.27.
[eiser] betwist dit. Op de zitting van 25 april 2013 heeft hij verklaard dat hij geen cadeaus heeft gegeven aan [gedaagde] of aan familieleden van [gedaagde]. [gedaagde] heeft vervolgens met betrekking tot de kosten van de rijlessen aangegeven dat hij die kosten wel wil terugbetalen. De rechtbank is van oordeel dat hij zijn verweer dat [eiser] betalingen voor hem heeft verricht bij wijze van cadeau derhalve niet heeft gehandhaafd, zodat dat verweer evenmin slaagt.
6.28.
Het bovenstaande leidt tot de tussenconclusie dat de volgende posten die [gedaagde] heeft genoemd (zie 6.23) en waaraan door de rechtbank de onder 6.12 genoemde nummers zijn gekoppeld, worden toegewezen: A3 (Bankopnamen), A4 en A9 (Belastingdienst en Gemeentelijke belastingen), A12 en A23 (Benelite Benzinestation H’dorp en Zwart Tankstation A’dam) en A20 (Privé overboekingen [gedaagde]).
Dit geldt niet voor A14 (ICS Credit Card) aangezien [gedaagde] voor die post eveneens het hierna te bespreken verweer heeft aangevoerd, zodat dit onderdeel nogmaals aan de orde komt.
Verweer: geen onzakelijke onttrekking
6.29.
De rechtbank zal beoordelen in hoeverre [gedaagde] voorts met succes heeft bestreden dat de aangevoerde onzakelijke onttrekkingen strekten ten behoeve van de praktijk en/of [eiser] en dus niet onzakelijk waren. [gedaagde] neemt dit standpunt in ten aanzien van de posten A1, A2, A5 t/m A8, A10, A11 tot en met A19, A22, A24 t/m A26.
6.30.
Voorop wordt gesteld dat het aan [eiser] is om hiertoe voldoende te stellen, hetgeen hij in onvoldoende mate heeft gedaan voor wat betreft de posten A7, A8, A18, A19 en A26, zoals hieronder nader toegelicht. Deze posten worden afgewezen.
A7: Beverwijkse Bazar
6.30.1.
Afgezien van de door [eiser] overgelegde bankafschriften stelt [eiser], zonder nadere onderbouwing, dat [gedaagde] een onderneming heeft in [plaats], terwijl [gedaagde] de vordering heeft betwist.
A8: CJIB (Bekeuringen)
6.30.2.
[eiser] stelt dat het kentekens zijn van andere auto’s dan de zijne en dat hij denkt dat die van [naam 2] en [naam 1] zijn. Dit vermoeden is, gezien de betwisting door [gedaagde], onvoldoende om de vordering te kunnen dragen.
A18: Parkeerboete’s etc
6.30.3.
[eiser] stelt alleen dat [gedaagde] ook zijn parkeergelden heeft laten betalen van de zakelijke rekening zonder nadere onderbouwing, terwijl [gedaagde] de vordering heeft betwist.
A19: De Schakel Reclame
6.30.4.
[eiser] stelt dat deze kosten zijn gemaakt in verband met flyers voor de [parfumerie]. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt heeft [eiser] daarmee onvoldoende gesteld dat er een verband bestaat tussen [gedaagde] en genoemde parfumerie.
A26: Overige / Nog afstemmen
6.30.5.
[eiser] stelt dat het niet mogelijk is om ieder bedrag te verklaren. [gedaagde] betwist dat hij het genoemde bedrag verschuldigd is. [eiser] heeft niet voldaan aan zijn stelplicht voor deze post.
6.31.
Dit leidt tot de tussenconclusie dat de schadeposten A7, A8, A18, A19 en A26 worden afgewezen. In totaal bedraagt dit af te wijzen bedrag € 1.612,63 + € 20.812,30 = € 22.424,93.
Dat bestaat uit:
A
2010
2011
A7
-
€ 1.576,40
A8
€ 1.612,63
€1.881,00
A18
-
€ 190,67
A19
-
€ 295,81
A26
-
€16.868,42
€ 1.612,63
€ 20.812,30
6.32.
De rechtbank houdt bij het beoordelen van de overige posten rekening met het volgende. [eiser] heeft, onbestreden, toegelicht op welke wijze hij is gekomen tot de door hem overgelegde overzichten en bedragen, zoals genoemd in de dagvaarding onder 28 en 31. Bij het vaststellen van de jaarrekening 2011 hebben de advocaten van [eiser] onzakelijke onttrekkingen geconstateerd aan de hand van bankafschriften. Vervolgens is dit uitgezocht door de [accountant 2]. De accountant heeft gekeken naar de afschriften en naar de facturen van dat jaar. Dit heeft geleid tot de producties 26 en 36 van [eiser] voor wat betreft 2011. Volgens datzelfde patroon zijn de opnames en overschrijvingen in het jaar 2010 in beeld gebracht. Hiertoe heeft [eiser] een lijst overgelegd als productie 25, zonder achterliggende stukken. Voorts houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat [gedaagde] met betrekking tot het laten pinnen van geld van [eiser] zich niet heeft gehouden aan zijn verplichting volgens artikel 21 Rv en dat als vaststaand feit is aangenomen dat [gedaagde] de overmakingen heeft verricht, terwijl hij dit ontkent. Ook houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat [gedaagde], zoals hierboven onder 6.4 is overwogen onrechtmatig heeft gehandeld door documenten te vervalsen. Voorgaande, in samenhang bezien, heeft tot gevolg dat de betwistingen door [gedaagde] in ruime mate concreet en onderbouwd dienen te zijn om te kunnen slagen. In ieder geval betekent dit dat waar [gedaagde] volstaat met het verweer dat niet hij, maar [eiser], de overschrijving heeft gedaan, dit zal worden gepasseerd.
6.33.
Met inachtneming van hetgeen onder 6.32 is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] de posten A1, A2, A5, A6, A10, A11 (voor wat betreft de helft), A13, A14, A15, A16, A17, A21, A22, A24 en A25 in onvoldoende mate heeft betwist, zodat deze posten toewijsbaar zijn. De rechtbank zal dat hierna nader uiteen zetten.
A1: ABN Amro Credit Card
6.33.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] deze creditcard zonder zijn medeweten en met vervalsing van zijn handtekening op naam van de praktijk heeft aangevraagd en dat hij vanaf de praktijkrekening geld heeft overgemaakt naar de rekening behorend bij deze creditcard. [eiser] onderbouwt zijn vordering door het overleggen van de aanvraag, waarbij hij wijst op het verschil van de handtekening die daaronder staat met de echte handtekening van [eiser] onder - bijvoorbeeld - zijn aangifte (productie 6 bij dagvaarding). Voorts heeft ABN AMRO in een brief van 28 januari 2013 geschreven dat de handtekening op de aanvraag niet overeenkomt met de bij de bank bekende handtekening van [eiser] en dat dat reden had moeten zijn om navraag te doen bij [eiser], terwijl uit de archieven niet valt te herleiden of dit is gebeurd. [eiser] geeft als voorbeeld van een onzakelijke betaling vanaf de rekening van deze creditcard betaling van een factuur van [naam 5], betreffende de kosten van een scooter die in eigendom is van [gedaagde].
6.33.2.
[gedaagde] betwist dat deze creditcard van hem is en dat hij de aanvraag heeft gedaan. Voorts wijst hij op een betaling via deze creditcard van een ticket naar Iran voor [eiser], dat ook door [eiser] zou zijn betaald op 1 augustus 2011.
6.33.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende betwist dat de handtekening van [eiser] door hem is vervalst. [gedaagde] ontkent zonder nadere toelichting of onderbouwing dat de hij de aanvraag heeft gedaan, terwijl [eiser] daartoe voldoende heeft gesteld. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [gedaagde] met vervalsing van [eiser]’s handtekening deze creditcard heeft aangevraagd. Daarnaast blijkt uit de stukken dat met deze creditcard goederen zijn aangeschaft voor [gedaagde]. Beide elementen hebben tot gevolg dat [gedaagde] in onvoldoende mate heeft betwist dat de overschrijvingen ten behoeve van deze creditcard zijn aan te merken als onzakelijke onttrekkingen. Het enkel opwerpen van de betaling van een ticket, waarbij overigens de door [gedaagde] genoemde datum niet strookt met het betreffende ‘memo overzicht’ (productie 36, A1) is onvoldoende.
A2: Allkan
6.33.4.
[eiser] stelt dat dit facturen betreffen van een aannemer die werkzaamheden heeft verricht aan de woning van [gedaagde]. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] de facturen, ten name van “[gedaagde]” overgelegd alsmede de verklaring van [naam 6] (productie 39 [eiser]), die dat bevestigt.
6.33.5.
[gedaagde] heeft hier enkel tegenover gesteld, zonder onderbouwing, dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd aan de praktijk en de woning van [eiser]. Dat is onvoldoende tegenover de onderbouwde stelling van [eiser].
A5: Ben Telefonie, A15: KPN Mobiel Internet, A16: KPN, A22: Telfort mobiele telefoon, A24: Vodafone
6.33.6.
[eiser] stelt dat de facturen die te maken hebben met bovengenoemde telefoonabonnementen geen kosten zijn van de praktijk, maar dat dit kosten zijn voor [gedaagde] die buiten medeweten van [eiser] de verschillende abonnementen heeft afgesloten. [eiser] heeft onder meer de facturen van KPN Mobiel Internet, Telfort en Vodafone overgelegd die allemaal staan op naam van de praktijk. Ook heeft [eiser] een volgens hem door [gedaagde] vervalste aanvraag voor Telfort (productie 49) overgelegd. [eiser] wijst - wederom - op het verschil tussen de handtekening onder die aanvraag en de handtekening onder de aangifte door [eiser] (productie 6). [eiser] heeft er voor wat betreft KPN Mobiel Internet op gewezen dat het betreffende telefoonnummer waarvoor dat is aangevraagd toebehoort aan [gedaagde]. [eiser] heeft over de twee aansluitingen van Vodafone gemotiveerd en onderbouwd naar voren gebracht dat deze aansluitingen niet gebruikt kunnen zijn voor het sms-en van patiënten, zoals [gedaagde] betoogt, aangezien één van de betreffende nummers vrijwel uitsluitend contact heeft gehad met één ander telefoonnummer.
6.33.7.
[gedaagde] betwist dat de telefoonabonnementen door hem zijn afgesloten. Hij wijst er op dat [eiser] besloot om patiënten te gaan sms-en en dat om die reden verschillende abonnementen zijn afgesloten. Hij geeft verder aan dat de abonnementen op naam staan van de praktijk. Over de aanvraag van Telfort betoogt [gedaagde] dat hij de aanvraag heeft gedaan, maar dat de handtekening van [eiser] is.
6.33.8.
Met deze niet verder onderbouwde standpunten heeft [gedaagde] in onvoldoende mate betwist dat hij de abonnementen is aangegaan en dat deze zijn aan te merken als onzakelijk nu deze abonnementen niet met de praktijk te maken hadden.
A6: [naam 1]
6.33.9.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] er voor gezorgd dat zijn vriendin [naam 1] betalingen ontving van de praktijk, terwijl daar geen werkzaamheden tegenover stonden. Dit blijkt volgens [eiser] uit de verklaring van [accountant] van 30 oktober 2012 en de verklaring van [accountant] van [accountant] waarin – samengevat – staat dat er zonder opgave van extra uren of andere feiten door [gedaagde] niet te verklaren betalingen zijn gedaan aan [naam 1]. Voorts heeft [eiser] een vonnis overgelegd van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2013. De kantonrechter heeft [naam 1] veroordeeld tot betaling van € 5.506,83 en € 9.103,05, betreffende het saldo van alle betalingen uit 2010, 2011 en 2012 welke [naam 1] aan [eiser] is verschuldigd, uit hoofde van onverschuldigde betaling. Net als in deze procedure voerde [eiser] in die procedure aan dat er geen extra beloningen overeen waren gekomen. De kantonrechter heeft bij gebrek aan gemotiveerd verweer van de zijde van [naam 1] deze vorderingen toegewezen.
6.33.10.
Hier tegenover heeft [gedaagde] betoogd dat [naam 1] wel extra werkzaamheden uitvoerde. Dat verweer is onvoldoende, bezien in het licht van de onderbouwde stelling van [eiser], die bovendien door de kantonrechter is gehonoreerd. Daar komt nog bij dat het, ondanks de ontkenning door [gedaagde], voor de rechtbank in voldoende mate vast staat - op basis van de verklaringen van [eiser] van de assistente [assistente] en op basis van het gegeven dat [naam 1] nadat partijen met elkaar in conflict zijn geraakt niet meer heeft gewerkt voor [eiser] blijkens genoemd vonnis van de kantonrechter - dat [naam 1] de vriendin was van [gedaagde]. Voorgaande komt er dus op neer dat [gedaagde] betalingen heeft gedaan aan zijn (toenmalige) vriendin [naam 1] waar geen werkzaamheden tegenover stonden. Dat [naam 1] al veroordeeld is tot het betalen van genoemde schade neemt hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde], op grond van artikel 6:12 lid 2 BW, niet weg.
A10: [winkel]
6.33.11.
[eiser] stelt dat deze afschrijvingen zijn gedaan ten behoeve van een [winkel] die door [gedaagde] werd gedreven aan het [plein]. [eiser] onderbouwt dit door te wijzen op productie XLIII van [gedaagde], een medisch verslag over [gedaagde], waarin onder meer het bestaan van winkels van [gedaagde] aan de orde komt.
6.33.12.
[gedaagde] betwist dit onderdeel van de vordering door te vermelden dat hij al jaren seizoenkaarthouder van Ajax is. Deze betwisting is onvoldoende, mede in aanmerking nemende dat [gedaagde] op de zitting van 25 april 2013 heeft gesproken over zijn winkel aan het [plein].
A11: Health City Fitness
6.33.13.
[eiser] stelt dat de afschrijvingen voor twee maal bedrijfsfitness ten behoeve van Health City Fitness eveneens onzakelijke onttrekkingen betreffen die ten goede zijn gekomen aan [gedaagde], die deze verplichting zonder goedkeuring door [eiser] is aangegaan uit naam van de praktijk.
6.33.14.
[gedaagde] heeft zich bereid verklaard om de contributie voor één persoon terug te betalen. Over de andere contributie betoogt [gedaagde] dat het door [eiser] was toegestaan dat er werd gesport op kosten van de praktijk.
6.33.15.
Nu [gedaagde] zijn eigen aandeel niet heeft weersproken en [eiser] anderzijds onvoldoende tegenover de betwisting over de contributie ten behoeve van een derde persoon heeft gesteld zal de rechtbank de helft van het gevorderde bedrag toewijzen. De helft van de gevorderde bedragen voor deze post wordt dus afgewezen. Dat komt neer op een bedrag van € 202,37 voor 2010 en € 687,90 voor 2011.
A13: Hogeschool InHolland
6.33.16.
[eiser] stelt dat [gedaagde] zonder zijn toestemming het collegegeld voor zijn peetdochter [naam 2] heeft voldaan.
6.33.17.
[gedaagde] legt zonder nadere toelichting een verklaring over van [naam 2] (XXI).
[gedaagde] heeft daarmee de vordering in onvoldoende mate betwist.
A14: ICS Credit Card
6.33.18.
[eiser] stelt dat [gedaagde] vanaf de praktijkrekening overschrijvingen heeft gedaan naar het rekeningnummer behorend bij de creditcard van [gedaagde] en dat dit dus heeft te gelden als onzakelijke betalingen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiser] een brief van ICS van 23 mei 2012 aan [gedaagde] overgelegd, waarin wordt medegedeeld dat de creditcard is geblokkeerd en waarin wordt verzocht de ‘verklaring frauduleuze transacties’ terug te sturen. Tenslotte heeft [eiser] ter onderbouwing de bankafschriften van de zakelijke rekening overgelegd.
6.33.19.
[gedaagde] betwist de hoogte van het gevorderde bedrag en voert aan dat hij verschillende instrumenten heeft betaald voor [eiser] met deze creditcard en dat dat terug te vinden is in de jaarcijfers. Voorts geeft [gedaagde] in reactie op de brief van ICS van 23 mei 2012 aan dat hij de creditcard is verloren.
6.33.20.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat tegenover de betalingen aan ICS staat dat hij de kas heeft voorgeschoten. Dit verweer is reeds verworpen. Dat [gedaagde] de creditcard is verloren heeft hij niet onderbouwd, zodat hiervan niet kan worden uitgegaan. Nu vast staat dat de creditcard van [gedaagde] was, lag het op zijn weg om te onderbouwen dat er instrumenten zijn gekocht met deze kaart. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. Het slechts verwijzen naar de jaarcijfers, die bovendien door [gedaagde] zelf zijn aangeleverd, is onvoldoende.
A17: Lening [naam 3] (tandartspraktijk [praktijknaam], [plaats])
6.33.21.
[eiser] stelt dat [gedaagde] in totaal € 12.000,- vanaf de praktijkrekening aan [naam 3] heeft overgemaakt, terwijl daar een lening van [naam 3] aan [gedaagde] tegenover stond. [eiser] onderbouwt deze stelling met bankafschriften en een verklaring van [naam 3], waarin onder meer staat dat [eiser] door het handelen van [gedaagde] € 12.000,- schade heeft geleden omdat [eiser] deze som, die ten goede is gekomen aan [gedaagde], heeft afbetaald.
6.33.22.
[gedaagde] heeft hier slechts tegenover gesteld dat hij dat betwist, met verwijzing naar diezelfde verklaring van [naam 3]. Daarmee heeft [gedaagde] dit deel van de vordering in onvoldoende mate betwist.
A21: Privé uitgaven [gedaagde]
6.33.23.
[eiser] stelt dat de bedragen die onder deze post vallen privé uitgaven betreffen door [gedaagde] en heeft dit onderbouwd met facturen, zoals bijvoorbeeld de factuur van 1,2,3 catering betreffende de bezorging van VIP Deluxe Ontbijt op het adres van [gedaagde].
6.33.24.
[gedaagde] heeft met betrekking tot deze post aangevoerd dat daar tegenover zijn betalingen aan de kas stonden. Nu dat verweer is verworpen blijft slechts ter bespreking over dat [gedaagde] ten aanzien van een betaling aan ‘LWEO’ stelt dat dat te maken heeft met de boeken voor de praktijk. Dit valt echter niet op te maken uit de betreffende factuur, waarin staat dat het ‘lesbrieven’ betreft. Dit gezien in samenhang met het gegeven dat [gedaagde] dit bedrag zelf heeft overgemaakt, heeft tot gevolg dat deze betwisting onvoldoende is.
A 25: Wehkamp
6.33.25.
[eiser] stelt dat [gedaagde] goederen heeft besteld bij Wehkamp op naam van [eiser], in samenspanning met [naam 1] en [naam 2] nu de goederen op hun adressen zijn afgeleverd. Ter onderbouwing heeft [eiser] de bevindingen van [naam 7] van Wehkamp overgelegd.
6.33.26.
[gedaagde] betwist dat hij bestellingen heeft gedaan en voert daartoe enkel aan dat de goederen niet bij hem zijn afgeleverd. Deze betwisting is onvoldoende, mede in acht nemende dat de rechtbank heeft aangenomen dat [naam 1] de vriendin is van [gedaagde] en [naam 2] zijn pleegdochter.
6.34.
Dit leidt tot de tussenconclusie dat de schadeposten uit het jaar 2011 A1, A2, A5, A6, A10, A11 (voor de helft), A13, A14, A15, A16, A17, A21, A22, A24 en A25 zullen worden toegewezen.
2010
6.35.
Anders dan over het jaar 2011 heeft [eiser] voor de onzakelijke onttrekkingen uit 2010 de achterliggende stukken niet overgelegd. De rechtbank stelt de toe te wijzen schadevergoeding over het jaar 2010 vast aan de hand van dezelfde posten als genoemd in 6.34. Ook voor die posten geldt immers dat deze in onvoldoende mate zijn betwist door [gedaagde]. De overige posten uit de lijst van productie 25 behorend bij de dagvaarding, die niet corresponderen met posten uit 2011 (bijvoorbeeld “6-feb Hoogheemraadschap” en “13-feb Fax translation” op de eerste pagina van productie 25) worden niet toegewezen. Daarvoor is immers geen onderbouwing gegeven zodat voor die posten geldt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Die posten bij elkaar opgeteld bedragen: € 26.373,20.
2012
6.36.
[eiser] heeft voor wat betreft 2012 onder overweging 31ii alleen schade P.M. gevorderd. In verband met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in 5.1 kan deze post evenmin worden toegewezen.
Slotsom 2) Onttrekken van geld aan de praktijk en/of [eiser] ten behoeve van [gedaagde]
6.37.
Nu vrijwel geen van de verweren van [gedaagde] is geslaagd en er dus geen sprake is van een rechtvaardigingsgrond is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [eiser] door zich zonder toestemming middelen die aan [eiser] toebehoren toe te eigenen en voor een deel aan een derde ([naam 1]) te doen toekomen. In zoverre zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
c) Overige handelingen
Opnieuw inrichten administratie
6.38.
[eiser] vordert onder 31vi van de dagvaarding de kosten voor het opnieuw inrichten van de administratie over de jaren 2010 tot en met 2012, voorlopig geschat op € 35.000,-.
6.39.
[gedaagde] betwist dat [eiser] betalingen heeft gedaan voor het inrichten van de administratie en voert in dat verband aan dat dat ook niet nodig is omdat alle posten zijn ingevoerd in het boekhoudsysteem exquise en aan de accountant zijn verstrekt.
6.40.
[eiser] heeft, mede in het licht van de betwisting, onvoldoende gesteld voor dit onderdeel van de vordering. Hij heeft nagelaten te stellen welke onderdelen van de administratie opnieuw moeten worden ingericht. Ook heeft hij geen inzicht verschaft over zijn inschatting van de kosten. Hoewel het de rechtbank niet onwaarschijnlijk voorkomt dat de administratie niet op orde is, kan onder deze omstandigheden daaraan geen bedrag worden gekoppeld, ook niet schattenderwijze. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook, mede gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1, niet worden toegewezen.
Ten slotte
6.41.
De vorderingen die zijn afgewezen kunnen evenmin slagen op grond van de subsidiair aangevoerde grondslagen aangezien daartoe evenzeer is vereist dat [eiser] daartoe voldoende stelt.
6.42.
Bovenstaande brengt de rechtbank tot de volgende slotsom voor wat betreft de toe te wijzen bedrag aan schade, dat door de rechtbank wordt berekend door het totaal aan af te wijzen bedragen bij elkaar op te tellen en die som af te trekken van de gehele schadevordering van € 426.504,91.
De volgende posten worden afgewezen, zoals reeds is overwogen in de achter de posten genoemde rechtsoverwegingen:
Gevolgschade Credit Agricole P.M.
-
6.4
NZA, immateriële schade, gederfde omzet
€ 40.000,00
6.7
Onvoldoende gesteld A7, A8, A11 (helft), A18, A19 en A26
€ 23.315,20
6.31 en 6.33.15
2010
€ 26.373,20
6.35
2012 PM
-
6.36
Administratie
€ 35.000,00
6.4
Totaal af te wijzen
€ 124.688,40
Het toe te wijzen bedrag bedraagt derhalve € 426.504,91 minus € 124.688,40 = € 301.816,51.
6.43.
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd. Nu door [eiser] geen ingangsdatum is gevorderd zal de rechtbank de datum van de dagvaarding nemen als ingangsdatum.
6.44.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] in conventie. Deze proceskosten bedragen € 9.266,46 (€ 90,46 in verband met explootkosten dagvaarding en € 1.436,- aan griffierecht en € 7.740,- aan salaris gemachtigde).

7.De beoordeling in reconventie

a) werkzaamheden - € 270.000,-

7.1.
[gedaagde] voert als grondslag aan dat hij in 2007 met [eiser] heeft afgesproken dat [gedaagde] niet in loondienst voor hem zou werken, maar dat hij een vast bedrag per jaar zou ontvangen en dat [gedaagde] in dat kader een factuur voorzien van BTW bij [eiser] zou indienen. Betaling heeft vervolgens niet plaatsgevonden omdat [eiser] zich dat niet kon veroorloven. In 2009 hebben partijen een gesprek gevoerd over de vergoeding van [gedaagde] en is afgesproken dat [gedaagde] € 60.000,- per jaar zou ontvangen vanaf 2008, aldus [gedaagde].
7.2.
De juridische grondslag voor deze vordering is gelegen in een overeenkomst van opdracht. [gedaagde] stelt dat hij de werkzaamheden heeft verricht tegen een overeengekomen prijs en dat hij ten onrechte niet is betaald voor deze werkzaamheden.
7.3.
[eiser] betwist niet dat [gedaagde] werkzaamheden voor zijn praktijk heeft verricht maar wel dat tussen partijen een afspraak is gemaakt over een vergoeding voor de werkzaamheden door [gedaagde]. [eiser] heeft naar voren gebracht dat hij [gedaagde] juist graag wilde betalen, maar dat dit steeds door [gedaagde] werd afgehouden. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] voorgewend, als onderdeel van zijn strategie om geld aan de praktijk te onttrekken, dat zijn werkzaamheden te beschouwen waren als een vriendendienst. [eiser] wijst in dat verband op het gegeven dat [gedaagde] werkte vanuit zijn zaak [bedrijf] en dat [bedrijf] zich presenteert als een bedrijf dat ‘gratis en vrijblijvend’ werkt. Ook [accountant] heeft in zijn verklaring van 30 oktober 2012 weergegeven dat [gedaagde] er mee akkoord was gegaan dat tot en met 2010 geen vergoeding uitbetaald zou worden.
Hij beschouwde zijn werkzaamheden als een “vriendendienst”, aldus [accountant]
.Tenslotte heeft [eiser] naar voren gebracht dat [gedaagde] ook bij [naam 3], eveneens een tandarts, het standpunt heeft ingenomen dat hij als vriendendienst voor hem werkte, waarna hij spookfacturen heeft verzonden aan [naam 3] die zich daartegen heeft verweerd.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde], op wie de stelplicht rust met betrekking tot dit onderdeel van de vordering, daaraan - beoordeeld in het licht van de gemotiveerde en onderbouwde betwisting - niet heeft voldaan.
7.5.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat de door [gedaagde] gestelde overeenkomst niet op papier is gezet door partijen, hetgeen wel in de lijn der verwachting ligt. Voorts blijkt niet uit de stellingen, noch uit de producties, dat [gedaagde] [eiser] voordat zij met elkaar in conflict raakten heeft verzocht om betaling van de volgens [gedaagde] overeengekomen som. Verder geldt dat het verweer van [eiser] in belangrijke mate wordt ondersteund door de overwegingen van de rechtbank in conventie, aangezien de vordering grotendeels wordt toegewezen. Tenslotte vindt het bestaan van de door [gedaagde] gestelde overeenkomst op geen enkele manier bevestiging in een bewijsstuk, anders dan stukken die door [gedaagde] zelf zijn opgesteld, zoals hierna nader uiteengezet.
7.6.
[gedaagde] heeft een aantal facturen van telkens € 60.000,- op naam van [bedrijf], respectievelijk gedateerd op 1 januari 2009, 1 januari 2010, 1 januari 2011 en 1 januari 2012, overgelegd. [eiser] vermoedt dat deze facturen achteraf door [gedaagde] zijn vervaardigd en licht dat standpunt toe door (onder meer) te wijzen op de verklaring van [accountant] van 27 december 2012, waarin staat dat de betreffende facturen nooit zijn verstrekt, terwijl [gedaagde] de contactpersoon was voor het aanleveren van de volledige administratie. Hierop heeft [gedaagde] niet gereageerd. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat deze facturen niet zijn verstrekt aan [eiser], zodat deze niet kunnen dienen als onderbouwing van de stelling van [gedaagde]. Voorts heeft [gedaagde] ter onderbouwing van de gestelde overeenkomst een eigen e-mail aan [accountant] van 2 juli 2012 overgelegd, waarin [gedaagde] naar eigen zeggen gemaakte afspraken bevestigt. In deze e-mail staat onder meer:
Zo juist heb ik u telefonisch gesproken, we hebben het volgende afspraken gemaakt.
* Ik word door uw collega teruggebeld ivm vaststellen een contract op basis van uur tarief ex btw. voor een totaal bedrag 50.000,00 jaren 2008 tot heden (…)[gedaagde] heeft vervolgens niet toegelicht hoe het verschil tussen dit bedrag (€ 50.000,- voor de periode 2008 tot heden) en het gevorderde bedrag (€ 270.000,- voor diezelfde periode) valt te verklaren.
7.7.
[gedaagde] heeft gewezen op een aantal overzichten, zoals VIII en IX en op het feit dat de overeenkomst in ‘exquise’, het boekhoudsysteem van de praktijk, is verwerkt. [gedaagde] voerde echter zelf de gegevens in in dit boekhoudsysteem. Deze overzichten zijn daarom niet aan te merken als een bewijsstuk dat niet door [gedaagde] zelf is opgesteld.
7.8.
Verder heeft [gedaagde] gewezen op productie X, betreffende - volgens [gedaagde] - ‘de jaarrekening 2009’, opgesteld door het accountantskantoor. Dit betreft evenwel, zoals [eiser] onbetwist aanvoert, een besprekingsverslag waarin [accountant] de wens van [gedaagde] heeft opgetekend. Bovendien heeft [accountant] in zijn e-mail van 10 juni 2013 aan de advocaat van [eiser] geschreven:
Uw vraag ten aanzien van de jaarlijkse vergoeding van € 60.000; Dit bedrag heeft [gedaagde] in 2009 tweemaal via een memoriaalpost geboekt in de boekhouding van de praktijk. Deze posten zijn in overleg met [gedaagde] en [eiser] gecorrigeerd.
7.9.
[gedaagde] heeft verder gewezen op productie LIV, een e-mail van [accountant] aan [gedaagde] van 20 mei 2010 waarin hij schrijft dat hij op korte termijn een afspraak met [gedaagde] en [eiser] wil maken waarbij aan de orde zal komen
de financiële situatie, uw vergoeding en het rendement van de praktijk. Dat gesproken zou worden over een vergoeding is evenwel in lijn van de verklaring van [eiser] die naar voren heeft gebracht dat hij [gedaagde] graag wilde betalen, maar dat dit steeds door hem werd afgehouden. In ieder geval biedt dit onvoldoende steun aan de stelling van [gedaagde] dat is overeengekomen dat hij € 60.000,- per jaar zou verdienen.
7.10.
Voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld als grondslag voor dit deel van de vordering, zodat de vordering onder a) wordt afgewezen.
b) € 52.304,49 – rekening-courant
7.11.
[gedaagde] laat na om een grondslag aan te voeren voor dit onderdeel van zijn vordering. In conventie is over het voorschieten aan de kas geoordeeld (6.25) dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Dat geldt evenzeer voor dit onderdeel van de vordering, zodat dit wordt afgewezen. Ook voor wat betreft de vordering met betrekking tot de reiskostenvergoeding voldoet [gedaagde] niet aan zijn stelplicht aangezien hij in de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie (2) onder de kop ‘IN RECONVENTIE’ geen enkele stelling heeft opgenomen over reiskosten. Onder de kop ‘In conventie’ staat enkel dat [gedaagde] 12.729,60 kilometer per jaar aflegde gezien de afstand tussen de praktijk en zijn woning. Die informatie is zonder nadere toelichting niet te beschouwen als een stelling.
c) leningen
7.12.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de twee leningen, die zijn betwist door [eiser], eveneens onvoldoende gesteld, zodat ook de vordering onder c) wordt afgewezen.
7.13.
[gedaagde] stelt immers dat [eiser] geld had geleend van een tante van [gedaagde] zonder daarbij aan te geven wat de grondslag is van het feit dat [gedaagde] thans terugbetaling van die lening vordert. Alleen al om die reden komt aan [gedaagde] geen vorderingsrecht toe.
7.14.
Over de lening van € 8.000,- stelt [gedaagde] enerzijds dat hij die som heeft geleend aan [eiser], terwijl hij anderzijds stelt dat hij in Duitsland een auto heeft gekocht voor € 8.000,- en deze auto heeft gegeven aan [eiser]. Dit verschil in stellingen wordt door [gedaagde] niet nader toegelicht, noch heeft hij gereageerd op de betwisting door [eiser], die betoogt niets te weten van een lening in verband met een auto. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om nadere argumenten betreffende deze lening aan te voeren, hetgeen hij heeft nagelaten.
d) beslagen
7.15.
De vordering om de gelegde beslagen op te heffen zal eveneens worden afgewezen aangezien de vordering van [eiser] in conventie voor een groot deel is toegewezen, zodat de beslaglegging door [eiser] niet is aan te merken als ongegrond.
e) kosten
7.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op € 4.000,- aan salaris gemachtigde.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door het vervalsen van documenten, zoals overwogen in 6.4 en door het zich zonder toestemming toe-eigenen van middelen van [eiser] en voor een deel deze te doen toekomen aan een derde, zoals overwogen in 6.37;
8.2.
veroordeelt [gedaagde] om de schade, begroot op € 301.816,51, aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2012 tot aan voldoening;
8.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 9.266,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan voldoening;
8.4.
verklaart het bepaalde onder 8.2 en 8.3 uitvoerbaar bij voorraad;
8.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
8.6.
wijst het gevorderde af;
8.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.000,-;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: SeS