ECLI:NL:RBAMS:2014:5012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
ha za 13-794
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vernietiging van borgtocht wegens ontbreken toestemming echtgenoot

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om een beroep op vernietiging van een borgtocht. De eiseres, Merin Concern B.V., had een borgtocht geëist van de oorspronkelijk gedaagde, die zich had borg gesteld voor betalingsverplichtingen van een buitenlandse vennootschap. De gedaagde stelde dat de borgtocht vernietigd was omdat zijn echtgenote geen toestemming had gegeven voor het aangaan van de borgtocht, zoals vereist onder het toepasselijke recht. De rechtbank oordeelde dat het Spaanse recht van toepassing was, gezien de woonplaats van de echtgenote, en dat dit recht geen toestemming van de echtgenoot vereiste voor het aangaan van een borgtocht. De rechtbank concludeerde dat het beroep op vernietiging faalde, en bekrachtigde het eerdere verstekvonnis waarin de gedaagde was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank veroordeelde de gedaagde ook in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/546499 / HA ZA 13-794
Vonnis in verzet van 25 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERIN CONCERN B.V.(voorheen genaamd Uni-Invest Holding B.V.),
gevestigd te Amsterdam,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. M.H. Bressers te (08012) Barcelona, Spanje,
tegen
[oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet],
wonende te [plaats],
oorspronkelijk gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat: mr. R.J. van Agteren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Merin en [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 augustus 2013 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 december 2013 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte na comparitie met producties van 12 maart 2014 van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet],
  • de antwoordakte met producties van 16 april 2014 van Merin,
  • de akte uitlating producties van 30 april 2014 van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 september 2006 heeft [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zich tot een hoofdsom van maximaal € 2.000.000,00 en een rentecomponent van maximaal € 320.000,00 borg gesteld voor betalingsverplichtingen van de buitenlandse vennootschap Rivma Investments S.L. jegens Merin.
2.1.1.
De overeenkomst van borgtocht is vervat in een geschrift getiteld:
LIMITED PERSONAL GUARANTEE (…) regarding obligations of [naam bedrijf] under a certain New Loan Agreement
2.2.
Merin heeft van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] betaling op grond van de overeenkomst van borgtocht geëist.
2.3.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2012 is [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 2.320.000,00 op grond van de overeenkomst van borgtocht alsmede tot betaling van de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 25 november 2010 tot de dag van volledige betaling, zulks conform de daartoe strekkende vordering van Merin.
2.4.
Bij brief van 19 mei 2013 heeft [naam 1], sinds 10 juli 1999 de [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet], aan Merin verklaard dat zij de overeenkomst van borgtocht vernietigt op grond van artikel 1:89 lid 1 jo. artikel 1:88 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW).

3.Het geschil

3.1.
Merin heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zal veroordelen tot betaling van € 2.320.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 november 2010 tot de dag der algehele voldoening, [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zal veroordelen in de proceskosten, met waarmerking van het vonnis als een Europese executoriale titel in de zin van EET-verordening.
3.2.
Bij het verstekvonnis van 1 augustus 2012 zijn de vorderingen van Merin integraal toegewezen met een proceskostenveroordeling ten laste van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] ad € 7.171,27 aan kosten die aan de zijde van Merin zijn gevallen tot aan de uitspraak van het verstekvonnis.
3.3.
[oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] vordert in het verzet, steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
nietigverklaring van de dagvaarding van Merin die leidde tot het verstekvonnis,
subsidiair
ontheffing van de bij het verstekvonnis tegen [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] uitgesproken veroordelingen alsmede afwijzing van het door Merin gevorderde,
in elk geval
veroordeling van Merin in de kosten van het geding in verzet waaronder de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Zoals ter comparitie al door de rechter is medegedeeld, zal de primaire vordering worden afgewezen op de voet van artikel 122 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met dien verstande dat [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zo nodig nog de gelegenheid krijgt nader te concluderen indien hij daartoe gemotiveerd verzoekt.
4.3.
Inhoudelijk voert [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] in deze verzetprocedure het verweer dat Merin [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] niet uit hoofde van de overeenkomst van borgtocht kan aanspreken omdat deze overeenkomst bij de brief van 19 mei 2013 door [naam 1] is vernietigd vanwege het ontbreken van toestemming van [naam 1] voor het sluiten van de overeenkomst van borgtocht door haar echtgenoot [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet], een en ander op grond van de artikelen 1:89 lid 1 en 1:88 lid 1 sub c BW, althans op grond van het recht van [naam 2] waar [naam 1] ten tijde van de borgtocht overeenkomst woonachtig was.
4.4.
Merin heeft daartegenover aangevoerd dat [naam 1] in 2006 woonachtig was op[plaats] en dat het daar toepasselijke Spaanse recht geen instemming vereist van de echtgenoot voor het aangaan van een borgtocht, en dat naar Spaans recht aan haar geen recht van vernietiging toekomt.
4.5.
Gezien de internationale aspecten in deze zaak dient eerst volgens de regels van het Nederlands internationaal privaatrecht te worden vastgesteld volgens welk recht het verweer van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] moet worden beoordeeld.
4.6.
De onderhavige materie was ten tijde van het sluiten van de borgtochtovereenkomst door [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet], 13 september 2006, geregeld in artikel 3 van de Wet conflictenrecht huwelijksbetrekkingen (Wchb) en is thans neergelegd in artikel 10:40 BW. De beide artikelen zijn gelijkluidend, als volgt:
De vraag of de ene echtgenoot voor een rechtshandeling de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming moet worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing van de rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming, wordt beheerst door het recht van de staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft.
4.7.
Volgens [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zijn hij en [naam 1] op enig moment nadat zij in 1999 waren gehuwd, naar [naam 2] verhuisd, alwaar zij op 13 september 2006 nog steeds woonachtig waren, terwijl zij op enig moment nadien naar [plaats] zijn verhuisd. [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] heeft ter staving van deze stelling stukken overgelegd: (een aanvraag van) werkvergunningen voor [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] op [naam 2] en een uitttreksel uit het lokale telefoonboek waarin [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] staat vermeld.
4.8.
Volgens Merin waren [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] en [naam 1], althans [naam 1], op 13 september 2006 woonachtig op [plaats]. Merin heeft deze stelling onderbouwd door het overleggen van een aantal stukken uit Spaanse registers en een notariële akte waarin voor tijdstippen voorafgaand aan 13 september 2006 steeds [plaats] als de woonplaats van [naam 1] wordt genoemd. Als startpunt in de tijd noemt Merin een Spaanse notariële akte van 18 oktober 1999 waarin [naam 1] opgeeft woonachtig te zijn op [naam 2] en door welke akte zij een vennootschap registreert aan het adres: [straatnaam]. Aan genoemd adres bevindt zich de kort voordien door [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] en [naam 1] aangekochte villa, aldus Merin. Uit later gedateerde stukken, vanaf 2 augustus 2004, blijkt steeds dat [naam 1] voornoemd adres als haar woonplaats noemt.
4.9.
In reactie op de door Merin ingebrachte stukken heeft [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] aangevoerd dat voornoemd adres te [plaats] slechts het adres van de in de stukken betrokken vennootschap was, niet zijnde de daadwerkelijke woonplaats van [naam 1], en verder dat [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] en [naam 1] destijds op [naam 2] woonden om fiscale redenen. Een concrete onderbouwing van het feit dat [naam 1] in de betrokken periode daadwerkelijk op [naam 2] woonde, heeft hij evenwel niet verschaft.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 1] haar gewone verblijfplaats op 13 september 2006 niet in Nederland had, zodat het Nederlands recht niet van toepassing is en haar reeds daarom geen beroep toekomt op de in artikel 1:89 lid 1 BW beschreven vernietigbaarheid.
4.10.1.
Dat [naam 1] op 13 september 2006 haar gewone verblijfplaats op [naam 2] had, volgt geenszins uit de door [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] overgelegde producties. Hooguit kan uit die stukken betrokkenheid van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zelf bij de lokatie [naam 2] worden afgeleid, maar ook ten aanzien van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zelf volgt uit de stukken niet dat hij gewone verblijfplaats op [naam 2] heeft gehad, op 13 september 2006 of enige andere datum.
4.10.2.
De door Merin overgelegde stukken zijn overtuigender. Daarin wordt concreet genoemd waar [naam 1] bij herhaling zelf zegt te wonen, namelijk:[straatnaam]. Onweersproken is verder dat zich op dat adres een door [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] en [naam 1] in 1999 aangekochte villa bevond. Verder staat als onweersproken vast dat [naam 1] op enig moment van [naam 2] naar[plaats] is verhuisd.
4.10.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Merin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 1] op 13 september 2006 niet haar gewone verblijfplaats had op [naam 2] maar op [plaats]. Dit betekent dat ter zake van de door [naam 1] ingeroepen vernietiging van de borgtocht, anders dan [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] aan zijn verweer ten grondslag legt, het recht van [naam 2] niet van toepassing is. [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] heeft vervolgens niet gesteld dat [naam 1] ook naar Spaans recht de vernietiging van de borgtocht zou kunnen inroepen terwijl Merin het bestaan van een dergelijke bevoegdheid zelfs uitdrukkelijk heeft betwist. Onder deze omstandigheden kan niet als juist worden aanvaard dat [naam 1] de borgtocht bij brief van 19 mei 2013 rechtsgeldig heeft vernietigd.
De slotsom is dan dat het verweer van [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] faalt.
4.11.
[oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] heeft niet verzocht om buiten het bestek van (de internationaal-privaatrechtelijke aspecten van) het hiervoor beoordeelde verweer nog nader te concluderen, zodat de voorgaande beoordeling leidt tot een eindvonnis inhoudende bekrachtiging van het verstekvonnis. [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] zal worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Merin tot heden begroot op € 4.816,50 aan salaris advocaat (1,5 punten, tarief € 3.211,00), zulks uitvoerbaar bij voorraad conform de oorspronkelijke vordering van Merin.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 1 augustus 2012 onder zaaknummer / rolnummer 516787 / HA ZA 12-577 gewezen verstekvonnis,
5.2.
veroordeelt [oorspronkelijk gedaagde, eister in het verzet] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Merin tot heden begroot op € 4.816,50,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: BvB