ECLI:NL:RBAMS:2014:4854

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
13/993029-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door verdachte met medeverdachte, herkomst van geldbedragen uit verduistering aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren. De zaak kwam voort uit de verduistering van 160.000 aandelen Spyker Cars N.V. door de ex-partner van de verdachte, die samen met haar een gezamenlijke bankrekening had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten weten dat de uitgaven die zij en haar ex-partner deden, gefinancierd werden met geld dat uit misdrijf afkomstig was. De verdachte had grote en ongebruikelijke uitgaven gedaan in een korte tijd, zonder de herkomst van het geld te verifiëren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zij zich schuldig maakte aan witwassen. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit bewezen en sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar legde haar wel een taakstraf op. De rechtbank hield rekening met de ondergeschikte rol van de verdachte in de zaak en de persoonlijke omstandigheden, zoals haar leeftijd en de impact van de zaak op haar leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993029-11 (Promis)
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en haar raadsman mr. A.C.J. Lina naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2009 tot
en met 8 juni 2010
in Panningen en/of Venlo en/of Helden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) (een) voorwerp (en), te weten
een of meer geldbedrag(en) en/of banktegoed (en), te weten
- een of meer geldbedrag(en) en/of (bank)tegoeden op/van Raborekening
[rekeningnummer] en/of
  • 12.250 euro (pinbetaling Auto Arena Venlo) (blz. 201209) en/of
  • 24.166,54 euro (aflossing van hypothecaire lening) (blz. 201209) en/of
  • 1.956,11 euro (betaling(en) met creditcard aan Apple computer INTL) (blz.
201120) en/of
  • 10.000 euro (overboeking/betaling reis H. Kik) (blz. 201507) en/of
  • 2.443,50 euro (overboeking/betaling TUI/ARKE) (blz. 201393) en/of
  • (in totaal) (ongeveer) 65.507 euro (uitgegeven en/of besteed aan (de
inrichting ent of verbouwing van) de woning aan de [adres 2]
) (blz. 200462 en D-108 blz. 202499 ev)
en/of
- ( (in totaal) 5.075 euro (betalingen(en) in buitenland met creditcard
december 2009-februari 2010) (blz. 201121)
althans (een) geldbedrag(en) en/of (een) banktegoed(en)
en/of
- de/een keuken in de woning aan de [adres 2]
(blz. 200462 en D-108 blz. 202499 ev) en/of
  • de/een auto (grijze Golf Stationcar; blz. 201209) en/of
  • een Apple iMac computer (D-048a blz. 201120; AH-23b blz. 200342)
voorhanden heeft gehad en/of omgezet en/of overgedragen en/of
van deze/dit geldbedrag(en) en/of banktegoed(en) en/of (andere) voorwerp(en)
gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte (en haar mededader(s)) (telkens) wist (en) dat dit/deze
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - middellijk of onmiddellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
althans terwijl verdachte (en haar mededader(s)) (telkens) redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dit/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk
middellijk of onmiddellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
In de periode van 19 maart 2009 tot en met 6 april 2009 heeft de ex-man van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] ([medeverdachte]), 160.000 aandelen Spyker Cars N.V. (Spyker) verduisterd. De verkoop van deze aandelen heeft € 362.123 opgeleverd. Dit geldbedrag is naar de gezamenlijke Rabobankrekening van verdachte en [medeverdachte] overgeboekt, tevens de rekening waarop het salaris van verdachte werd gestort.
Uit onderzoek blijkt dat in de periode voor de verkoop van de aandelen Spyker de uitgaven van verdachte en [medeverdachte] gemiddeld € 4.656 per maand bedroegen. In de periode na de verkoop bedroegen de uitgaven gemiddeld € 31.497 per maand. De uitgaven zijn allemaal gedaan vanaf de gezamenlijke Rabobankrekening. Verdachte moet hebben geweten dat iets niet klopte en van haar kon worden gevergd dat zij had doorgevraagd naar de herkomst van het geld dat aan alle uitgaven ten grondslag lag. Zij heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ten laste gelegde goederen werden gefinancierd met geld dat uit misdrijf afkomstig was.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het aan haar ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Voor witwassen moet worden bewezen dat de uitgegeven geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. In de ten laste gelegde periode was nog geen sprake van verduistering van de aandelen Spyker. Daarom kan niet worden gesteld dat de geldbedragen een criminele herkomst hadden, hetgeen betekent dat verdachte het geld rechtmatig kon uitgeven.
Indien en voor zover de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat, kan niet worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte had geen zicht op de financiën, aangezien deze door [medeverdachte] werden gedaan. Voor zover zij wel op de hoogte was van bepaalde uitgaven, pasten deze, gelet op het inkomen van verdachte en [medeverdachte], binnen hun inkomsten- en uitgavenpatroon. Op de momenten dat verdachte wel vraagtekens heeft gezet bij bepaalde uitgaven, kreeg zij geen fatsoenlijk antwoord van [medeverdachte].
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Afkomstig uit enig misdrijf
Uit de gehanteerde bewijsmiddelen blijkt dat op 31 januari 2009 de ex-man van verdachte, medeverdachte [medeverdachte], met [naam 1] – Manager Director Spyker – een leenovereenkomst is aangegaan, waarbij is afgesproken dat [medeverdachte] aan [naam 1] een geldlening van 1 miljoen euro zou verstrekken. Als onderpand voor deze lening zou [naam 1] in totaal 400.000 aandelen Spyker aan [medeverdachte] geven. Hiervan zijn op 19 februari 2009 en 5 maart 2009 in totaal 160.000 aandelen overgeboekt naar het depotnummer van [medeverdachte]. In de periode van 19 maart 2009 tot en met 6 april 2009 heeft [medeverdachte] deze aandelen verkocht. Hierdoor heeft [medeverdachte] zich de aandelen wederrechtelijk toegeëigend. Immers, [medeverdachte] was vanwege het pandrecht niet bevoegd de aandelen te verkopen. [medeverdachte] heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan verduistering van 160.000 aandelen Spyker.
De verkoop van de aandelen Spyker heeft in totaal € 362.123,78 opgeleverd. Dit geldbedrag is tussen 23 maart 2009 en 8 april 2009 overgeboekt naar Rabobankrekening [rekeningnummer]. De rekeninghouders van deze Rabobankrekening waren verdachte en [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de ten laste gelegde geldbedragen, geheel of gedeeltelijk, afkomstig zijn uit de verduistering van 160.000 aandelen Spyker door [medeverdachte].
Inkomsten en uitgaven
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] over de jaren 2007 tot en met 2009 een gezamenlijke inkomen hadden van gemiddeld € 50.000 per jaar. In de periode van september 2008 tot en met februari 2009 bedroegen de totale inkomsten van verdachte en [medeverdachte] gemiddeld € 4.226,19 per maand, de gemiddelde maandlasten bedroegen € 2.116,35. De totale uitgaven bedroegen gemiddeld – inclusief de maandlasten – € 4.659,99 per maand.
In de periode van maart 2009 tot en met december 2009 bedroegen de inkomsten gemiddeld
€ 3.030,41 per maand, de gemiddelde maandlasten bedroegen € 1.625,46. Op 1 maart 2008, voordat [medeverdachte] de aandelen Spyker verkocht, bedroeg het tegoed van verdachte en [medeverdachte] ongeveer € 16.616.
Ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen blijkt uit het dossier het volgende:
Op 27 maart 2009 is een geldbedrag van € 12.250 betaald/gepind bij Auto Arena B.V. te Venlo ten behoeve van de aanschaf van een nieuwe auto;
Op 30 maart 2009 is een hypothecaire lening van verdachte en [medeverdachte] afgelost door een betaling van € 24.166,54;
Op 6 april 2009 is een geldbedrag van in totaal € 1.956,11 betaald ten behoeve van een Apple computer INTL;
Op 4 mei 2009 is € 10.000 overgeboekt naar [naam 2], betreft spoedoverboeking reisverrekening;
Op 18 augustus 2009 is een geldbedrag van € 2.443,50 overgeboekt naar Arke/Tui Nederland N.V.;
In de periode mei 2009 tot en met augustus 2009 is in totaal € 63.265,80 betaald voor de verbouwing en inrichting van de woning van verdachte en [medeverdachte];
In de periode van 3 december 2009 tot en met 17 februari 2010 is tijdens de vakantie van verdachte en [medeverdachte] in totaal € 5.075 betaald met een creditcard in het buitenland.
Uit het voorgaande overzicht blijkt dat verdachte en [medeverdachte] in een periode van tien maanden ongeveer € 121.396 hebben uitgegeven.
Voornoemde feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Wetenschap
Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (zie ook: Hof Amsterdam, 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481).
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wist wat het jaarlijkse inkomen was van haar ex-man [medeverdachte]. Verdachte en [medeverdachte] hadden een gezamenlijke rekening bij de Rabobank, verdachte beschikte dan ook over een bankpas van deze rekening. Op deze bankrekening werd onder meer het salaris van verdachte gestort. Verdachte ontving rekeningafschriften, maar heeft hierop zelden tot nooit gekeken omdat zij niet de behoefte had om te kijken of alle afschrijvingen klopten. Zij vertrouwde erop dat het goed zat. [medeverdachte] zou immers tegen verdachte hebben gezegd dat zij zich geen zorgen hoefde te maken omdat er geld genoeg was. Verdachte was niet bekend met de in het jaar 2009 gedane uitgaven en heeft niet gemerkt dat de ten laste gelegde uitgaven zijn gedaan.
Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat, toen [medeverdachte] in het jaar 2008 met prepensioen ging, hij het beheer van de financiën heeft overgenomen. De keren dat verdachte aan [medeverdachte] vroeg hoe bepaalde zaken werden bekostigd, kreeg zij zelden tot nooit antwoord van [medeverdachte]. Verdachte vermeed daarom al jaren de confrontatie met [medeverdachte], aangezien zij geen ruzie met hem wilde hebben.
Ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen heeft verdachte ter terechtzitting het volgende verklaard:
Verdachte is met [medeverdachte] naar Auto Arena B.V. te Venlo gegaan om daar een nieuwe auto te kopen. Verdachte heeft de auto uitgezocht. De twee auto’s die verdachte en [medeverdachte] reeds in hun bezit hadden, hebben zij ingeruild. Verdachte weet niet wat voor de nieuwe auto is betaald;
Verdachte wist niet dat een hypothecaire lening van verdachte en [medeverdachte] was afgelost door een betaling van € 24.166,54;
Verdachte heeft de Apple computer niet gekocht. De computer stond ineens in huis. Verdachte was in de veronderstelling dat de computer was aangeschaft ten behoeve van het bedrijf [Naam bedrijf]. Verdachte heeft de computer nog steeds in haar bezit;
In het jaar 2000 stond een grote reis gepland. Door omstandigheden is deze reis niet doorgegaan. Uiteindelijk heeft deze reis in het jaar 2009 plaatsgevonden. Verdachte en [medeverdachte] hebben voor deze reis gespaard. Verdachte wist niet wat de totale kosten voor deze reis bedroegen. Het geldbedrag heeft [medeverdachte] overgemaakt naar [naam 2];
Verdachte wist niet dat een bedrag naar Arke/Tui is overgemaakt;
[medeverdachte] heeft verdachte verteld dat bij het afsluiten van de hypotheek een geldbedrag was gereserveerd voor de verbouwing van het huis. Verdachte wist niet hoe hoog dit bedrag was en ook niet wat de verbouwing heeft gekost. Verdachte heeft wel de nieuwe keuken uitgezocht. Zij weet niet wat deze keuken heeft gekost;
Verdachte heeft nooit de beschikking gehad over een creditcard. Zij wist niet dat [medeverdachte] over een creditcard beschikte en in het buitenland met deze creditcard heeft betaald.
De rechtbank is ten aanzien van de aflossing van de hypothecaire lening, zoals genoemd onder punt 2, van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte hiervan op de hoogte was. Wetenschap bij verdachte van de criminele herkomst van dit uitgegeven geldbedrag is dan ook niet aannemelijk, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de uitgave in verband met de reis, zoals weergegeven onder punt 4, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte, gezien het feit dat voorafgaand aan de betaling van de vakantie het tegoed op de gezamenlijke spaarrekening van verdachte en [medeverdachte] ongeveer € 10.000 bedroeg, niet onaannemelijk is. Verdachte zal ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
De verklaring van verdachte dat de verbouwing van het huis, zoals weergegeven onder punt 6, is gefinancierd uit een bouwdepot acht de rechtbank onvoldoende concreet om te kunnen verifiëren. Deze verklaring is immers op geen enkele wijze nader door verdachte onderbouwd, bijvoorbeeld met onderliggende documenten, terwijl dit redelijkerwijs niet bezwaarlijk kan worden geacht en dus wel op de weg van verdachte had gelegen. Ook overigens bieden de dossierstukken hiervoor geen ondersteuning.
Ten aanzien van de overige uitgaven heeft de verdachte geen alternatieve verklaring omtrent de herkomst van dat geld gegeven. Wel heeft zij verklaard dat zij geen wetenschap had van deze door haar toenmalige echtgenoot verrichte uitgaven. Hieruit zou dan volgens de verdediging voortvloeien dat zij evenmin wetenschap kon hebben van de criminele herkomst daarvan. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte hoogst onwaarschijnlijk. Het volgende is hiervoor redengevend.
Gegeven de aard van de uitgaven, de tijdspanne daarvan en de omstandigheden waaronder, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte zich heeft gerealiseerd, dan wel had moeten realiseren dat het uitgavenpatroon van haar en [medeverdachte] in voornoemde periode enorm was gewijzigd en dat er veel meer geld werd uitgegeven dan dat er aan legale inkomsten binnenkwam en er aan spaargeld beschikbaar was.
Allereerst neemt de rechtbank in overweging het tamelijk ongewone en kostbare karakter van de uitgaven, waarvan zij blijkens haar verklaring telkens het resultaat heeft kunnen aanschouwen: zij heeft de nieuwe auto zelf uitgekozen, zij heeft de Apple computer zien staan in huis en een nieuwe keuken heeft zij zelf uitgekozen. Ook de verdere verbouwing van het huis heeft onder haar ogen plaatsgevonden. Verder heeft zij deelgenomen aan de reis. Met betrekking tot deze moet zij redelijkerwijs geacht worden te hebben geweten welke kosten aan deze reis (reis- en verblijfskosten) verbonden waren.. Dat deze laatste kosten met de creditcard zijn betaald door haar echtgenoot en zij volgens haar verklaring van die creditcard geen weet van had, doet daar niet aan af.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat dit uitgavenpatroon (aanschaf auto, reis- en verblijfskosten in het buitenland, aanschaf computer, verbouwingskosten) niet kon worden voldaan uit de legale bronnen waarover het echtpaar beschikte. Dit volgt uit het ongebruikelijke en kostbare karakter daarvan, maar bovendien ook uit het feit dat deze uitgaven werden verricht in een korte tijdspanne en neerkwamen op circa zes keer het normale uitgavenpatroon in een vergelijkbare periode. Dit klemt temeer nu, de verklaring van verdachte omtrent de onder punt 4 genoemde reisuitgave volgend, het spaargeld op 4 mei 2009 opgesoupeerd was. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat verdachte volgens haar eigen verklaring heel zuinig van aard is. Dat verdachte misschien niet altijd bekend was met de exact uitgegeven geldbedragen, laat dit onverlet. Dat [medeverdachte] vanaf 2008 de financiën onder zijn beheer had genomen en de positie van verdachte, gelet op de houding van [medeverdachte], lastig was, doet hieraan evenmin af. Het is in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet goed denkbaar dat verdachte genoegen heeft genomen met de nietszeggende antwoorden van [medeverdachte] zonder zich nader te vergewissen van hun financiële situatie door bijvoorbeeld de rekeningafschriften te bekijken.
Ook indien de verklaring van verdachte, dat zij om haar moverende redenen geen enkel nader onderzoek heeft verricht, wordt gevolgd, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank door daar onder de gegeven omstandigheden vanaf te zien terwijl de situatie haar daar wel toe noopte, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zich schuldig maakte aan onderhavig feit.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de uitgegeven geldbedragen, zoals hiervoor vermeld, geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig waren. Er kan aldus worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen zoals hierna in rubriek 5. nader is weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, bewezen dat verdachte,
in de periode van 19 maart 2009 tot en met 8 juni 2010 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander geldbedragen, te weten
  • 12.250 euro, pinbetaling Auto Arena Venlo, en
  • 1.956,11 euro, betaling met creditcard aan Apple computer INTL, en
  • 2.443,50 euro, betaling TUI/ARKE, en
  • ongeveer 65.507 euro uitgegeven aan de inrichting of verbouwing van de woning aan de [adres 2] en
  • in totaal 5.075 euro betalingen in buitenland met creditcard december 2009-februari 2010)
voorhanden heeft gehad en/of omgezet en/of overgedragen
terwijl verdachte en haar mededader wisten dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk –
middellijk of onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Bij de strafbepaling heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, het tijdsverloop van de zaak en de omstandigheid dat van betrokkenheid van verdachte bij het grondfeit niet is gebleken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die zoals hiervoor weergegeven vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit, heeft de rechtbank verzocht om, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen op de wijze als in de bewezenverklaring omschreven. Verdachte heeft voordeel genoten van de gelden die [medeverdachte] op illegale wijze heeft verkregen door met [medeverdachte] in een korte periode uitgaven te doen ten behoeve van een nieuwe auto, een nieuwe computer, vakantie en de verbouwing en inrichting van hun woning. Hoewel de rol van verdachte ondergeschikt is geweest aan die van [medeverdachte], heeft zij wel van de op illegale wijze verkregen gelden geprofiteerd.
Bij het bepalen van de straf is rekening gehouden met voornoemde ondergeschikte rol en tevens met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals haar leeftijd en de persoonlijke impact die deze zaak op haar heeft gehad. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat onvoldoende gronden aanwezig zijn voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Redelijke termijn
De Hoge Raad heeft bepaald dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (HR 17 juni 2008, LJN: BD2578).
Op 8 juni 2010 heeft een doorzoeking van de woning van verdachte en haar toenmalige echtgenoot plaatsgevonden. Vanaf dat moment heeft verdachte redelijkerwijs kunnen en mogen verwachten dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn begon dan ook op dat moment te lopen. Na vier jaar en één maand, te weten 23 juli 2014, is de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting begonnen. Hierdoor is sprake van een onnodige forse overschrijding van de redelijke termijn die niet in zijn geheel aan de verdediging is te wijten. De rechtbank houdt – meer dan de officier van justitie – bij de straftoemeting hiermee rekening.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard, bestaat aanleiding bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. van Voorst Vader, voorzitter,
mrs. J. Knol en P.J. van Eekeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 augustus 2014.