ECLI:NL:RBAMS:2014:5011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-1785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging arbitraal vonnis wegens motiveringsgebrek afgewezen

In deze zaak vorderden [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] de vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van een motiveringsgebrek, zoals bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak betreft een geschil tussen twee broers die samen een onderneming hebben gedreven en na een splitsing van activa en passiva in een juridisch conflict zijn verwikkeld geraakt over de financiële afwikkeling van een perceel grond dat aan een van hen was toebedeeld. Dit perceel was onderwerp van een geschil met de voormalige eigenaar, de Agglomeratie Industriepark [naam 1]. Na een lange juridische procedure, inclusief een arbitrage, werd in een arbitraal eindvonnis van 19 augustus 2013 bepaald dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] een bedrag van € 1.657.423,95 aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] moest betalen. [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] stelde dat de arbiters zonder voldoende motivering een dubbele vergoeding hadden toegekend, wat hen noopte tot het indienen van een vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis. De rechtbank oordeelde echter dat de arbiters wel degelijk een motivering hadden gegeven voor hun beslissing en dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek. De vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat de rechter terughoudend moet zijn bij het ingrijpen in arbitrale vonnissen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/555100 / HA ZA 13-1785
Vonnis van 25 juni 2014
in de zaak van

1.[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie]

wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie],
gevestigd te[plaats],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. F.W.H. Weelen te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie],

wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie].,
gevestigd te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.M.M. Menu te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] en [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] van 11 november 2013,
  • de akte overlegging producties van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] van 4 december 2013, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie van [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie],
  • het vonnis van 29 januari 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2014 en de daarin genoemde stukken, waaronder de akte tot wijziging eis tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie],
  • de brief van mr. Weelen van 22 mei 2014 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] en [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] zijn broers. Tot 1 januari 1997 dreven zij samen de onderneming [naam bedrijf]. [naam bedrijf]. (hierna: [naam bedrijf]) Partijen hebben vervolgens tot een splitsing en verdeling van de activa en passiva van de onderneming besloten. Daartoe hebben zij op 26 februari 1998 een Samenwerkings- en splitsingsovereenkomst ondertekend (hierna: de splitsingsovereenkomst), die terugwerkende kracht had tot 1 januari 1997. Daarbij is onder meer een op het industriepark [naam 1] ([gemeente]) gelegen perceel grond (hierna: het perceel) aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] toebedeeld. Met betrekking tot dit perceel liep op dat moment een juridisch geschil met voormalig eigenaar Agglomeratie Industriepark [naam 1] (hierna: de Agglomeratie), die zich op het standpunt had gesteld dat zij in 1995 ten onrechte via tussenkomst van de voorzieningenrechter was gedwongen om dit perceel aan [naam bedrijf] (die op dat moment huurder daarvan was) te verkopen en te leveren. Dit geschil was in de splitsingsovereenkomst opgenomen als ‘een reeds bekende, nog niet geregelde kwestie, omtrent de oplossing waarvan partijen nog in overleg zullen treden’ (artikel 15 splitsingsovereenkomst).
2.2.
Op 20 september 2003 hebben partijen in een vaststellingsovereenkomst vastgelegd dat de grondkwestie [naam 1] finaal zal worden afgewikkeld ‘indien en zodra door de rechter in hoogste instantie is beslist en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.’
2.3.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 22 november 2005 bepaald dat het perceel tegen afgifte van een bedrag van € 667.884,11 aan de Agglomeratie moest worden teruggeleverd en dat [naam bedrijf] daarnaast een schadevergoeding aan De Agglomeratie moest betalen. Het door [naam bedrijf] ingestelde cassatieberoep is bij arrest van 29 juni 2007 door de Hoge Raad verworpen. Vervolgens is het perceel door middel van een notariële vastlegging van het in vervulling gaan van een ontbindende voorwaarde geleverd aan de Agglomeratie en heeft [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] (na verrekening van de door de Agglomeratie te betalen vergoeding met gederfde huurinkomsten) een aanvullende schadevergoeding van € 112.355,- aan de Agglomeratie betaald.
2.4.
Hierna is tussen partijen een geschil gerezen over de financiële afwikkeling in verband met het verlies van het perceel. [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] heeft in een arbitrageprocedure gevorderd dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] wordt veroordeeld tot betaling van € 4.454.376,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.5.
Op 3 november 2010 hebben door het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) benoemde arbiters de zaak mondeling behandeld. Vervolgens hebben de arbiters bij procedurele order van 4 november 2010 [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling:
‘(…) dat partijen zijn overeengekomen, althans dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] er gerechtvaardigd van mocht uitgaan dat partijen zijn overeengekomen, dat ten aanzien van het desbetreffende perceel [naam 1], wanneer onherroepelijk zou komen vast te staan dat de Agglomeratie Industriepark [naam 1] daarvan eigenaar is gebleven, partij [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] schuldig is de helft van de dientengevolge door [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] misgelopen waardevermeerdering van het desbetreffende perceel (…).’
2.6.
Nadat bewijslevering heeft plaatsgevonden, hebben de arbiters op 13 september 2012 een arbitraal tussenvonnis (NAI nr. 3690) gewezen (hierna: het tussenvonnis). Het tussenvonnis houdt onder meer het volgende in:
‘5. Beoordeling
(…)
5.3
[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] heeft (..) primair gesteld dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] hem ten eerste het bedrag van € 4.454.376,-- moet betalen, dan wel ten tweede € 750.000,- zijnde 50% van het vermogensverlies per peildatum 1 januari 1997, omdat het in het kader van de splitsing en verdeling van het begin af aan de bedoeling van partijen is geweest om alles gelijkelijk te verdelen. Ten aanzien van de waarde van het perceel stelt [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] zich op het standpunt dat afgerekend moet worden naar de waarde van het perceel anno nu (…).
(…)
5.6.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] heeft deze stellingen betwist. [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] heeft in het bijzonder betwist dat uit de splitsingsovereenkomst en/of de vaststellingsovereenkomst volgt dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] financieel gecompenseerd moet worden in verband met de teruglevering en het verlies van het perceel (..). Voor het geval [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] zou moeten delen in het vermogensverlies, meent hij dat moet worden uitgegaan van de waarde per 1 januari 1997 (memorie van antwoord in conventie, nr. 15.).
(…)
5.18
Naar het oordeel van het Scheidsgerecht is [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] geslaagd in de bewijsopdracht dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] en [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] zijn overeengekomen, althans dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] er gerechtvaardigd van mocht uitgaan dat partijen zijn overeengekomen, dat ten aanzien van het desbetreffende perceel, wanneer onherroepelijk zou komen vast te staan dat de Agglomeratie daarvan eigenaar is gebleven, [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] schuldig is de helft van de dientengevolge door [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] misgelopen waardevermeerdering van het desbetreffende perceel. (…)
5.19
Dat partijen hebben bedoeld dat wanneer onherroepelijk in rechte zou komen vast te staan dat de Agglomeratie eigenaar van het perceel is gebleven, [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] schuldig is de helft van de dientengevolge door [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] misgelopen waardevermeerdering van het desbetreffende perceel, past ook bij de tekst van de splitsingsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst. Uit zowel de tekst van de splitsingsovereenkomst als de vaststellingsovereenkomst volgt dat partijen ten aanzien van het perceel nog iets te overleggen c.q. af te wikkelen hebben “zodra door de rechter in hoogste instantie is beslist en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan”. Op 29 juni 2007 heeft de rechter in hoogste instantie onherroepelijk beslist.
5.2
De bedoeling van partijen als door [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] gesteld past ook beter bij de bedoeling van de splitsing van het gezamenlijke bedrijf, waarbij partijen een gelijke waarde is toegekend. Ten aanzien van een aantal ten tijde van de splitsingsovereenkomst openstaande punten hebben partijen later - in de vaststellingsovereenkomst - een regeling getroffen, dan wel zijn bij de realisatie van het desbetreffende punt uitgegaan van een 50/50 verdeling. Een en ander geeft steun aan de waardering van het bewijs in de door [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] voorgestane zin.’
2.7.
Vervolgens hebben de arbiters in overleg met partijen een deskundige benoemd teneinde de waarde van het perceel op 1 januari 1997 en de waarde van het perceel op 29 juni 2007 te laten vaststellen. Bij arbitraal eindvonnis van 19 augustus 2013 (NAI nr. 3690) (hierna: het arbitraal eindvonnis) hebben de arbiters in conventie onder andere beslist dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie], een bedrag van € 1.657.423,95 aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] moet voldoen. In het arbitraal eindvonnis is in dat verband onder meer het volgende overwogen:
‘2.7. [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] heeft herhaald (Akte uitlating na tussenvonnis onder 5 en Akte na deskundigenbericht onder 4) dat hij niet alleen recht heeft op 50% van de waardestijging in de periode van 1 januari 1997 tot en met 29 juni 2007, maar eveneens op 50% van de waarde van het perceel op 1 januari 1997 (zodat volstaan kan worden met een waardering per 29 juni 2007). [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] (Antwoordakte onder 4 en 5) heeft dit betwist en gesteld dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] alleen recht heeft op de waardestijging in de periode 1 januari 1997 en 29 juni 2007, omdat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] anders een dubbele vergoeding zou krijgen voor het verlies van het perceel.
2.8.
Naar het oordeel van het Scheidsgerecht gaat het er om dat de bedoeling van partijen was dat zij bij de splitsing van hun vennootschap gelijkelijk bedeeld worden. Bij de toedeling van het perceel aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] in het kader van die splitsing bevroedde geen van partijen dat dit perceel niet bij [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] zou verblijven, maar teruggeleverd zou moeten worden aan de Agglomeratie. Waar partijen te dien aanzien bij de splitsing een slag om de arm hebben gehouden, dient [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] gecompenseerd te worden voor het verlies van dit perceel. Dat is door [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] gevorderd (zie Memorie van eis onder 19-25 en 30 en het petitum) en ligt tevens besloten in de oordelen van het Scheidsgerecht en het tussenvonnis ten aanzien van het perceel.
2.9.
Dat betekent dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] recht heeft op 50% van de waarde van het perceel op 1 januari 1997, nu die waarde uiteindelijk niet aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] is toebedeeld (door de verplichte teruglevering aan de Agglomeratie en de financiële afdoening daarvan), alsmede op 50% van de waardestijging die dit perceel heeft ondergaan van 1 januari 1997 tot het moment dat onherroepelijk werd dat het perceel teruggeleverd zou moeten worden aan de Agglomeratie (29 juni 2007)
(…)
2.13.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] dient [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] te voldoen ter zake van de waarde van het perceel: de helft van de waarde per 1 januari 1997 (€ 1.252.000,-), dat wil zeggen een bedrag van € 626.000,-, alsmede de helft van de waardestijging van 1 januari 1997 tot en met 29 juni 2007 (…), dat wil zeggen een bedrag van € 956.500,-, derhalve in totaal € 1.582.500,- (…).’
2.8.
Partijen zijn op basis van het arbitraal eindvonnis tot integrale afwikkeling met elkaar overgegaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht verklaart dat het arbitraal eindvonnis onjuist is gewezen waar in overweging 2.8, 2.9, 2.13, 3.1, i en 4 is beslist om eisers te veroordelen tot betaling aan gedaagden van een bedrag van € 626.00,-;
(primair) het arbitraal eindvonnis partieel vernietigt, waar het de veroordeling tot betaling van € 626.000,- inhoudt, althans het bedrag ad € 626.000,- te verlagen tot nihil, althans te verlagen tot een in goede justitie vast te stellen bedrag, subsidiair het arbitraal eindvonnis geheel te vernietigen;
[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 626.000,-, primair te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 oktober 2013 althans vanaf de dag der dagvaarding, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2013 althans vanaf de dag der dagvaarding;
[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] legt aan de vorderingen ten grondslag dat de vernietigingsgrond van artikel 1065, aanhef en onder d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zich voordoet. [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] stelt dat de arbiters in het arbitraal eindvonnis zonder enige motivering, althans zonder steekhoudende motivering, naast de 50% vergoeding voor de waardestijging van het perceel van 1 januari 1997 tot en met 29 juni 1997 ook een 50% vergoeding voor de waarde van het perceel op 1 januari 1997 hebben toegekend. Die beslissing kwam uit de lucht vallen, nu uit de inhoud van de procedurele orders en het oordeel in het arbitraal tussenvonnis alleen valt op te maken dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] de helft van de misgelopen waardestijging van het perceel hoefde te vergoeden. Bovendien zijn de arbiters in het geheel niet ingegaan op het verweer van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] dat geen sprake mocht zijn van een dubbele vergoeding.
3.3.
[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] voert gemotiveerd verweer.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] vordert samengevat - dat voor zover de rechtbank in conventie tot het oordeel komt dat het arbitrale eindvonnis moet worden vernietigd, in reconventie voor recht wordt verklaard dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] terecht aan [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] een bedrag van € 1.582.500,- hebben betaald en dat partijen thans in het kader van de afwikkeling van het arbitrale eindvonnis over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.5.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.
Nu [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis, zal in conventie op de gewijzigde eis worden beslist.
4.2.
Die eis luidt kort gezegd dat het arbitraal eindvonnis zal worden vernietigd waar het de toekenning van € 626.000,- betreft, omdat daarvoor een motivering in het vonnis ontbreekt.
4.3.
Voorop staat dat de rechter bij het onderzoek of er grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis bestaat terughoudendheid moet betrachten. Deze regel hangt onder meer hiermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen daarin dient in te grijpen. Vernietiging op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed (artikel 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv) is slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Met het ontbreken van een motivering moet op één lijn gesteld worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen, in die zin dat het arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld (vgl. HR 9 januari 2004, NJ 2005, 190 met nt. HJS en HR 22 december 2006, NJ 2008, 4 met nt. HJS).
4.4.
Die situatie doet zich hier niet voor. De arbiters hebben in rechtsoverweging 2.7 van het arbitraal eindvonnis onderkend dat tussen partijen in geschil was of [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] naast de helft van de waardevermeerdering van het perceel ook recht had op de helft van de waarde van het perceel per 1 januari 1997. De arbiters hebben die vraag vervolgens in rechtsoverwegingen 2.8. en 2.9 bevestigend beantwoord door te overwegen dat het de bedoeling van partijen was dat zij bij de splitsing van de vennootschap gelijkelijk zouden worden bedeeld en dat [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] dus gecompenseerd moet worden voor het verlies van het daarbij aan hem toebedeelde perceel. Daarmee hebben zij een motivering gegeven voor de door [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] gewraakte beslissing. Hoewel de arbiters in deze overwegingen niet meer met zoveel woorden hebben gerespondeerd op de stelling van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] dat dit zou neerkomen op een dubbele betaling, moet in die motivering ook de verwerping van dat verweer geacht worden besloten te liggen, te meer nu, als gezegd, uit rechtsoverweging 2.7 volgt dat de arbiters dit verweer nadrukkelijk hebben gesignaleerd.
4.5.
De door de arbiters gegeven motivering voor de beslissing tot toekenning van de helft van de waarde per 1 januari 1997 is bovendien, anders dan [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] stelt, niet zodanig weinig steekhoudend dat deze met een non-motivering gelijk is te stellen. Dat wordt ook niet anders indien - veronderstellenderwijs - met [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] wordt aangenomen dat die beslissing in het licht van het tussenvonnis en de bewijsopdrachten voor hem als een verrassing kwam. Ook dan is het vonnis immers niet voor vernietiging vatbaar, aangezien de conclusie alsdan nog steeds is dat de arbiters met de rechtsoverwegingen 2.7 t/m 2.9 een motivering voor hun beslissing hebben gegeven die de onder 4.3 omschreven - terughoudende - toets kan doorstaan. Of de arbiters bij de mondelinge behandeling al dan niet hebben laten doorschemeren dat [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] sowieso de helft van de waarde van het perceel per 1 januari 1997 moest vergoeden (zoals [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] stelt en [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] betwist), is dan ook verder niet van belang.
4.6.
Nu aldus niet is gebleken dat de arbiters hun beslissing niet met redenen hebben omkleed, moet de gevorderde gedeeltelijke vernietiging van het arbitrale eindvonnis worden afgewezen. Datzelfde lot treft de overige vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie], nu die vorderingen alle afhankelijk zijn gesteld van de voorwaarde dat de vordering tot gedeeltelijke vernietiging van het arbitrale vonnis slaagt. Aan die voorwaarde is niet voldaan.
4.7.
[eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie], in conventie tot op heden begroot op € 3.715,- aan griffierecht en € 5.160,- (2 x liquidatietarief € 2.580,-) aan salaris advocaat, aldus in totaal € 8.875,-.
4.8.
Nu de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld - namelijk het toewijzen van de vordering in conventie tot gedeeltelijke vernietiging van het arbitraal eindvonnis - niet is vervuld, komt de rechtbank niet aan behandeling van die vordering toe.
4.9.
De door mr. Weelen bij brief van 22 mei 2014 verzochte aanvulling op zijn verklaring in het proces-verbaal van comparitie kan onbesproken blijven, nu hetgeen mr. Weelen aangevuld wil zien gelet op het onder 4.5 overwogene niet relevant is voor de uitkomst van deze procedure.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] af;
5.2.
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie] in de proceskosten, in conventie aan de zijde van [gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie] tot op heden begroot op € 8.875,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na heden;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: