Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 juni 2013 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 9 oktober 2013 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 april 2014 en de daarin genoemde stukken;
- het B-formulier van [eiser] waarmee op 28 mei 2014 vonnis is gevraagd.
2.De feiten
Krediethypotheek ad EUR 150.000,- in hoofdsom (…) op [het woonhuis van [eiser] en zijn echtgenote] (…)”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap”nader uitgewerkt. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechtshandeling waarvoor de borgtocht is verstrekt (in dit geval de bankgarantie) te vallen binnen de normale uitoefening van het bedrijf (zie HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AT2632). Of hiervan sprake is hangt af van de omstandigheden van het concrete geval. In het arrest van 8 juli 2005 werd geoordeeld dat aan dit vereiste niet was voldaan omdat het bij de geldlening waarvoor de borgtocht werd verleend, niet ging om een gewone geldlening waardoor de liquiditeiten van de vennootschap zouden worden vergroot, maar om de omzetting van een bestaande rekening-courantschuld in een geldlening waarvoor de bank extra zekerheden heeft bedongen en dat de borgstelling van de directeur/ grootaandeelhouder in privé een absolute voorwaarde vormde om de “turn around” van de vennootschap te bewerkstelligen. In zijn arrest van 14 april 2000 (ECLI:NL:HR:2000: AA5526) overwoog de Hoge Raad dat de uitzondering op het toestemmingsvereiste in artikel 1:88 lid 1 sub c BW restrictief moet worden uitgelegd. De Hoge Raad overwoog:
“geschiedt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van die vennootschap”. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang: (i) de bankgarantie werd verstrekt op grond van de vaststellingsovereenkomst die werd gesloten met het oog op door Energy Research mogelijk te betalen anti-dumpheffingen hetgeen bezwaarlijk tot de
“normale bedrijfsuitoefening”kan worden gerekend; (ii) de bankgarantie diende niet ter financiering van de lopende bedrijfsactiviteiten, maar was nodig om de door Damco gelegde beslagen waardoor het bedrijf van Energy Research werd lam gelegd, opgeheven te krijgen; (iii) de bankgarantie leverde de vennootschap geen extra liquiditeiten op; (iv) de borgstelling van [eiser] in privé was een voorwaarde voor de bank om de bankgarantie te stellen.
“het obligokrediet dient ter garantiestelling ten goede van Damco”, is onvoldoende duidelijk. Uit het feit dat [echtgenote] deze verklaring in de kredietovereenkomst voor akkoord heeft ondertekend heeft de bank redelijkerwijs niet mogen afleiden dat [echtgenote] wilde instemmen met de vrijwaring, reeds omdat de bank een aparte akte voor de vrijwaring heeft opgemaakt die niet door [echtgenote] is ondertekend. Dit geldt temeer nu de rechtbank er (bij gebreke van betwisting en gezien de wijze waarop dit is gebeurd en de verklaring van [echtgenote] ter comparitie dat [eiser] haar de kredietovereenkomst had laten ondertekenen nadat hij deze per fax van de bank had ontvangen) vanuit gaat dat [eiser] zijn echtgenote uit eigen beweging “voor akkoord” heeft laten mee tekenen en dat de bank [echtgenote] dit niet uitdrukkelijk heeft gevraagd (en dat de bank de kredietovereenkomst in ieder geval niet met haar heeft besproken). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [echtgenote] dat [eiser] haar had verteld dat hij
“een extra doorlopend krediet [wilde] afsluiten om (als dat nodig zou zijn) de proceskosten van de zaak tegen de FIOD en de zaak tegen Damco te betalen en zo het beslag opgeheven te krijgen”(hetgeen [eiser] zelf desgevraagd ter comparitie ook heeft bevestigd). In ieder geval is deze – minst genomen onduidelijke – gang van zaken onvoldoende om aan te nemen dat [echtgenote] de wettelijk vereiste toestemming voor het aangaan van de vrijwaring heeft gegeven. ABN AMRO heeft aangeboden te bewijzen dat [echtgenote] haar toestemming heeft gegeven, maar zij heeft onvoldoende concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat dit bewijsaanbod wordt gepasseerd.
- de tekst van de kredietovereenkomst;
- [echtgenote] was (blijkens haar eigen verklaring) op de hoogte van de grond van het geschil met Damco en hoe de door Damco gelegde beslagen de bedrijfsvoering van Energy Research beperkten;
- [echtgenote] was goed bekend met de dagelijkse bedrijfsvoering van Energy Research;
- [eiser] heeft haar ingelicht over het geschil met Damco en over het krediet dat hij wilde afsluiten;
- [echtgenote] verklaart dat dat geld nodig was omdat Energy Research zich moest verdedigen tegen vorderingen van Damco en dat daarvoor het krediet werd aangewend, alsmede om de gelegde beslagen op te heffen.
2.842,00(2 punten × tarief V)