4.2.Partneralimentatie
4.2.1.De man verzoekt bij de beoordeling van het verzoek om een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw af te wijken van het rapport van de werkgroep Alimentatienormen. Daartoe stelt de man dat partijen in de akte van huwelijkse voorwaarden een inkomstenbegrip zijn overeengekomen dat inhoudt dat alleen inkomen uit arbeid en pensioen tot het inkomen wordt gerekend. Daarom dienen, aldus de man, bij de vaststelling van een partneralimentatie zijn vermogen en de inkomsten daaruit buiten beschouwing te worden gelaten.
4.2.1.De vrouw betwist dat alleen met het inkomen uit arbeid en pensioen rekening gehouden moet worden. De vrouw stelt dat bij de beoordeling van haar verzoek de welstand van het huwelijk maatgevend dient te zijn. Voor de bepaling van de welstand is ook het inkomen dat de man uit vermogen heeft maatgevend. De vrouw voert verder aan dat zij niet van de man verwacht dat hij op zijn vermogen inteert.
4.2.2. De rechtbank overweegt als volgt. In de akte van huwelijkse voorwaarden zijn partijen ten aanzien van de kosten van de huishouding een inkomstenbegrip overeengekomen. De mate van welstand waarin partijen hebben geleefd wordt niet alleen bepaald door de kosten van de huishouding. De vrouw stelt onweersproken dat de man van hun leven een feestje wilde maken en dat dit onder meer inhield dat partijen veelvuldig etentjes hadden die door de man werden betaald. Gelet daarop acht de rechtbank het aannemelijk dat partijen niet alleen van hun inkomen uit arbeid en pensioen hebben geleefd maar dat ook het (inkomen uit) vermogen van de man bepalend is geweest voor de mate van welstand. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding, hoewel sprake is van een richtlijn en geen wet, af te wijken van de aanbevelingen van de werkgroep Alimentatienormen. Dat partijen in de akte van huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de kosten van de huishouding een inkomstenbegrip zijn overeengekomen, maakt het vorenstaande niet anders, nu dat begrip ziet op de uitleg van de inkomsten bij het afwikkelen van de huwelijkse voorwaarden en niet op het vaststellen van de behoefte in het kader van alimentatie.
4.2.3.De rechtbank gaat hierna uit van afgeronde bedragen, tenzij anders vermeld.
4.2.4. Tussen partijen is de behoefte van de vrouw in geschil.
4.2.6.De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie (onder andere Hoge Raad 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050) volgt dat bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. 4.2.7.De rechtbank zal de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de zogenoemde Hof-norm, nu de vrouw onvoldoende stelt om aannemelijk te maken dat haar behoefte hoger is dan wat uit toepassing van deze norm volgt. De Hof-norm stelt de behoefte van de gewezen echtgenoten op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning.
Partijen zijn in 2012 uit elkaar gegaan. Om die reden zal de rechtbank voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw de inkomsten van partijen zoals deze blijken uit de overgelegde aangiften inkomstenbelasting 2012 tot uitgangspunt nemen.
4.2.8.De vrouw had in 2012 een bruto jaarinkomen van € 36.762,- en een bruto WAO uitkering van € 5.674,-. Met dit bruto inkomen had de vrouw een netto maandinkomen van € 2.259,-.
4.2.9.De man ontving in 2012 een AOW uitkering van € 9.186,- en een bruto pensioen van € 32.516,-. De man had verder huurinkomsten van € 7.338,- en rente-inkomsten van € 824,- op jaarbasis. Dit leidt tot een netto maandinkomen van € 3.481,-.
4.2.10.Partijen hadden aldus gezamenlijk € 5.740,-netto per maand te besteden. De netto behoefte van de vrouw bedraagt dan € 3.141,-. De vrouw heeft eigen inkomen welke op de behoefte in mindering moet worden gebracht. Rekening houdend met het bruto jaarinkomen van de vrouw zoals dit uit de jaaropgaven 2013 blijkt, te weten een bruto jaarinkomen uit dienstbetrekking van € 34.577,- en een WAO/WIA uitkering van € 5.379,-, stelt de rechtbank de aanvullende bruto behoefte van de vrouw vast op € 2.029,-.
4.2.11.De man stelt dat aan de zijde van de vrouw van een hogere verdiencapaciteit moet worden uitgegaan, omdat de vrouw vrijwillig gebruik maakt van de zogenoemde BAPO-regeling.
4.2.12.De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat zij al tien jaar lang van deze regeling gebruik maakt en dat zij de keuze daarvoor in samenspraak met de man heeft gemaakt. Door gebruik te maken van deze regeling is de vrouw een dag minder gaan werken. Deze dag gebruikte zij mede voor het oppassen op de kleinkinderen van de man. Verder voert de vrouw aan dat gelet op haar leeftijd, haar gezondheidssituatie – zij lijdt aan diabetes – en de zwaarte van haar baan in het basisonderwijs niet verwacht kan worden dat zij haar uren uitbreidt.
4.2.13.De rechtbank overweegt dat de vrouw inmiddels 63 jaar oud en diabetespatiënt is. Onweersproken is dat de vrouw al tien jaar gebruik maakt van de BAPO regeling en dat zij haar vrije dag onder meer besteedde aan het oppassen op de kleinkinderen van partijen. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet van de vrouw worden gevergd dat zij meer uren gaat werken dan zij thans doet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding aan de zijde van de vrouw van een hoger inkomen uit te gaan dan zij op dit moment genereert.
4.2.14.Voor de bepaling van het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de bedragen, zoals deze blijken uit de overgelegde jaaropgaven 2013 en aangifte inkomstenbelasting 2013.
De man ontvangt een AOW-uitkering van € 12.432,- per jaar. Daarnaast ontvangt de man een pensioenuitkering van € 32.836,- per jaar.
4.2.15.De man heeft vermogen. Dit bestaat uit een spaartegoed van € 33.185, - en een onroerende zaak ter waarde van € 330.190,-.
4.2.16.De man heeft huurinkomsten uit de onroerende zaak van € 7.588,- per jaar. Hij stelt onweersproken dat de lasten voor deze woning € 230,- per maand bedragen. Dit bedrag dient naar het oordeel van de rechtbank op de huurinkomsten in mindering te worden gebracht. De rechtbank houdt daarom rekening met huurinkomsten van € 4.828,- per jaar. In de aangifte inkomstenbelasting 2013 staat niet vermeld welk bedrag de man aan rente-inkomsten over zijn spaartegoed heeft genoten. In de aangifte 2012 staat dit wel vermeld. De rechtbank stelt de rente-inkomsten in redelijkheid op het bedrag zoals door de man ontvangen in 2012, aldus op € 824,- per jaar.
4.2.17.Op de woning van de man rust geen hypothecaire geldlening. De rechtbank houdt teneinde de woonlasten van de man vast te stellen daarom rekening met de gemiddelde basishuur van € 227,- per maand.
4.2.18.De man stelt dat met een bedrag aan eigenaarslasten van € 477,- rekening moet worden gehouden, omdat het forfaitaire bedrag van € 95,- per maand niet volstaat. De vrouw verweert zich hiertegen.
4.2.19.De rechtbank overweegt dat het bedrag van € 95,- per maand betrekking heeft op de premie opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de onroerende zaaksbelasting, de polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten. Conform de aanbevelingen van de werkgroep Alimentatienormen wordt alleen met een hoger bedrag rekening gehouden indien wordt aangetoond dat de kosten hoger zijn. Naar het oordeel van de rechtbank toont de man aan dat zijn onderhoudskosten zodanig zijn dat deze niet gedekt worden door het bedrag dat hiervoor in het bedrag van € 95,- verdisconteerd is. Ten aanzien van de overige opgevoerde lasten maakt de man dit naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de betwisting door de vrouw, niet aannemelijk. De rechtbank houdt rekening met eigenaarslasten van € 373,- (€ 95,-- aan forfaitaire bedrag + € 278,-- aan onderhoudskosten).
4.2.20.De man betaalt een premie ziektekostenverzekering van € 174,- per maand. De rechtbank houdt met dit bedrag rekening, met dien verstande dat hierop in mindering wordt gebracht de nominale premie van € 39,- die in de bijstandsnorm is verdisconteerd. De rechtbank houdt rekening met het wettelijk verplicht eigen risico van € 360,- op jaarbasis.
4.2.21.De rechtbank houdt rekening met de op de man van toepassing zijnde heffingskortingen en de bijstandsnorm van een alleenstaande AOW’er. De rechtbank stelt de draagkrachtruimte van de man vast op € 2.160,- netto per maand. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie voor de vrouw.
4.2.22.De vrouw heeft een bruto jaarsalaris van € 34.577,- en een WAO/WIA uitkering van € 5.379,-.
4.2.23.De man stelt dat de vrouw ook over vermogen beschikt. Hij maakt dit echter naar het oordeel van de rechtbank tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet aannemelijk noch draagt de man een begin van bewijs aan. De enkele stelling dat het niet anders kan dan dat de vrouw over vermogen moet beschikken is in ieder geval onvoldoende. Bovendien blijkt uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2013 van de vrouw ook niet van enig vermogen. De rechtbank houdt daarom aan de zijde van de vrouw geen rekening met inkomsten uit Box III.
4.2.24.De vrouw stelt een huurlast te hebben van € 900,- per maand. De man betwist dit en stelt dat rekening gehouden moet worden met een huurlast € 838,-, omdat in de huurprijs servicekosten zijn begrepen. De rechtbank overweegt dat conform de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen de in de berekening op te nemen huur verhoogd kan worden met servicekosten als bijdragen in het elektriciteitsverbruik en het schoonmaken van gemeenschappelijke ruimten. De vrouw stelt onweersproken dat daarvan sprake is. Daarom houdt de rechtbank rekening met een huurlast van € 900,-.
4.2.25.De vrouw betaalt een premie ziektekostenverzekering van € 193,- per maand. De rechtbank houdt met dit bedrag rekening, met dien verstande dat hierop in mindering wordt gebracht de nominale premie van € 39,- die in de bijstandsnorm is verdisconteerd. De rechtbank houdt rekening met het wettelijk verplicht eigen risico van € 360,- op jaarbasis. Ook wordt rekening gehouden met niet vergoede ziektekosten van € 28,- per maand.
4.2.26.De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met advocaatkosten en herinrichtingskosten. De man voert verweer. Volgens de man moet de vrouw vermogen hebben waarvan zij deze kosten kan voldoen. Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank niet aannemelijk dat de vrouw over vermogen beschikt. De vrouw stelt onweersproken dat zij enkel wat oude meubelstukken van haarzelf uit de voormalige echtelijke woning mee heeft meegenomen. De rechtbank houdt conform het Tremarapport rekening met herinrichtingskosten van € 125,- per maand. Eveneens houdt de rechtbank voor de duur van één jaar rekening met advocaatkosten van € 114,- per maand. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man dat aan zijn zijde eveneens rekening moet worden gehouden met advocaatkosten, nu vast staat dat de man in tegenstelling tot de vrouw wel over vermogen beschikt.
4.2.27.De rechtbank houdt rekening met de op de vrouw van toepassing zijnde heffingskortingen en met de bijstandsnorm voor een alleenstaande. De rechtbank stelt de draagkrachtruimte van de vrouw vast op € 266,- netto per maand.
4.2.28.Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als reeds in het voorgaande behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
Jusvergelijking
4.2.29.Naar het oordeel van de rechtbank behoeft de vrouw bij het ontvangen van partneralimentatie niet een betere financiële positie te verkeren dan de man. Om die reden zal de rechtbank een zogenoemde jusvergelijking maken, waarbij de hiervoor vermelde financiële omstandigheden van partijen tot uitgangspunt worden genomen. De rechtbank stelt de door de man te betalen partneralimentatie vast op € 1.741,- per maand. Bij die partneralimentatie houden partijen nagenoeg eenzelfde vrije ruimte over, zodat dit bedrag in overeenstemming met de wettelijke maatstaven wordt geacht te zijn. De rechtbank houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat de partneralimentatie voor de man fiscaal aftrekbaar is, terwijl deze bij de vrouw fiscaal belast zal zijn. Het verzoek van de vrouw wordt met inachtneming van het voorgaande toegewezen.
4.2.30.De rechtbank heeft eveneens een jusvergelijking gemaakt voor de periode dat aan de zijde van de vrouw geen rekening meer wordt gehouden met advocaatkosten. In die situatie hebben partijen bij een door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 1.631,- een vergelijkbare vrije ruimte te besteden.