ECLI:NL:RBAMS:2014:4877

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
AMS 14-1150
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot intrekking uitkering en vergoeding proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Sprakel, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) had ingetrokken. Het primaire besluit was genomen op 4 december 2013, waarbij de uitkering met ingang van 7 januari 2013 was ingetrokken, omdat eiser niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Het bestreden besluit van 10 februari 2014 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom eiser geen recht had op vergoeding van de proceskosten in bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 21 september 2009 een uitkering ontving en dat de intrekking van de uitkering in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de proceskostenvergoeding in strijd was met artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het primaire besluit gedeeltelijk was herroepen vanwege onrechtmatigheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betrof, en zelf in de zaak voorzien door een vergoeding van €974,- toe te kennen voor de gemaakte kosten in bezwaar. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht van €45,- te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering door het bestuursorgaan bij het afwijzen van verzoeken om proceskostenvergoeding en bevestigt dat rechtsbijstand door een advocaat in beginsel leidt tot daadwerkelijk gemaakte kosten, die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/1150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2014 in de zaak tussen

[naam], te[woonplaats], eiser

(gemachtigde mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. B.A. Veenendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken. Bij besluit van 10 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Klaas als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is het vooronderzoek voortgezet waarbij verweerder in de gelegenheid is gesteld zijn beleid met betrekking tot vergoeding van de proceskosten nader uiteen te zetten. Eiser is in de gelegenheid gesteld hier op te reageren.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven om in overeenstemming met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak te doen zonder nadere zitting.

Overwegingen

1.
Eiser ontving sinds 21 september 2009 een uitkering op grond van de WWB. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze uitkering met ingang van 7 januari 2013 ingetrokken omdat eiser niet beschikt over een geldige verblijfstitel waardoor geen recht op bijstand bestaat.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en het bestreden besluit herzien in die zin dat het recht op bijstand met ingang van 5 december 2013 is ingetrokken. Verweerder heeft een verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen. Verweerder stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt voor de rechtsbijstand zodat verweerder niet gehouden is deze kosten te vergoeden.
3.
Eiser heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder de uitkering van eiser niet mag intrekken omdat dit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts had verweerder de proceskosten moeten vergoeden, zonder dat de gevraagde gegevens zijn overgelegd.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Evenmin is in geschil dat eiser, nu hij valt onder de uitzondering van artikel 16, tweede lid, van de WWB geen bijstandsuitkering kan worden toegekend op grond van dringende redenen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat in het licht van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 22 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU6844) en 15 april 2014, (ECLI:NL:CRVB:2014:1259) de vraag of eiser is aan te merken als kwetsbare persoon, die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet, in het kader van de WWB in het midden kan worden gelaten. De CRvB heeft in die uitspraken geoordeeld dat met inachtneming van het primaat van de wetgever, en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, thans tot geen andere conclusie kan worden gekomen dan dat een positieve verplichting ten aanzien van vreemdelingen ook indien sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. Indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen. De rechtbank begrijpt deze uitspraken aldus dat de bijstandsverlening aan niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdelingen categorisch is uitgesloten.
4.3.
Gelet op het voorgaande kan en zal de rechtbank de vraag of eiseres is aan te merken als kwetsbaar persoon, die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzonder bescherming geniet, in het kader van de WWB dan ook in het midden laten.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de uitkering van eiser heeft ingetrokken.
5.
Ten aanzien van de weigering van verweerder tot vergoeding van de proceskosten als gevolg van het gegrond verklaren van het bezwaar overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
Verweerder verwijst in haar standpunt naar artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels Wegingsfactoren Kosten in de Bezwaarfase Werk en Inkomen (hierna de Beleidsregels) waaruit volgt dat door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand slechts voor een kostenvergoeding in aanmerking kan komen, indien er daadwerkelijk sprake is van ten laste van verzoeker komende gemaakte kosten. Verweerder stelt dat nu eiser in de bezwaarfase geen gegevens heeft overgelegd, geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of er daadwerkelijk sprake is van ten laste van eiser komende kosten en dus niet aannemelijk is gemaakt dat er kosten zijn gemaakt zodat verweerder zich niet gehouden ziet een proceskostenvergoeding toe te kennen. Verweerder bestrijdt de stelling van eiser dat uit de aard van het verdienmodel van het advocatenkantoor, per definitie volgt dat eiser op basis van toevoeging procedeert en er dus kosten zijn voor eiser.
5.2.
Eiser stelt in beroep dat het belang van de procedure voor eiser wezenlijk was. De gemaakte kosten zijn op goede gronden gemaakt en derhalve dient tot een proceskostenvergoeding te worden overgegaan.
5.3.
De rechtbank begrijpt het standpunten van partijen aldus dat verweerder duidelijk probeert te krijgen of eiser daadwerkelijk kosten heeft gemaakt en niet betwist dat eventuele gemaakte kosten redelijkerwijs gemaakte kosten zijn. Eiser reageert met een onderbouwing dat de kosten redelijkerwijs zijn gemaakt en licht eerst in de beroepsfase expliciet toe dat er (uiteraard) ook sprake is van daadwerkelijk gemaakte kosten. Eiser heeft daarbij ter zitting naar voren gebracht dat het meer dan duidelijk is dat er kosten zijn gemaakt nu eiser wordt bijgestaan door een advocaat.
6.1
Uit de uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar van 22 januari 2014 blijkt dat verweerder eiser in reactie op het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verzoekt gegevens te overleggen waaruit blijkt dat eiser kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt. Indien er sprake is van een toevoeging via de Raad voor de Rechtsbijstand wordt eiser verzocht hier tevens gegevens van te overleggen. Het is de rechtbank niet duidelijk of verweerder in alle gevallen waarin om de kosten voor rechtsbijstand wordt verzocht deze zinsnede opneemt of uitsluitend in die gevallen dat het verweerder niet duidelijk is of er kosten zijn gemaakt.
6.2.
Bij brief van 28 januari 2014 reageert eiser op dit verzoek onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 5 september 2013, AMS 13/1094. Eiser stelt dat de door verweerder gevraagde gegevens voor de procedure en het vaststellen van de proceskostenvergoeding niet van belang zijn.
6.3.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat eiser naar aanleiding van het verzoek van verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs kosten heeft moeten en kent daarom geen vergoeding toe nu het bezwaar gedeeltelijk gegrond wordt verklaard. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat aan de toevoeging die eiser in beroep heeft overgelegd geen gewicht toekomt, nu eiser dit stuk eerder, in de bezwaarfase, had dienen te overleggen.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat uit de reactie van eiser van 28 januari 2014 volgt dat er kosten zijn gemaakt. Uit deze reactie blijkt immers klip en klaar, voor zover dat niet al duidelijk was voor verweerder, dat eiser wordt bijgestaan door een advocaat. Verweerder heeft niet gemotiveerd om welke redenen niet aannemelijk is dat er geen kosten zijn gemaakt nu eiser wordt vertegenwoordigd door een advocaat. Naar het oordeel van de rechtbank is er in beginsel sprake van daadwerkelijk gemaakte kosten indien rechtsbijstand wordt verleend door een advocaat. Indien verweerder in een dergelijk geval desondanks betwijfelt dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt en een nadere onderbouwing daarvan wenst, zal verweerder dat verzoek gemotiveerd, aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden moeten onderbouwen. De algemene zinsnede die verweerder in de uitnodiging van de hoorzitting heeft opgenomen, volstaat daartoe niet. Gesteld noch gebleken is van specifieke feiten en omstandigheden, die verweerder in dit geval aanleiding gaven om te betwijfelen dat daadwerkelijk kosten voor rechtsbijstand zijn gemaakt.
7.2
In dat verband merkt de rechtbank nog het volgende op. Het is wellicht praktisch van belang om te weten of een toevoeging is verleend. Op grond van artikel 7:15, vijfde lid, van de Awb, dient het bestuursorgaan immers, indien de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, de toe te kennen vergoeding te betalen aan de rechtsbijstandverlener. Het overleggen van een bewijs van toevoeging is echter geen voorwaarde voor vergoeding van proceskosten. Dat in de bezwaarfase geen bewijs van toevoeging is overgelegd kan dan ook geen reden zijn om te oordelen dat niet aannemelijk is dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt.
7.3.
De door verweerder aangehaalde jurisprudentie waaruit zou volgen dat aangetoond moet worden dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt, acht de rechtbank niet relevant nu het in onderhavige casus gaat om rechtsbijstand verleend door een advocaat en uit de genoemde uitspraken volgt dat de verleende rechtsbijstand niet is verleend door een advocaat dan wel dat niet duidelijk is of bijstand wordt verleend door een advocaat.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, de afwijzing van het verzoek tot de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in strijd met artikel 7:15 van de Awb. Vast staat immers dat het primaire besluit (gedeeltelijk) is herroepen vanwege aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, terwijl sprake is van door eiser redelijkerwijs gemaakte kosten en eiser om vergoeding daarvan heeft verzocht. De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren en het bestreden besluit op grond van strijd met dit artikel vernietigen, voor zover verweerder de vergoeding van de kosten in bezwaar heeft afgewezen.
9.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en alsnog een vergoeding voor de gemaakte kosten in bezwaar toe te kennen. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat de behandeling van een zaak in bezwaar in beginsel behoort tot de wegingscategorie ‘gemiddeld’ volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank zal daarom de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken vaststellen op €974,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor de hoorzitting, €487 per punt, wegingsfactor 1). Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde bestreden besluit.
10.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De kosten worden onder toepassing van het Bpb vastgesteld op €974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, €487 per punt, wegingsfactor 1)
11.
Voorts zal de rechtbank verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is beslist aan eiser geen vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dat is vernietigd;
  • bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,- ter zaken van de kosten van bezwaar vergoedt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,- .
Deze uitspraak is gedaan door A.A. Spoel rechter, in aanwezigheid van mr. A. Mol, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB