ECLI:NL:RBAMS:2014:4480

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13-650932-13 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op moeder met psychische stoornis als factor

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn moeder. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft in de periode van 28 tot en met 29 oktober 2013 in Amsterdam zijn moeder om het leven gebracht door haar te wurgen en een kussen op haar gezicht te drukken. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht zijn moeder te helpen bij zelfdoding, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De officier van justitie heeft betoogd dat er geen bewijs is voor de stelling dat het slachtoffer zelfmoord wilde plegen, en dat de verdachte eerder een gewelddadige relatie met zijn moeder had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte leed aan een schizoaffectieve stoornis, wat zijn gedragingen op het moment van het delict beïnvloedde. De rechtbank heeft de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en de noodzaak voor behandeling van zijn psychische aandoeningen. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de rapportages van deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650932-13 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte ] , [voornamen verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [geboortedag] 1984 ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats] ,
gedetineerd in het [detentielocatie, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.H. Westendorp naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2013 tot en met 29 oktober 2013 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] ) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel en/of de hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of samendrukkend geweld op de keel en/of de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of (gedurende langere tijd) een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt en/of gedrukt gehouden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Inleiding
Nadat de politie een melding krijgt van de huisartsenpraktijk dat de zoon van [slachtoffer] heeft gemeld dat zijn moeder is overleden gaan verbalisanten naar de woning van zijn moeder. Daar treffen ze in de slaapkamer op het bed zijn overleden moeder aan. De schouwarts is niet overtuigd van natuurlijk overlijden gelet op het letsel dat hij bij haar waarneemt. Er wordt sectie verricht door de patholoog anatoom en zij concludeert dat er geweld heeft plaatsgevonden. Verdachte verklaart vervolgens dat hij zijn moeder om het leven heeft gebracht. Hij zou haar hebben geholpen bij zelfmoord.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde moord kan worden bewezen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het slachtoffer zelfmoord wilde plegen. Wel kan uit de mails tussen het slachtoffer en verdachte worden vastgesteld dat het slachtoffer de laatste tijd vragen stelde over de door verdachte gekozen levensstijl en de wijze waarop hij het geld uit zijn trustfond en haar geld er doorheen joeg. Daarnaast verklaren meerdere getuigen dat het slachtoffer bang voor hem was. Ze was bang voor zijn psychoses als hij zijn zin niet kreeg. Diverse buren hebben de avond van het incident een ruzie gehoord afkomstig uit de woning. Ook is DNA van verdachte aangetroffen op het kussen. Op grond van deze stukken is de officier van justitie van mening dat kan worden bewezen dat verdachte zijn moeder om het leven heeft gebracht.
Met betrekking tot de voorbedachte raad heeft de officier betoogd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn moeder heeft geslagen en dat hij haar daarna met kracht heeft gesmoord door met kracht een kussen op haar hoofd te drukken. Hierbij is haar zeer zwaar letsel aangedaan. Volgens de officier van justitie is smoren geen impulsieve daad. Je moet dan namelijk met kracht met één hand het kussen op de mond en neus van het slachtoffer houden en de persoon tegelijkertijd onder controle houden. Dit kan geruime tijd duren. Uit deze omstandigheden en de door verdachte zelf aangegeven gang van zaken, ondersteund door de rapportages van het NFI, volgt dat verdachte meer dan voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om zijn moeder van het leven te beroven. Het is niet aannemelijk geworden dat de besluitvorming en de uitvoering van het besluit in een ogenblikkelijk gemoedsopwelling plaatsvonden of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Het maakt voor wat betreft de voorbedachte raad niet uit of verdachte, zoals de deskundigen hebben vastgesteld, in een psychose verkeerde. Ook tijdens een psychose kan iemand welbewust beslissingen nemen. De officier van justitie stelt zich op grond van voorgaande op het standpunt dat sprake is van voorbedachte raad en dat moord kan worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet kan worden uitgesloten dat sprake was van, zoals verdachte heeft verklaard, hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.). Geen van de buren heeft iets waargenomen dat duidt op een ruzie die is geëindigd met als dieptepunt het om het leven brengen van het slachtoffer. Uit de verklaring van getuige [persoon 1] volgt daarentegen wel dat het slachtoffer van tijd tot tijd neerslachtig was en regelmatig te veel alcohol dronk om vervolgens te detoxen. De e-mail waar verdachte naar refereert kan ook heel anders worden gelezen. De opmerking van het slachtoffer dat zij op vakantie zou gaan en er naar uitzag om even helemaal weg te zijn, was een bekende uitdrukking in de familie. De opa van verdachte heeft ook eens gezegd dat hij zich aan het voorbereiden was op zijn vakantie en hij bedoelde daar zijn overlijden mee. De bewuste avond heeft het slachtoffer tevens gezegd dat zij niet meer wilde leven. Verdachte verklaart hier consistent over. Ook het rapport van de patholoog anatoom maakt niet dat er geen sprake is van hulp bij zelfdoding. Het kan zo zijn dat er onbewust meer geweld is toegepast dan strikt noodzakelijk, maar er blijkt niet van een worsteling.
Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat verdachte zijn daad heeft verricht op uitdrukkelijk verzoek van zijn moeder. Nu hulp bij zelfdoding niet ten laste is gelegd verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken.
Voor een bewezenverklaring van moord, moet sprake zijn van een motief. Hiervan is echter volgens de raadsman geen sprake. Er is ook geen financieel motief. Verdachte is bezitter is van een appartement van € 300.000,00 waarop vrijwel geen hypotheek rust en een banktegoed van € 200.000,00. De mail- en skypeberichten maken dit niet anders. Kinderen worden wel vaker streng toegesproken door hun ouders. Verdachte had een goede band met zijn moeder.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en niet aan hulp bij zelfdoding. Zij overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een maand voor het incident een mail van zijn moeder heeft gekregen waarin stond ‘Nou, boy (opa’s uitdrukking) ik ga nu met de voorbereidingen van mijn eigen vakantie aan de slag. Heb wel veel zin om helemaal weg te zijn.’ Verdachte heeft hieruit afgeleid dat zijn moeder niet meer wilde leven en aan zelfmoord dacht. Die avond merkte hij dat zij niet meer zo actief was als normaal en ook de gesprekken die zij die avond hadden sterkten verdachte in de overtuiging dat zijn moeder niet meer wilde leven. Nadat zijn moeder naar bed is gegaan besloot hij om haar te ‘helpen’. Hij liep naar haar slaapkamer en probeerde haar eerst te wurgen met zijn handen en vervolgens heeft hij een kussen op haar gezicht gedrukt.
De verklaring van verdachte dat zijn moeder zelfmoord wilde plegen wordt niet onderbouwd door het dossier. Dat dit geconcludeerd zou kunnen worden uit de email van zijn moeder acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft immers op dezelfde dag als hij de email van zijn moeder ontving een antwoord aan haar verstuurd. In dit antwoordmail refereert hij aan haar vakantievoorbereiding en wenst hij haar daarbij veel plezier in Frankrijk toe. Uit het dossier, vooral de verklaringen van vrienden van [slachtoffer] , blijkt dat zij vlak na deze mailwisseling inderdaad op vakantie naar Frankrijk ging. Verder verklaren diverse getuigen dat [slachtoffer] nog midden in het leven stond. Zo verklaart [persoon 2] , een vriendin van het slachtoffer, dat zij een zeer levendige en blije indruk wekte en iemand was met een positieve insteek. Getuige [persoon 1] verklaart dat het slachtoffer plannen maakte om naar India te gaan, naar pilates ging en sportte. Ook zat zij in een spirituele groep. Tot slot heeft ook de huisarts van het slachtoffer verklaard dat hij niet bekend was met een euthanasiewens van het slachtoffer. [slachtoffer] leed niet aan een ernstige ziekte en zij hadden niet over euthanasie gesproken of een euthanasieverklaring opgesteld. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn verweer dat sprake was van hulp bij zelfdoding.
Voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad moet verdachte de mogelijkheid hebben gehad zich enige tijd te kunnen beraden en mag hij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat verdachte niet heeft gehandeld uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar welbewust het besluit heeft genomen zijn moeder te doden. Het gevolg van die daad (de dood van zijn moeder) en de betekenis daarvan heeft hij blijkens zijn eigen verklaring overdacht en zich daar rekenschap van gegeven, zodat moord kan worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 28 oktober 2013 tot en met 29 oktober 2013 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] , van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of samendrukkend geweld op de keel van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of (gedurende langere tijd) een kussen op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt en/of gedrukt gehouden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het feit een psychose had. Zij acht het wel mogelijk dat verdachte na het plegen van het feit in een psychotische toestand is geraakt.
Naar haar mening zijn de deskundigen van feiten uitgegaan die geen feiten zijn. Zo is niet komen vast te staan dat de moeder van verdachte dood wilde, dan wel dat verdachte op grond van zijn stoornis tot deze conclusie is gekomen. Ook het communiceren met de buren, zoals verdachte heeft verklaard, is niet komen vast te staan. Wat betreft de slaaponthouding is op grond van het onderzoek geen bevestiging gevonden voor zijn stelling dat hij tijdens zijn vlucht van Zuid-Amerika naar Nederland diverse keren heeft moeten overstappen en zodanig lang onderweg was dat het een situatie was die gelijk is aan een eerdere slaaponthouding tijdens de ontgroening waardoor zijn eerdere psychose is ontstaan. Zijn moeder duidde zijn agressieve aanvallen als psychosen, maar de officier van justitie ziet reden om aan te nemen dat hij die instrumenteel inzette. Als hij geen geld kreeg werd hij zo onbeheersbaar boos dat hij woedeaanvallen had die zijn moeder met de mantel der liefde omdoopte tot psychoses.
Gelet op de persoonlijkheid van verdachte kan verdachte naar de mening van de officier van justitie wel als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte stemmen heeft gehoord en hier naar heeft geluisterd en vervolgens naar heeft gehandeld. De handeling was dan ook ingegeven door de psychose.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 20 maart 2014, opgemaakt door psychiater [persoon 3] , klinisch psycholoog [persoon 4] en forensisch milieuonderzoeker [persoon 5] . Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in:
De psycholoog en de psychiater concluderen dat verdachte lijdende is aan een ernstige ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een schizoaffectieve stoornis (bipolair type). Verdachte lijdt vanaf dat hij 18 jaar is aan ziekteperiodes waarbij tegelijkertijd ofwel een depressieve episode ofwel een manische episode aanwezig is met psychotische symptomen, maar waarbij de psychotische symptomen gedurende een aantal weken op de voorgrond staan. Verdachte heeft in 2003 onder behandeling gestaan. Hierbij zijn psychotische symptomen gediagnosticeerd in het kader van schizofrenie. Verdachte heeft zich echter in een vroeg stadium aan zijn behandeling onttrokken. Hierna gingen zijn psychotische symptomen ook vergezeld van depressieve of manische episoden. Daarnaast wordt er door de psycholoog en de psychiater afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol en cocaïne vastgesteld.
Tijdens het plegen van het feit was volgens de psycholoog en de psychiater sprake van deze stoornis bij verdachte en beïnvloedde het zijn gedragskeuzes en gedragingen. Hij was onder invloed van maniforme ontremming en psychotische decompensatie. Zijn gedragingen werden tijdens het tenlastegelegde bepaald door de overtuiging dat zijn moeder wilde sterven en door zijn grootheidswaan uitverkoren te zijn tot een missie en in contact te staan met God. Verdachte had daarbij de overtuiging via gedachten met de buren te kunnen communiceren en vertoonde verhoogde associativiteit. Deze maniform-psychotische decompensatie werd wellicht gefaciliteerd door moeheid en weinig slapen tijdens de vlucht van Medellin naar Amsterdam. Voorafgaand en tijdens het plegen van het feit had verdachte de overtuiging dat hij in gedachten met de buren kon communiceren, die hem van de noodzaak overtuigden dat hij zijn moeder op dat moment moest bijstaan bij haar wens tot zelfdoding.
Het handelen van verdachte werd volledig bepaald door de psychotische symptomen en de maniforme decompensatie. Onder invloed van zijn wanen was verdachte door oordeels- en kritiekstoornissen niet bij machte om de situatie ten tijde van het ten laste gelegde anders te interpreteren dan op de uiteengezette wijze. Verdachte is dan ook niet in staat geweest om zijn wil overeenkomstig het besef van het wederrechtelijke van zijn handelen te bepalen. Het ten laste gelegde kan daarom volgens de psycholoog en de psychiater niet aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank neemt de inhoud van voornoemd rapport over. Zij stelt vast dat verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een schizoaffectieve stoornis, welke stoornis zijn denken en handelen ten tijde van het tenlastegelegde volledig bepaalde. De oorzaak van het tenlastegelegde is dus in die stoornis gelegen. De rechtbank acht verdachte op grond daarvan volledig ontoerekeningsvatbaar.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte tot het besef en inzicht is gekomen dat hij behandeling nodig heeft. De probleemgebieden van verdachte, zijn stoornis en drugs- en alcoholverslaving, kunnen worden aangepakt door een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Hij wordt dan zo actief begeleid als noodzakelijk is en er wordt toezicht gehouden zodat hij zijn medicatie slikt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De psycholoog en de psychiater merken in het onder 7.3. genoemde rapport op dat de voornaamste factor die bijdraagt aan de kans op herhaling van een soortgelijk feit, de ernst is van de stoornis. Het excessieve middelenmisbruik van verdachte en zijn middelenafhankelijkheid is samen met de stoornis een explosieve combinatie waarbij verdachte gedreven vanuit hardnekkige grootheidswanen en vanuit paranoïde gekleurde wanen geneigd is tot agressieve gedragingen jegens de persoon die centraal staat in de opdracht of missie. Deze persoon kan een willekeurig persoon zijn die op dat moment onderdeel uitmaakt van het waansysteem van verdachte of iemand die dichter bij verdachte staat. Daarbij kan ook de onvoorspelbaarheid van het handelen van verdachte een risicofactor zijn. Vanuit deze wanen neigt verdachte enerzijds tot verzet tegen behandeling van zijn stoornis en tot medicatieontrouw, anderzijds laat zijn leven een aaneenschakeling van migraties en verhuizingen zien, hetgeen hem kwetsbaar maakt voor isolement en ontsporen.
Als de externe dwang om in behandeling te blijven wegvalt is het recidiverisico volgens de psycholoog en de psychiater hoog, nu verdachte tot nog toe geen inzicht heeft getoond in de noodzaak om zich regulier te laten behandelen. De kans is hoog dat hij zich zonder dwingende externe structuur aan behandeling zal onttrekken. Verdachte vertoont geen ziektebesef of inzicht, heeft een gebrekkige motivatie voor behandeling en het besef ten aanzien van de ernst van het ten laste gelegde is afwezig dan wel weinig doorleefd. In combinatie met een gebrekkige impulsregulatie en een buitensporige drang naar middelen en alcohol kan gesproken worden van een snelle ontvlambaarheid, zeker zolang de ziekelijke stoornis medicamenteus onbehandeld blijft en de wanen onverminderd aanhouden.
Ter terechtzitting hebben de psycholoog en de psychiater het rapport nader toegelicht. De psychiater heeft verklaard dat verdachte wel het besef heeft dat hij psychoses heeft, maar dat het inzicht hem ontbreekt. Wat betreft de stemmingscomponent ontbreekt het verdachte zowel aan inzicht als ziektebesef. Inzicht houdt in dat hij zal moeten accepteren dat hij een bepaalde ziekte heeft en zijn leven daar naar zal moeten inrichten. Hij zal dus moeten accepteren dat hij continu onder behandeling zal moeten staan, medicatie moet slikken, voldoende moet slapen en geen alcohol en drugs kan gebruiken. Dit inzicht ontbreekt bij verdachte. De psycholoog vult hierbij aan dat hij door het gebrek aan ziekte-inzicht niet kan herkennen wanneer sprake is van een spanningsbron, waardoor hij in een waan terecht kan komen. Hierdoor heeft hij ook de neiging om zich te onttrekken aan behandeling, zoals ook gezien is in het verleden. Verdachte laat zich moeilijk aansporen en heeft de neiging om zijn eigen plan te trekken. Dit maakt dat hij moeilijk toegankelijk is voor hulpverlening. Dat hij ter terechtzitting zegt dat hij zich nu wel onder behandeling wil stellen maakt dit niet anders. Het is namelijk een langdurig proces om toe te werken naar ziekte-inzicht. Er dienen meerdere gesprekken plaats te vinden waarbij verdachte wordt geleerd hoe hij kan herkennen dat een waan opspeelt.
De psycholoog en psychiater achten een sterke mate van structuurverlening noodzakelijk. Het gebrek aan inzicht bij verdachte maakt dat ambulante begeleiding op vrijwillige basis onvoldoende is om hem de nodige behandeling te geven en de vaardigheden aan te leren die het recidiverisico zullen doen verkleinen. Verdachte heeft een langdurige forensische behandeling nodig waarin aandacht wordt besteed aan de behandeling van zijn impulsiviteit door middel van non-verbale therapieën. Daarbij komt dat een relatief hoog beveiligingsniveau vereist is. Een GGZ instelling kan niet het benodigde beveiligingsniveau bieden en beschikt over onvoldoende expertise ten aanzien van de forensische modules agressieregulatie, het delict scenario en het opstellen van een recidivepreventieplan.
Om het recidiverisico te verlagen is zowel behandeling van de huidige psychotische decompensatie, die klinisch dient plaats te vinden, nodig als een langdurige controle. Mede vanwege het ontbreken van een adequaat systeem dat corrigerend kan werken en verdachte ertoe kan bewegen om zich adequaat te laten behandelen wanneer hij weer decompenseert is hij aangewezen op een langdurige professionele begeleiding. Vanwege deze factoren wordt geadviseerd dat de nodige behandeling plaatsvindt in het kader van een tbs-maatregel.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Door zijn handelen heeft verdachte zijn moeder het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Dit is een zeer ernstig feit. De rechtbank neemt het advies van de psycholoog en de psychiater in voornoemd rapport over en is van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld dient te worden met toepassing van dwangverpleging, nu sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel vereist.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een person, te weten moord. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Moord.
Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van: Apple iPad (itemnummer: 4634295)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van: Geld, 60,25 euro (itemnummer: 4636919)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.B. Nyman, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2014.
BIJLAGE
DE BEWIJSMIDDELEN
1.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2014 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Toen ik bij haar was in de slaapkamer zette ik mijn hand op haar keel. Ik heb haar zo snel mogelijk gekeeld. Ook heb ik een kussen gepakt en die op haar gezicht gedrukt zodat het sneller zou gaan. Ik heb het kussen over haar neus en mond heen gedrukt.
Een maand voor het incident kreeg ik een email. In die mail schreef zij dat ze zich aan het voorbereiden was op haar eigen vakantie. Ze schreef in diezelfde mail ook dat ze wel zin had om er helemaal niet meer te zijn. Ik leidde hieruit af dat zij zich aan het voorbereiden was op haar eigen dood. Na die email dacht ik een maand lang dat ze dood wou. Toen ik in Amsterdam was merkte ik dat ze niet zo actief was als normaal. Ik heb daarom besloten om haar te helpen. Ik dacht dit gewoon. Ik heb zelf bedacht om haar te wurgen. Ze lag al op bed en ik was in de woonkamer. Ik heb toen bedacht dat ik haar ging wurgen en ben vervolgens naar haar slaapkamer gelopen en heb haar gewurgd. Zij wist niet dat ik dat van plan was. Ik heb bij het bed gezegd dat ik zielsveel van haar hield. Ik vond het natuurlijk wel jammer dat mijn moeder er dan niet meer zou zijn.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013266904 van 31 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 8] , doorgenummerde pag. 5-7.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 29 oktober 2013 kregen wij om 08.02 uur de opdracht te gaan nar de [adres] te [plaats 1] , alwaar een vrouw mogelijk dood in de woning zou liggen. Wij betraden de woning. Wij zagen dat er op het bed in de slaapkamer van het appartement het stoffelijk overschot van een vrouw lag, welke later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] .
Wij zagen dat [slachtoffer] op haar rugzijde lag en dat haar handen naast haar hoofd lagen. Wij zagen aan de linkerzijde van het gelaat van [slachtoffer] mogelijke verwondingen, één donker rode verkleuring ter hoogte van haar jukbeen en één donkerrode verkleuring op haar kin. Wij zagen dat er twee hoofdkussens bij het hoofd van [slachtoffer] lag. Ook lag er één hoofdkussen bij het voeteneinde en één hoofdkussen op de grond aan de linkerzijde van het bed. Wij zagen dat een deken de benen van [slachtoffer] bedekte.
De gemeentelijk lijkschouwer [persoon 9] concludeerde na de schouw het volgende: Aard van overlijden: niet overtuigd van natuurlijk overlijden.
Technische rechercheurs troffen onder meer textielvezels in de neus, mond en rond de nek van [slachtoffer] aan. Tevens trof de schouwarts [persoon 9] puntbloedingen aan in de binnenkant van de onderste oogleden.
3.
Een verslag ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 10 december 2013, opgemaakt door de beëdigde deskundige [persoon 10] , arts en patholoog-anatoom, doorgenummerde pag. 401-406.
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Overledene: [slachtoffer] .
Bij sectie werd het lichaam van een vrouw gezien met opvallende stipvormige bloeduitstortingen in het gezicht en in de slijmvliezen van de ogen en de mond. Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend mechanisch botsend en/of drukkend geweld huidkneuzingen in het gezicht met begeleidende bloeduitstorting in het lipslijmvlies. Daarbij kan worden gedacht aan stompen/slaan/duwen/krachtig afsluiten van de bovenste luchtwegen (smoren). Er waren als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, zoals bij wurghandelingen kan optreden, bloeduitstortingen in de weke delen van de hals en onder de slijmvliezen van het strottenhoofd met begeleidende breuk in het strottenhoofd. Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwending inwerkend mechanisch botsend geweld bloeduitstortingen op de beide schouders en aan de rechteronderarm. Hierbij kunnen slaan/stompen/drukken worden overwogen. Er waren macroscopisch en microscopisch geen ziekelijke orgaanafwijkingen die aan het overlijden kunnen hebben bijgedragen. Het overlijden kan goed worden verklaard op grond van verstikkingsverschijnselen door het geweld op de hals. De waargenomen stipvormige bloeduitstortingen in het gezicht en in de slijmvliezen van ogen en mond kunnen daarbij passen. Krachtig afsluiten van de neus en de mond, smoren, kan aan het optreden van verstikkingsverschijnselen en daarmee aan het intreden van de dood hebben bijgedragen.
Conclusie: [slachtoffer] is overleden als gevolg van verstikking door bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals. Bij leven krachtig afsluiten van de mond en de neus (smoren) kan aan het overlijden hebben bijgedragen.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2013266904 van 31 oktober 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 11] en [persoon 12] doorgenummerde pag. 84-85.
Deze verklaring houdt onder meer in als verklaring van [persoon 13] op 30 oktober 2013, zakelijk weergegeven:
Ik ben praktijkassistent van dokter [persoon 14] . Om ongeveer 07:50 uur gistermorgen
(de rechtbank begrijpt: 29 oktober 2014)kwam meneer hier heel rustig binnenlopen en vroeg naar [persoon 14] . Meneer is hier bij de praktijk bekend en wij herkenden hem dus als [verdachte ] . Hij vertelde dat zijn moeder die nacht overleden was. Het was die nacht gebeurd zei hij. Zijn moeder lag nu in bed en was alleen op het moment dat hij hier was.
5.
Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer 2013266904-5 van 13 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 15] en [persoon 16] , doorgenummerde pag. F1-F8
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 29 oktober 2013 waren wij ter plaatse op adres [adres] te [plaats 1] . De volgende sporen werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Goednummer: 4635475
Object: beddegoed (kussensloop)
SIN: AAFZ4212NL
Bijzonderheden: Kussen eruit gehaald, lag naast bed
6.
Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 7 februari 2014, nummer 2013.10.29.086, opgemaakt door [persoon 17] op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte, niet doorgenummerd.
Dit verslag houdt onder meer in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Kussensloop AAFZ4212NL.
De kussensloop is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn op beide zijden van de kussensloop bloedsporen aangetroffen. Drie bloedsporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als AAFZ4212NL#12 tot en met #14 veiliggesteld. Voor een DNA-onderzoek. De randen van de kussensloop zijn bemonsterd op mogelijk aanwezig celmateriaal van diegene(n) die de kussensloop heeft (hebben) gehanteerd. Deze bemonsteringen zijn als AAFZ4212NL#04 tot en met #11 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten:
AAFZ4212NL#04, #06, #10: DNA-mengprofiel, DNA-hoofdprofiel [slachtoffer] , zwak aanwezige DNA-kenmerken verdachte [verdachte ]
AAFZ4212NL#05: DNA-mengprofiel, DNA-hoofdprofiel verdachte [verdachte ] , matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard, zwak aanwezige DNA-kenmerken slachtoffer [slachtoffer] .
AAFZ4212NL#07, #08, #09: (onvolledige) DNA-mengprofiel slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte ]