In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en witwassen. De verdachte, geboren in Hongarije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het uitbuiten van een vrouw, aangeduid als [persoon 1], die in de prostitutie werkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 1 november 2013 tot en met 22 januari 2014 een relatie had met [persoon 1] en haar onder druk heeft gezet om in de prostitutie te blijven werken. De verdachte controleerde haar werkzaamheden en eiste een groot deel van haar verdiensten op, waarbij hij dreigde met geweld als zij niet voldoende geld zou verdienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bediende van dwangmiddelen en misbruik maakte van de kwetsbare positie van [persoon 1].
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat hij gedurende de tenlastegelegde periode contante geldbedragen voorhanden had die afkomstig waren uit misdrijf. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van dwang en dat [persoon 1] vrijwillig in de prostitutie werkte, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden en de controle die de verdachte uitoefende, wezenlijk bijdroegen aan de uitbuitingssituatie.
De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar de verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de onacceptabiliteit van mensenhandel en de bescherming van kwetsbare personen in de seksindustrie.