ECLI:NL:RBAMS:2014:4885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
13-654309-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging op het Leidseplein te Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging op het Leidseplein in Amsterdam op 29 oktober 2011. De verdachte heeft, samen met een medeverdachte, geweld gepleegd tegen twee personen, waarbij de verdachte onder andere een van de slachtoffers in het gezicht heeft gestompt en tegen het lichaam heeft getrapt. Dit geweld resulteerde in lichamelijk letsel voor het slachtoffer, namelijk een bloeduitstorting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, aangezien de verdachte zich met het geweld bemoeide nadat zijn medeverdachte een klap had uitgedeeld.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en belediging van een ambtenaar. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, maar de rechtbank heeft besloten om de taakstraf te matigen tot 126 uren, rekening houdend met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is er een geldboete van €150 opgelegd voor de belediging van de politieagent.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade, toegewezen. De totale schadevergoeding is vastgesteld op €1.705,75, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654309-12
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[gba-adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2014.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Otten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.L.M. Vreeswijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Leidseplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en/of [persoon 2], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen tegen het gezicht van die [persoon 1] en/of uit het slaan en/of stompen tegen het gezicht van die [persoon 2] en/of uit het trappen en/of schoppen tegen en/of in de richting van het lichaam van die [persoon 2], waarbij hij, verdachte, die [persoon 2] in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een bloeduitstorting) voor [persoon 2] voornoemd ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [persoon 2]), tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten de aldaar dienstdoende en/of in uniform geklede (hoofd)agent(en) van het Korps Regiopolitie Amsterdam/Amstelland, [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Ik pop al jullie kankermoeders", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1 primair
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van in vereniging gepleegd geweld, zodat verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van geweld door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte]), uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het geweld heeft een aanvang genomen doordat [medeverdachte] in het gezicht van [persoon 1] (verder: [persoon 1]) heeft gestompt, waarna er tussen hen sprake was van duw- en trekwerk. Nadat [persoon 2] (verder: [persoon 2]) daartussen is gesprongen, is verdachte zich met het geweld gaan bemoeien. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte [persoon 2] één keer in het gezicht heeft gestompt en tweemaal in de richting en tegen [persoon 2] heeft getrapt. De verklaring van [persoon 2] wordt op dit punt ondersteund door getuige [getuige] (verder: [getuige]) en verbalisant [persoon 5], die verdachte een trappende beweging heeft zien maken. Nadat beide groepen uit elkaar waren gehaald, hebben verdachte en [medeverdachte] beiden meermalen naar de aangevers geschreeuwd “Mijn moeder de hut”, blijkens de verklaring van [getuige].
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat verdachte en [medeverdachte] geweldshandelingen hebben verricht en dat er een causaal verband tussen dit geweld bestaat. Verdachte heeft immers gereageerd op de situatie die is ontstaan door het door [medeverdachte] toegepaste geweld. Daarbij volgde het geweld van verdachte kort op het geweld van [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft zich vervolgens niet van het optreden van verdachte gedistantieerd, maar in plaats daarvan hebben zij samen provocerend geroepen in de richting van [persoon 1], [persoon 2] en [getuige]. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte].
Ten aanzien van feit 2
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het feit is bewezen. De omstandigheid dat de door verdachte gebezigde uitlating mogelijk een strafbare bedreiging kan opleveren, staat er niet aan in de weg dat de uitlating ook een strafbare belediging kan opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van het woord ‘kankermoeders’ zonder meer beledigend voor de betrokken verbalisant.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 29 oktober 2011 te Amsterdam met een ander, op de openbare weg, het Leidseplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2], welk geweld bestond uit het stompen tegen het gezicht van die [persoon 1] en stompen tegen het gezicht van die [persoon 2] en het trappen tegen en in de richting van het lichaam van die [persoon 2], waarbij hij, verdachte, die [persoon 2] in het gezicht heeft gestompt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een bloeduitstorting) voor [persoon 2] voornoemd ten gevolge heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2:
op 29 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de aldaar dienstdoende en in uniform geklede hoofdagent van het Korps Regiopolitie Amsterdam/Amstelland, [persoon 4], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Ik pop al jullie kankermoeders".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Zij zal in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, de bewijsmiddelen nader uitwerken en in een aanvulling opnemen die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, waarvan een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat de materiële en immateriële schadeposten in zijn geheel worden toegewezen en dat de vergoeding ten aanzien van de rechtsbijstand zal worden toegewezen op basis van het liquidatietarief in civiele zaken.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het niet verdachte, maar [medeverdachte] is geweest die [persoon 1] op zijn neus heeft geslagen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitgaansgeweld op het Leidseplein. Nadat [medeverdachte] [persoon 1] had geslagen, probeerde [persoon 2] de partijen uit elkaar te halen. In plaats van daarbij te helpen, heeft verdachte [persoon 2] in zijn gezicht gestompt. Nadat [persoon 2] op de grond was gevallen, heeft verdachte nog tweemaal in zijn richting getrapt. [persoon 2] heeft hieraan een bloeduitstorting overgehouden.
De oriëntatiepunten van het LOVS noemen als uitgangspunt voor openlijk geweld tegen personen, met enig letsel als gevolg, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf, gelet op het tijdsverloop sindsdien, niet meer opportuun is. De rechtbank zal daarom ten aanzien van het openlijk geweld volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Uit het uittreksel van justitiële documentatie van verdachte van 19 mei 2014 blijkt dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Voorts blijkt hieruit dat verdachte na het onderhavige incident nog een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen. Gelet daarop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Gelet op het voorgaande, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop ziet de rechtbank aanleiding om het equivalent van drie maanden gevangenisstraf – een taakstraf van 180 uren – enigszins te matigen. In beginsel acht de rechtbank dan ook een taakstraf van 140 uren passend. De rechtbank zal voorts een gedeelte van de op te leggen taakstraf in voorwaardelijke zin opleggen als stok achter de deur. Verdachte zal zich dan gedurende de proeftijd extra bewust moeten zijn dat hij zich niet opnieuw aan strafbare feiten moet schuldig maken.
Voornoemde taakstraf dient echter nog gematigd te worden wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De redelijke termijn van twee jaren heeft een aanvang genomen met de inverzekeringstelling van verdachte op 29 oktober 2011. Na het verstrijken van de redelijke termijn is de zaak op 7 november 2013 voor het eerst op zitting aangebracht. De omstandigheid dat de zaak op 7 november 2013, en later nogmaals op 14 maart 2014, op een regiezitting is aangebracht dient naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van verdachte te komen. Nu de rechtbank 2 juli 2014 uitspraak doet is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan zes en minder dan twaalf maanden. Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) wordt voornoemde taakstraf daarom met tien procent gematigd.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank naast een taakstraf voorts een geldboete opleggen, omdat de rechtbank feit 2 wel bewezen acht. De oriëntatiepunten van het LOVS noemen als uitgangspunt voor een eenvoudige belediging een geldboete van € 150,. Voornoemde geldboete kan worden verhoogd in het geval het slachtoffer een politieagent betreft. De rechtbank ziet in het tijdsverloop aanleiding om voornoemde geldboete niet te verhogen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het openlijk in vereniging gepleegde geweld van [medeverdachte] en verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op de omstandigheid dat sprake is van medeplegen, kan de verplichting om de schade te vergoeden die door [medeverdachte] is veroorzaakt, ook aan verdachte worden opgelegd. De rechtbank acht de materiële posten 1 tot en met 4 (totaal bedrag € 779,75) volledig voor toewijzing vatbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde immateriële schade van € 350,- (post 5).
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor de rechtsbijstand van € 1.463,68 (post 12) zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het geldende liquidatietarief zoals dat in civiele zaken wordt gehanteerd. Gelet op de hoogte van de vordering sluit de rechtbank aan bij liquidatietarief I, waardoor de rechtbank uitkomt op een vergoeding van € 384,- per punt. De rechtbank kent voor het opstellen van de vordering één punt toe, en voor het geven van een toelichting op die vordering ter terechtzitting een halve punt. De rechtbank zal daarom een vergoeding voor rechtsbijstand van € 576,- toekennen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 1.705,75 toewijzen.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de kosten voor rechtsbijstand.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 57, 63, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair
-
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegd geweld enig lichamelijk letsel ten gevolg heeft;
Ten aanzien van feit 2
-
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
126 (honderdzesentwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 63 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 40 (veertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van
€ 150,- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 3 dagen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], wonende op het [straat te plaats], toe tot een bedrag van € 1.705,75 (duizend zevenhonderdenvijf euro en vijfenzeventig cent), bestaande uit € 350,- aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1], te betalen de som van € 1.129,75 (duizend honderdnegenentwintig euro en vijfenzeventig cent), bestaande uit € 350,- aan immateriële schade, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2014.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.