8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een nietsvermoedend slachtoffer met een stanleymes meermalen te steken in de hals en het gezicht, waarbij het slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft het mes uit de handen van verdachte kunnen trekken. Dat er geen dodelijk letsel is ontstaan is niet aan verdachte te danken. Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden daarvan doorgaans langdurig psychisch ongemak. Dit blijkt in deze zaak temeer uit de door een gemachtigde ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Hierin vertelt het slachtoffer dat hij zijn leven onderscheidt in een leven voor en een leven na de pleegdatum. Hij ervaart nog altijd veel pijn en ongemak van zijn letsel en de ontsiering in zijn gezicht ervaart hij als emotioneel zeer confronterend. Hij kan ’s-nachts niet slapen en heeft veel woede in zich over het feit dat het in Nederland mogelijk is dat mensen als verdachte vrij op straat rondlopen. Zijn gevoel van veiligheid is weg, hij is veel voorzichtiger en alerter geworden. Hij schrikt van onverwachte geluiden en bewegingen. Het slachtoffer besluit zijn verklaring met de conclusie dat zijn leven nooit meer hetzelfde zal worden als voor deze gebeurtenis.
Daarnaast heeft verdachte de politieagent die hem naar aanleiding van voornoemde steekpartij wilde aanhouden mishandeld en daarmee een gebrek aan respect voor openbaar gezag getoond.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2014 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte laatstelijk is veroordeeld in 2002. Daarbij verdient opmerking dat hij zowel in 2002 als in 1998 voor geweldsdelicten de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht opgelegd heeft gekregen (plaatsing in een psychiatrische inrichting). Dit heeft hem er niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hierna genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Psycholoog [naam 6] en psychiater[naam 7] hebben over verdachte gerapporteerd. In hun rapporten van respectievelijk 16 en 17 april 2014 concluderen beiden dat verdachte leidt aan schizofrenie van het paranoïde type en afhankelijkheid van cocaïne en, in het rapport van de psychiater, cannabis en XTC. Dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, tenminste deels. Beide deskundigen adviseren verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en aan hem de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen aangevuld dat het recidivegevaar met de door [naam 8] van GGZ Inforsa Jvz voorgestelde voorwaarden voldoende kan worden ingeperkt. Na een klinische periode kan behandeling ambulant plaatsvinden. Dit traject dient wel deugdelijk te worden opgezet. Een woonvorm zoals die waar verdachte voorafgaand aan de feiten verbleef, met hulp op afstand, is daarbij onvoldoende, er moet 24 uur toezicht op verdachte zijn. Ook dient er zeer frequent, bij voorkeur twee keer per week, gecontroleerd te worden op drugs-/alcoholgebruik.
[naam 8] heeft naar aanleiding van voornoemde rapporten een maatregelenrapport opgesteld, waarin zij voorwaarden heeft geformuleerd. Ter terechtzitting heeft zij de bedoelde invulling van de voorwaarden toegelicht en ze daardoor verder geconcretiseerd. De voorgestelde urinecontrole kan tweemaal per week worden uitgevoerd, zoals de deskundigen adviseren, en na de klinische opname van minimaal 18 maanden kan er een woonvorm met 24 uur toezicht worden gerealiseerd. Zij acht het toezicht door de reclassering het belangrijkste verschil met de hulpverlening eerder. Verdachte heeft immers nooit onder toezicht van de reclassering gestaan en dit toezicht zal zeer intensief worden ingezet, met frequente contacten tussen verdachte en toezichthouder. Bij een eventuele terugval kan verdachte weer terecht bij de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA). Er zal streng worden gecontroleerd en de reclassering heeft een korte lijn met de TBS-officier, zodat bij mislukken onmiddellijk wordt ingegrepen en de tenuitvoerlegging gevorderd kan worden
Ten aanzien van de noodzaak tot ter beschikking stelling van verdachte neemt de rechtbank het advies van de deskundigen over. Het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van deze maatregel. Verdachte dient dan ook ter beschikking gesteld te worden.
Ten aanzien van de vraag of de ter beschikking stelling gepaard dient te gaan met een bevel tot dwangverpleging als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht, zoals gevorderd door de officier van justitie, overweegt de rechtbank als volgt.
De deskundigen hebben geadviseerd tot ter beschikking stelling onder voorwaarden. Naar hun oordeel is verdachte voldoende gemotiveerd voor een lang en intensief behandel- en begeleidingstraject. Het recidiverisico kan bij die stand van zaken voldoende ingeperkt worden door intensieve begeleiding en behandeling onder strikte voorwaarden.
De rechtbank neemt ook deze conclusie van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Deze beslissing berust in hoge mate op de behandeling ter terechtzitting, waarbij de beide deskundigen en [naam 8] van de reclassering desgevraagd de noodzakelijk te stellen voorwaarden en de invulling ervan zowel hebben aangescherpt als geconcretiseerd. Daarnaast is ter terechtzitting uitgebreid aan de orde geweest het belang van een actieve rol van de reclassering bij het strikt controleren van de naleving van de voorwaarden. De combinatie van het gebruiken van verdovende middelen en het niet gebruiken van medicatie vergroot, gegeven de psychische stoornis van verdachte, de kans op een verergering van zijn psychotische toestand. De combinatie van behandeling en toezicht gericht op het niet gebruiken van verdovende middelen en een regime voor het waarborgen van het gebruik van medicatie brengt, gelet op de gemotiveerdheid van verdachte, het risico op recidive terug tot een aanvaardbaar niveau. Daarbij speelt een rol dat 24-uurs toezicht er voor dient te zorgen dat een mogelijke ontsporing van verdachte tijdig kan worden gesignaleerd. Ook is van belang dat verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard tot naleving van deze voorwaarden. Met oplegging van TBS met de hierna te formuleren voorwaarden acht de rechtbank de bescherming van de samenleving voldoende gewaarborgd.
De rechtbank stelt de voorwaarden zoals geformuleerd in voornoemd maatregelenrapport met dien verstande dat de urinecontroles tenminste tweemaal per week dienen plaats te vinden, de plaatsing in FPA Roosenburg zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren of zoveel korter als de behandelaars en de reclassering nodig achten en de medicatie eventueel per depot kan worden toegediend als daar aanleiding voor is.
Bij de strafoplegging dient recht te worden gedaan aan de vergelding van het leed van het slachtoffer. Tegelijkertijd is de rechtbank met de raadsman van verdachte van oordeel dat van belang is dat het traject zo spoedig mogelijk wordt ingezet. De rechtbank heeft verder meegewogen hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd en de door de rechtbank overgenomen conclusie van de deskundigen dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Dit alles in overweging nemend zal zij de gevorderde gevangenisstraf matigen.
Er bestaat geen volledige zekerheid of dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan op het moment dat de duur van de opgelegde gevangenisstraf gelijk wordt aan de duur van de voorlopige hechtenis. Daarom zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gelasten.
Onder verdachte zijn onder andere meerdere afbreekmesjes in verpakking in beslag genomen.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 1 primair bewezen geachte is voorbereid, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [naam 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op
€ 14.210,89 (veertienduizend tweehonderd en tien euro en negenentachtig eurocent), zijnde
€ 12.500,-- immateriële en € 1.710,89 materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering, te weten de kosten met betrekking tot RPU-verlof, zijnde
€ 357,11, levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de post overwerk niet een onevenredige belasting van het strafproces.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het onder 1 primair bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 14.210,89 (veertienduizend tweehonderd en tien euro en negenentachtig eurocent).