ECLI:NL:RBAMS:2014:4764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
HA ZA 13-1540
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de uiterste factureringstermijn in kredietverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap STERK MIDDEN NEDERLAND B.V. (SMN) en de vennootschap COMPAGNIE FRANCAISE D'ASSURANCE POUR LE COMMERCE EXTÉRIEUR S.A. (Coface) over de dekking van een kredietverzekering. SMN, een aannemingsbedrijf, had een kredietverzekeringsovereenkomst afgesloten met Coface, die dekking biedt voor het risico dat debiteuren onbetaald blijven. Het geschil draait om de uitleg van de term 'uiterste factureringstermijn' zoals opgenomen in de polisvoorwaarden. SMN had werkzaamheden verricht voor haar opdrachtgever, maar de facturen werden pas verzonden nadat de opdrachtgever akkoord had gegeven, wat volgens SMN binnen de gestelde termijn viel. Coface betwistte dit en weigerde dekking voor vier facturen, omdat deze volgens hen niet binnen de uiterste factureringstermijn waren verzonden. De rechtbank oordeelde dat de uiterste factureringstermijn inderdaad 30 dagen na het verkrijgen van recht op betaling was, en dat SMN zich aan deze termijn had gehouden. De rechtbank heeft Coface veroordeeld tot betaling van € 191.221,= aan SMN, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in kredietverzekeringsovereenkomsten en de noodzaak om de voorwaarden zorgvuldig te interpreteren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/551370 / HA ZA 13-1540
Vonnis van 18 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STERK MIDDEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Drachten en kantoorhoudend te Eemnes,
eiseres,
advocaat: mr. A.J. van Steenderen te Rotterdam,
tegen
vennootschap naar buitenlands recht
COMPAGNIE FRANCAISE D'ASSURANCE POUR LE
COMMERCE EXTÉRIEUR S.A.,
gevestigd te Bois-Colombes (Frankrijk) en kantoorhoudend te Breda,
gedaagde,
advocaten: mr. M.G. Kos en mr. M. Sijstermans te Amsterdam.
Partijen zullen hierna SMN en Coface genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 mei 2014 en de daarin vermelde stukken
  • de brief van mr. Sijstermans van 15 mei 2014 naar aanleiding van het proces-verbaal
  • de brief van mr. M.S. Smit van 19 mei 2014 naar aanleiding van de brief van mr. Sijstermans.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SMN houdt zich onder meer bezig met wegenbouw, heien en andere funderingswerkzaamheden. Coface is een verzekeringsmaatschappij.
2.2.
Tussen SMN en Coface is een “Globalliance” kredietverzekeringsovereenkomst gesloten. Kort gezegd biedt deze verzekering dekking voor het risico dat debiteuren van SMN onbetwiste handelsvorderingen onbetaald laten.
2.3.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn van toepassing de algemene voorwaarden AV-NL 2008 versie I/2008 van Coface. Artikel 1.1 van deze algemene voorwaarden luidt: “Wij verstrekken u verzekeringsdekking in het kader en onder de voorwaarden van deze verzekeringsovereenkomst en vergoeden de schade over uw rechtsgeldige vorderingen uit hoofde van het leveren van zaken of het verrichten van diensten, voor zover de levering of de verzending van zaken of het verrichten van diensten plaatsvindt binnen de looptijd van deze verzekeringsovereenkomst en de desbetreffende facturen binnen de uiterste factureringstermijn zijn verzonden aan uw debiteur (…)”.
2.4.
In artikel 4 van het Overzicht van Specifieke Voorwaarden deel 2 is de in artikel 1.1 van de algemene voorwaarden bedoelde “uiterste factureringstermijn” als volgt gedefinieerd: “Bij leveringen van zaken 30 dagen na de levering of verzending. Bij het verrichten van diensten 30 dagen na dienstverrichting die recht op betaling oplevert”.
2.5.
In februari 2011 heeft SMN als onderaannemer opdracht gekregen van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) voor het werk “verlegging boezemkade” in [plaats]. In de overeenkomst van onderaanneming is onder meer bepaald: “Door de onderaannemer op te stellen facturen dienen te voldoen aan de volgende eisen:
(…) Facturen worden door de aannemer uitsluitend in behandeling genomen als er een door de uitvoerder van de aannemer voor akkoord getekende opdrachtbon is bijgevoegd, waaruit blijkt dat door de aannemer is geconstateerd dat de gefactureerde prestatie is geleverd. Bij elke factuur dient verder een compleet ingevuld mandagenregister betreffende de periode waarop de factuur van toepassing is, te worden bijgevoegd”. De werkzaamheden van SMN aan het project in [plaats] zijn uiterlijk 15 juni 2011 beëindigd. De totale aanneemsom bedroeg € 400.000,=.
2.6.
SMN heeft van [bedrijf 1] in mei 2011 ook een opdracht gekregen voor het project [naam project] in [plaats]. Deze opdracht betrof kort gezegd het leveren en plaatsen van stalen damwanden tegen een aanneemsom van € 935.000,=. SMN heeft tot ongeveer 6 juli 2011 werkzaamheden aan dit project verricht.
2.7.
Op 19 mei 2011 heeft SMN via het internetportal van Coface met betrekking tot haar debiteur [bedrijf 1] een kredietlimiet aangevraagd van € 935.000,=. Coface heeft de aanvraag goedgekeurd tot een limiet van € 250.000,=.
2.8.
Op 20 september 2011 is [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard. Coface heeft de volgende dag de dekking onder de kredietverzekering met betrekking tot debiteur [bedrijf 1] ingetrokken. SMN heeft diezelfde dag aan Coface melding gedaan van zeven niet door [bedrijf 1] betaalde facturen.
2.9.
Coface heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst drie van die facturen (conform de voorwaarden voor 85%) aan SMN vergoed. Coface heeft geweigerd de overige vier facturen te vergoeden. Zij heeft haar afwijzing als volgt gemotiveerd: “Aangezien wij ten aanzien van de overige facturen hebben vastgesteld dat u zich niet hebt gehouden aan de maximale factureringstermijn van 30 dagen en hiermee een langere factureringstermijn heeft gehanteerd, geldt voor de verder te noemen facturen aan bovengenoemde debiteur geen dekking onder uw verzekeringspolis”.
2.10.
De vier niet vergoede facturen dateren alle van 12 september 2011 en betreffen:
Nr. 11.322 € 5.000,= (slottermijn werk [plaats])
Nr. 11.325 € 142.350,= (diverse meerwerk en stagnatie [plaats])
Nr. 11.323 € 5.292,72 (geleverde en geplaatste damwanden [naam project])
Nr. 11.324 € 69.970,= (drukproef en stagnatiekosten [naam project]).

3.Het geschil

3.1.
SMN vordert, na vermindering van eis, dat Coface, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 191.221,=, vermeerderd met de wettelijke rente over € 189.221,= vanaf 12 juli 2012, althans 7 maart 2013, althans 19 maart 2013, althans 25 juni 2013, althans vanaf de dagvaarding en te vermeerderen met € 2.000,= aan buitengerechtelijke kosten (
de rechtbank begrijpt echter dat dit bedrag al in de gevorderde hoofdsom is begrepen), alles met veroordeling van Coface in de proceskosten.
3.2.
SMN legt aan de vordering ten grondslag dat Coface op grond van de kredietverzekeringsovereenkomst 85% van de schade moet vergoeden die SMN lijdt doordat haar debiteur [bedrijf 1] de vier hiervoor vermelde facturen niet heeft betaald. De vier facturen belopen totaal € 222.613,21, waarvan Coface € 189.221,23 (afgerond tot
€ 189.221,=) moet vergoeden. SMN heeft verder incassokosten gemaakt die € 2.000,= bedragen.
3.3.
Coface voert verweer. Op hetgeen zij daartoe aanvoert, wordt hierna ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of Coface op grond van de verzekeringsovereenkomst de onder 2.10 vermelde facturen moet vergoeden. Tussen partijen is niet in geschil dat die facturen “rechtsgeldige vorderingen” betreffen als bedoeld in de polisvoorwaarden en evenmin dat SMN haar diensten aan [bedrijf 1] heeft verricht binnen de looptijd van de verzekeringsovereenkomst. Wel is in geschil of SMN de facturen heeft verzonden binnen de “uiterste factureringstermijn” bedoeld in artikel 1.1 van de algemene voorwaarden. Bij de beoordeling van dit geschilpunt gaat de rechtbank er veronderstellenderwijs van uit dat – zoals Coface aanvoert maar SMN betwist – de “uiterste factureringstermijn” onderdeel uitmaakt van de primaire dekkingsomschrijving, zodat er alleen dekking is als SMN zich aan de factureringstermijn heeft gehouden.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de facturen in kwestie betrekking hebben op dienstverrichtingen van SMN aan [bedrijf 1], al dan niet in combinatie met de levering van zaken, en dus niet betreffen de loutere levering van zaken. Gelet op de in de specifieke voorwaarden opgenomen definitie bedraagt de uiterste factureringstermijn in dit geval dus ’30 dagen na de dienstverrichting die recht op betaling oplevert’. Partijen leggen deze bepaling verschillend uit. Volgens Coface moest SMN factureren uiterlijk 30 dagen nadat zij haar werkzaamheden voor [bedrijf 1] had verricht. Volgens SMN moest zij factureren uiterlijk 30 dagen nadat zij recht op betaling voor haar werkzaamheden had verkregen en dat was, gelet op haar afspraken met [bedrijf 1], nadat [bedrijf 1] – doorgaans door het aftekenen van een werkbon – akkoord had gegeven voor die werkzaamheden.
4.3.
De rechtbank heeft dus te beoordelen hoe de bepaling omtrent de ‘uiterste factureringstermijn’ moet worden uitgelegd. Nu het hier gaat om standaard polisvoorwaarden waarover tussen partijen niet is onderhandeld, moet de bepaling worden uitgelegd aan de hand van objectieve factoren waarbij het aankomt op een taalkundige uitleg in het licht van het samenstel van de polisvoorwaarden en de eventuele toelichting daarop.
4.4.
Bij taalkundige beschouwing van de bepaling valt op dat niet eenvoudig is vermeld dat een factuur binnen 30 dagen na de dienstverrichting moet worden uitgebracht, maar dat aan ‘dienstverrichting’ is toegevoegd ‘die recht geeft op betaling’. In de door Coface voorgestane uitleg van de bepaling is die toevoeging overbodig, hetgeen tegen die uitleg pleit. Vast staat dat tussen SMN en [bedrijf 1] was overeengekomen dat SMN pas mocht factureren nadat [bedrijf 1] het werk had aanvaard, in de regel door aftekening van de werkbon. In hun verhouding had SMN pas dan recht op betaling. Vast staat ook dat indien SMN toch zonder voorafgaand akkoord van [bedrijf 1] een factuur zou sturen, [bedrijf 1] die factuur niet zou voldoen. In die situatie zou dan ook geen sprake zijn van een “rechtsgeldige vordering” (lees: onbetwiste handelsvordering) in de zin van de polisvoorwaarden en zou, ingeval van niet-betaling door [bedrijf 1], Coface ook niet tot uitbetaling aan SMN overgaan. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de “uiterste factureringstermijn” in dit geval meebrengt dat SMN moest factureren uiterlijk 30 dagen nadat zij, door akkoord van [bedrijf 1], recht op betaling van haar werk had verkregen. Aan die uitleg staat op zich niet in de weg dat, zoals Coface aanvoert, SMN en [bedrijf 1] het moment van factureren eindeloos zouden kunnen uitstellen, zodat Coface geen zich heeft op haar risico.
4.5.
De uiterste factureringstermijn zou wel overschreden kunnen zijn als de goedkeuring door [bedrijf 1] nodeloos lang op zich heeft laten wachten en/of SMN onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het verkrijgen van die goedkeuring. De rechtbank ziet echter geen concrete aanwijzingen dat daarvan in dit geval sprake is. De facturen ter zake van het werk in [plaats] zijn uitgebracht nadat [bedrijf 1] in een bespreking van eind augustus/begin september 2011 akkoord heeft gegeven op het meer- en minderwerk en daarmee voor de slottermijn. Eerder dan na die bespreking had SMN dit meer- en minderwerk en de slottermijn niet in rekening kunnen brengen, ook al waren de werkzaamheden feitelijk verricht tussen februari en juni 2011. Dat de bespreking pas eind augustus/begin september 2011 plaatsvond, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat goedkeuring door [bedrijf 1] nodeloos lang op zich heeft laten wachten of dat SMN onvoldoende voortvarend is geweest, mede gelet op de omstandigheid dat de werkzaamheden waren geëindigd in de zomerperiode (waarin de bouwvak viel). Voor het werk in [plaats] geldt dat het werk nooit is afgerond doordat stagnatie is ontstaan als gevolg van kwesties tussen [bedrijf 1] en de gemeente [plaats]. De factuur van SMN ten aanzien van dit project betreft geen werk conform bestek, maar (niet begrote) opstart- en stagnatiekosten. Ook deze factuur heeft SMN pas kunnen uitbrengen nadat tussen haar en [bedrijf 1] overeenstemming was bereikt over deze niet begrote kosten, tijdens dezelfde bespreking van eind augustus/begin september 2011. Ook hier is, gelet op het feit dat de werkzaamheden in juli 2011 waren beëindigd, geen sprake van nodeloze vertraging of onvoldoende voortvarendheid.
4.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de werkzaamheden die SMN voor [bedrijf 1] heeft verricht niet eerder dan eind augustus/begin september 2011 recht op betaling gaven. De facturen in kwestie zijn op 12 september 2011 uitgebracht en daarmee binnen de uiterste factureringstermijn van 30 dagen. Dit betekent dat Coface de facturen, tot het overeengekomen percentage van 85, moet vergoeden. De gevorderde hoofdsom is dus toewijsbaar, evenals de niet afzonderlijk weersproken incassokosten en rente.
4.7.
Coface heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en om, voor het geval het vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, daaraan de voorwaarde te verbinden dat SMN zekerheid stelt. Coface heeft echter geheel niet toegelicht dat SMN niet in staat zal zijn zo nodig tot restitutie over te gaan, zodat haar verzoek niet wordt gehonoreerd.
4.8.
Coface zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SMN worden begroot op:
  • dagvaarding € 76,71
  • griffierecht € 3.715,=
  • salaris advocaat
Totaal € 6.633,71.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Coface om aan SMN te betalen een bedrag van € 191.221,=, vermeerderd met de wettelijke rente over € 189.221,= vanaf 12 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Coface in de proceskosten, aan de zijde van SMN tot op heden begroot op € 6.633,71,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: