ECLI:NL:RBAMS:2014:5182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
13.751.109-13 (EAB 1)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2014 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, die in België was veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering alleen kan worden toegestaan indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de juiste personalia heeft opgegeven.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering met betrekking tot de feiten A (valsheid in geschrift) en B (oplichting). De rechtbank heeft echter de overlevering geweigerd voor feit C, de uitgifte van een ongedekte cheque, omdat dit feit niet strafbaar is naar Nederlands recht.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat de overlevering voor de feiten A en B wordt toegestaan, terwijl de overlevering voor feit C wordt geweigerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.109-13 (EAB 1)
RK nummer: 13/8632
Datum uitspraak: 28 februari 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 november 2013 door
het Parket van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 februari 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.F.P.M. Brogtrop, advocaat te Bergen op Zoom.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 20.09.2012 kamer 8C, vonnisnummer 4632/AN.20.LB.5109-12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid en terwijl – kort gezegd – zich géén van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
Het vonnis is bij verstek gewezen.
(…)
Het verzet is een rechtsmiddel waardoor aan een partij, ten aanzien van dewelke door een vonnisgerecht in eerste aanleg of in graad van hoger beroep uitspraak werd gedaan bij verstek, de mogelijkheid geboden wordt om de zaak opnieuw aanhangig te maken bij het vonnisgerecht dat de uitspraak deed, teneinde de beslissing te horen intrekken en de zaak andermaal, na een tegensprekelijk debat, te doen beoordelen.
(…)
Termijnen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de gewone en de buitengewone termijn om verzet aan te tekenen, afhankelijk van het geval of het verstekvonnis of –arrest al dan niet aan de beklaagde in persoon kon worden betekend.
(…)
b. buitengewone verzetstermijn (art. 187 al. 2 Sv)
Als de bij verstek genomen beslissing niet aan persoon betekend werd, beschikt de veroordeelde beklaagde over een bijkomende termijn om verzet aan te tekenen.
Deze termijn bedraagt 15 dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen. Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening vaneen Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek(…), kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.
Indien het niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn.
(…)
Het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 januari 2014 houdt onder meer in:
(…)
Zoals telefonisch gemeld, heeft betrokkene verzet aangetekend tegen het verstekvonnis van 20.09.2012 en dit op datum van 02.01.2014.
De procedure op verzet werd behandeld op de zitting van 16.01.2014 en werd in beraad genomen voor vonnis op 13.02.2014.
(…)
De emailberichten van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 februari 2014 houden onder meer het volgende in:
(…)
In de zaak [opgeëiste persoon] werd vonnis uitgesproken op datum vandaag 13.02.2014 Hij bevindt zich in staat van wettelijke herhaling en kreeg na de verzetsprocedure opnieuw 2 jaar effectief, een geldboete van 100 euro (te vermenigvuldigen met 6,6) en opnieuw werd de onmiddellijke aanhouding uitgesproken.
(…)
Beklaagde beschikt inderdaad over een beroepstermijn van 15 dagen vanaf uitspraak vonnis om hoger beroep aan te tekenen.
(…)
De opgeëiste persoon heeft op de zitting meegedeeld dat hij niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 13 februari 2014 heeft geleid. Uit het emailbericht van 13 februari 2014 blijkt dat de opgeëiste persoon het recht heeft op een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW. De in artikel 12 OLW neergelegde weigeringsgrond is dan ook niet van toepassing.
Gelet op het voorgaande is het vonnis van 13 februari 2014 nog niet onherroepelijk, zodat de in artikel 6, tweede lid, OLW neergelegde weigeringsgrond evenmin van toepassing is. In samenhang met de emailberichten van 13 februari 2014, die tot aanvulling van het EAB dienen, leest de rechtbank het EAB dan ook zo, dat het strekt tot verdere
vervolgingvan de opgeëiste persoon in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van België strafbare feiten.
De termijn voor het instellen van hoger beroep verstrijkt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet. In verband hiermee heeft de officier van justitie ter zitting meegedeeld dat, indien de rechtbank de overlevering toestaat en indien de opgeëiste persoon geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 13 februari 2014, hij op grond van artikel 6, tweede lid, OLW de uitspraak van de rechtbank niet ten uitvoer zal leggen.

4.Genoegzaamheid van het EAB

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de grondslag van het EAB achterhaald is. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het EAB berust op het verstekvonnis van 20 september 2012. De opgeëiste persoon heeft daartegen verzet gedaan. Op grond van artikel 187 van het Belgische Wetboek van Strafvordering heeft het verzet tot gevolg dat het verstekvonnis niet meer bestaat.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van het EAB niet is gewijzigd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het gaat nog steeds om vervolgingsoverlevering. De op 13 februari 2014 opgelegde vrijheidsstraf bedraagt twee jaren evenals de op 20 september 2012 opgelegde straf. De Belgische rechter heeft opnieuw de onmiddellijke aanhouding bevolen. Het gaat dus nog steeds om dezelfde zaak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Volgens artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW moet het EAB de vermelding bevatten “dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat”.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3 heeft overwogen, leest zij het EAB in samenhang met de emailberichten van 13 februari 2014, die strekken als aanvulling op het EAB. De emailberichten houden in dat de Belgische rechter op 13 februari 2014 de onmiddellijke aanhouding van de opgeëiste persoon heeft bevolen. Aan het EAB ligt dus een voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke beslissing in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW ten grondslag.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

5.Strafbaarheid

Onderdeel e) van het EAB houdt de volgende beschrijving in:
[persoon 1] verkocht een auto Audi A5 via het internet. Op 6 februari 2012 overhandigde de koper hem een cheque die achteraf ongedekt bleek te zijn. Het slachtoffer herkende bij fotoinzage [opgeëiste persoon] als zijnde koper. (…)
Het EAB heeft betrekking op drie strafbare feiten, te weten – kort gezegd –:
A. valsheid in geschrift,
oplichting en
uitgifte van een ongedekte cheque.
De feiten zouden zijn begaan te Geel, op 3 februari 2012 en op 6 februari 2012.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft onder punt I van onderdeel e) de categorieën “oplichting“ en “vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten” aangekruist. Klaarblijkelijk ziet de eerste categorie op feit B en de tweede op feit A. Onder punt II van onderdeel e) (“Volledige omschrijving van het strafbare feit of de strafbare feiten die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen”) heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de uitgifte van de ongedekte cheque (feit C) vermeld.
De rechtbank begrijpt het EAB dan ook zo, dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de opgeëiste persoon wenst te vervolgen voor drie verschillende naar tijd, plaats en onderwerp begrensde materiële gedragingen die naar Belgisch recht drie verschillende strafbare feiten opleveren.
5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten A en B waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20 en onder nummer 23, te weten:
oplichting(feit B)
en
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen(feit A)
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit C niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste 1, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat feit C waarvoor overlevering wordt verzocht naar het recht van België strafbaar is en dat op dit feit in België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Dit feit, het uitgeven van een ongedekte cheque, is
als zodanigniet strafbaar naar Nederlands recht. De rechtbank zal de overlevering voor dit feit dan ook weigeren.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het specialiteitsbeginsel – in beginsel (zie artikel 27, derde lid, Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel) – in de weg staat aan vervolging van de uitgifte van de ongedekte cheque als afzonderlijk strafbaar feit, maar dat dit beginsel niet verhindert dat de Belgische autoriteiten bij de vervolging van de feiten A en B de uitgifte van de ongedekte cheque als feitelijk onderdeel van de tenlastelegging betrekken.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
procureur des Konings te Antwerpenheeft op 22 januari 2014 de volgende garantie gegeven:
Met verwijzing naar uw verzoek (…) om uitlevering op grond van het Europees aanhoudingsbevel dd. 4 november 2013 lastens de genaamde [opgeëiste persoon] (˚[geboortedatum]) breng ik u als volgt ter kennis:
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel en het Kaderbesluit 2008/909 (terugkeergarantie).
(…)
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten A en B ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten A en B zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
A: valsheid in geschrift
B: oplichting.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten A en B, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 226 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
het Parket van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpenten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens de feiten A en B waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op feit C (uitgifte van een ongedekte cheque) waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C