ECLI:NL:RBAMS:2014:4867

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
AMS 13-5936
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huisvestingsvergunning onderhuurder zonder toestemming eigenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een huisvestingsvergunning door de gemeente Amsterdam. Eiser, die al zes jaar een woning onderhuurt, had een huisvestingsvergunning aangevraagd, maar deze werd afgewezen omdat de eigenaar van de woning geen toestemming had verleend. Eiser voerde aan dat de civiele procedure die de eigenaar had aangespannen om de huur te beëindigen, in zijn nadeel zou uitvallen als hij geen huisvestingsvergunning kon overleggen. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente terecht had afgewezen, omdat de eigenaar de aanvraag niet had ondersteund. De rechtbank benadrukte dat de privaatrechtelijke verhouding tussen huurder en eigenaar buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van de aanvraag voor een huisvestingsvergunning. De gemachtigde van de gemeente had ter zitting bevestigd dat eiser een huisvestingsvergunning zou krijgen als hij in de civiele procedure in het gelijk werd gesteld, zelfs als de eigenaar toestemming bleef weigeren. De rechtbank concludeerde dat er geen motiveringsgebrek was en dat de beroepsgronden van eiser niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/5936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde mr. M.B. Appel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een huisvestingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Eiser heeft een huisvestingsvergunning aangevraagd voor de woning die hij al zes jaar lang onderhuurt. De eigenaar van die woning is een civiele procedure begonnen om de huur te beëindigen.
2.
Verweerder heeft eisers aanvraag om verlening van een huisvestingsvergunning afgewezen, omdat de eigenaar van de woning die eiser huurt daarvoor geen toestemming heeft verleend. Op grond van artikel 18 van de Regionale Huisvestingsverordening van de gemeente Amsterdam 2013 kan uitsluitend de eigenaar een huishouden voor een woning voordragen, waaruit volgt dat een huurder zichzelf niet kan voordragen zonder toestemming van de eigenaar. Eiser voldoet verder wel aan de voorwaarden voor afgifte van een huisvestingsvergunning. Indien eiser in de civiele procedure met de eigenaar van de woning in het gelijk wordt gesteld, zal hem een huisvestingsvergunning worden verleend.
3.Eiser heeft aangevoerd dat de civiele procedure in het voordeel van de eigenaar zal uitvallen indien eiser geen huisvestingvergunning kan overleggen, reden waarom de eigenaar heeft geweigerd toestemming te verlenen. Volgens vaste jurisprudentie blijkt dat verweerder de privaatrechtelijke verhouding tussen de huurder en de eigenaar van de woning buiten beschouwing moet laten en geen huisvestingvergunning mag weigeren indien de eigenaar geen medewerking wil verlenen aan de huisvestingvergunningsaanvraag. Verweerder heeft deze vaste jurisprudentie niet betrokken bij het bestreden besluit, zodat daaraan een motiveringsgebrek kleeft.
4.
De rechtbank stelt vast dat artikel 7:269, tweede lid, aanhef en onder d, van het BW een verhuurder de mogelijkheid biedt om in het geval dat een huurovereenkomst met de (voormalige) hoofdhuurder door de onderhuurder wordt voortgezet, in een civiele procedure te vorderen dat de huur wordt beëindigd op de grond dat de onderhuurder niet over een huisvestingsvergunning beschikt.
5.
Anders dan eiser heeft betoogt kan uit dit artikel, noch uit de uitspraak van het Hof Amsterdam van 27 juli 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:BA5459) worden afgeleid dat de civiele procedure tot beëindiging van de huurovereenkomst zonder meer in het voordeel van de eigenaar zal uitvallen om de enkele reden dat de onderhuurder geen huisvestingsvergunning heeft. Anders dan in het geval van eiser, werd in de uitspraak van het Hof door de onderhuurder niet betwist dat zij naar de geldende regelingen niet in aanmerking kwam voor een huisvestingsvergunning voor de betreffende woning. In het onderhavige geval heeft verweerder juist een zogenaamde principeverklaring afgegeven en vastgesteld dat eiser, behalve aan de voorwaarde van de vereiste toestemming van de eigenaar, aan alle voorwaarden voor de huisvestingsvergunning voldoet. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd dat eiser een huisvestingsvergunning zal worden verleend indien hij in de civiele procedure met de eigenaar in het gelijk wordt gesteld, zelfs als de eigenaar toestemming blijft weigeren. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verder betoogd dat verweerders ervaring leert dat een dergelijke principeverklaring en toezegging van verweerder door de civiele rechter als een huisvestingsvergunning wordt aanvaard. Dit betoog van verweerder wordt bevestigd in bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2011 van de kantonrechter in 's-Gravenhage (ECLI:NL:RBSGR:2011:BX9400), waarnaar de rechtbank verwijst. De beroepsgrond faalt.
6.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat verweerder de privaatrechtelijke verhouding tussen de huurder en de eigenaar van de woning buiten beschouwing moet laten bij een aanvraag om een huisvestingsvergunning, verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 1981 (ECLI:NL:RVS:1981:AM6203). De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit deze uitspraak niet kan worden afgeleid dat verweerder gehouden is om in een geval als het onderhavige een huisvestingsvergunning te verstrekken. Wel kan uit deze uitspraak worden afgeleid dat verweerder een aanvraag om een huisvestingsvergunning niet mag afwijzen door zich uitsluitend te beroepen op het ontbreken van de toestemming van de eigenaar. Verweerder moet derhalve ook beoordelen of de aanvrager in beginsel aan de voorwaarden voldoet, zodat de civiele rechter dit in zijn oordeel kan meenemen. Zoals reeds is overwogen, heeft verweerder dit ook gedaan. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake. De beroepsgrond faalt.
7.
Nu de beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, is het beroep ongegrond.
8.
Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB