ECLI:NL:RBAMS:2014:4455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13.706.245-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de overlevering van een Poolse verdachte met betrekking tot het specialiteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2014 een tussenuitspraken gedaan in het kader van een vordering tot overlevering van een Poolse verdachte, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Gliwice, Polen, op 20 februari 2012. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 in Polen, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en verblijft tijdelijk op een adres in Nederland. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, niet naar Nederlands recht strafbaar zijn, en heeft de overlevering voor deze feiten geweigerd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om te onderzoeken of de Poolse autoriteiten de volledige vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden (minus twee dagen) zullen ten uitvoer leggen, indien de overlevering alleen voor feit III wordt toegestaan. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan de Poolse autoriteiten over de toepassing van het specialiteitsbeginsel en de mogelijkheid om de duur van de samengestelde straf te wijzigen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en zal op een later tijdstip de zitting hervatten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.706.245-12
RK nummer: 13/5764
Datum uitspraak: 6 mei 2014
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 augustus 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 februari 2012 door
the Regional Court in Gliwice, IV Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvend op het [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang en inhoud van het EAB

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 25 oktober 2013, 22 november 2013 en 22 april 2014. De verhoren hebben plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman (25 oktober 2013 en 22 april 2014) en mr. K. van der Schaft (22 november 2013). De opgeëiste persoon heeft zich telkens doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate sentence of the Regional Court in Gliwice of 28th October 2010, valid in law as of 5th November 2010.
Deze uitspraak heeft betrekking op de volgende drie
valid convictions:
-
I. of the District (first instance) Court in Gliwice of 2.05.2007, reference dossier: III K 540/07;
-
II. of the District (first instance) Court in Gliwice of 21.09.2007, reference dossier: III K 812/07;
-
III. of the District (first instance) Court in Gliwice of 12.07.2007, reference dossier: III K 1711/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf dienen volgens het EAB twee dagen te worden afgetrokken. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd
aggregate sentence.
In de tussenuitspraak van 8 november 2013 is reeds geoordeeld over verschillende verweren van de raadsman en heeft de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie vastgesteld dat de feiten I (III K 540/07) en II (III K 812/07) wel naar Pools recht, maar niet naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft daarom overwogen dat de overlevering voor deze feiten zal worden geweigerd.
Het onderzoek is bij tussenuitspraak van 8 november 2013 heropend vanwege het feit dat – nadat het parket de uitvaardigende justitiële autoriteit had gewezen op de omstandigheid dat de overlevering alleen voor feit III zou kunnen worden toegestaan – de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft meegedeeld dat de opgeëiste persoon de volledige (bij het samengesteld vonnis bepaalde) straf (met aftrek van voorarrest) zal moeten ondergaan. Gelet op die bijzondere omstandigheid is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag ter beantwoording voorgelegd:
zal de bevoegde Poolse autoriteit de volledige vrijheidsstraf van één jaar en acht maanden (minus twee dagen) doen ten uitvoer leggen, indien de rechtbank de overlevering uitsluitend toestaat voor feit III?
Op de zitting van 22 november 2013 is gebleken dat de uitvaardigende justitiële autoriteit op 14 november 2013 heeft geantwoord dat er geen “
legal possibility” bestaat om de duur van de samengestelde straf te wijzigen, ook al staat de rechtbank de overlevering alleen toe voor feit III.
De rechtbank heeft op de zitting van 22 november 2013 meegedeeld dat zij kennis heeft genomen van een uitspraak van
the High Court of Justice, Queens Bench Division, Administrative Court, van 11 november 2013 in de zaak Brodziak e.a.. [1] In deze recente zaak werd de Engelse rechter geconfronteerd met een vergelijkbare kwestie. De Engelse rechter citeert in zijn uitspraak artikel 607e, tweede lid, van het Poolse Wetboek van Strafvordering. Het lijkt erop dat dit wetsartikel zegt dat de Poolse autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf wel rekening moeten houden met de gedeeltelijke weigering van een executieoverlevering. De Engelse rechter heeft geoordeeld dat de Poolse wetgeving (artikel 607e) glashelder is, dat het aan de Poolse autoriteiten is om te bepalen hoe zij daaraan toepassing geven, dat erop moet worden vertrouwd dat zij die bepaling zullen toepassen, ook al heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit tegenstrijdige informatie gegeven, en dat de partiële weigering van de overlevering ter zake van Poolse samengestelde vonnissen betrekkelijk vaak voorkomt (en naar de Engelse rechter aanneemt ook in andere lidstaten), maar dat geen bewijs voor schendingen van het specialiteitsbeginsel is aangevoerd.
Het onderzoek ter zitting is op 22 november 2013 voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zorg te dragen voor een officiële Nederlandse vertaling van de officiële versie van artikel 607e van het Poolse Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de naleving van het specialiteitsbeginsel weliswaar een Poolse verantwoordelijkheid is, maar dat het – ook met het oog op andere Poolse executie-EAB’s – wenselijk is om deze kwestie op te helderen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Heropening van het onderzoek

Bij schrijven van 7 februari 2014 heeft de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit een officiële Engelse vertaling van artikel 607e van het Poolse Wetboek van Strafvordering verstrekt.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te beslissen of de verstrekte Engelse vertaling van artikel 607e van het Poolse Wetboek van Strafvordering volstaat, terwijl om een Nederlandse vertaling is verzocht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat hoewel om een Nederlandse vertaling is verzocht, de officiële Engelse vertaling volstaat, te meer nu is gebleken dat deze vertaling voor zowel de verdediging, het openbaar ministerie als de rechtbank helder is.
Voorts overweegt de rechtbank nogmaals dat uitgangspunt dient te zijn dat er op moet worden vertrouwd dat de Poolse autoriteiten na overlevering het specialiteitsbeginsel zullen naleven (zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 30 maart 2012,
LJNBW8970). Aan dit vertrouwen wordt echter afbreuk gedaan door bovengenoemde mededelingen van de bevoegde Poolse autoriteit dat de opgeëiste persoon in geval de overlevering niet voor feit I en feit II kan worden toegestaan, hij in Polen de volledige vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden (minus twee dagen) zal moeten ondergaan en voorts dat er geen “
legal possibility” bestaat om de duur van de samengestelde straf te wijzigen, ook al staat de rechtbank de overlevering alleen toe voor feit III.
De rechtbank leidt uit de overgelegde vertaling van artikel 607e van het Poolse Wetboek van Strafvordering af dat hierin het specialiteitsbeginsel is neergelegd (eerste paragraaf) en dat hierin een procedure wordt beschreven waarin dat beginsel centraal staat (tweede paragraaf). Deze bepaling lijkt aldus niet te rijmen met de informatie van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit dat er geen “
legal possibility” bestaat om de duur van de samengestelde straf te wijzigen, ook al staat de rechtbank de overlevering alleen toe voor feit III.
Gelet op deze bijzondere omstandigheden acht de rechtbank het noodzakelijk om het onderzoek nogmaals te heropenen, teneinde aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen:
1. Is het juist dat indien de overlevering alleen voor feit III wordt toegestaan, in Polen een rechtszitting zal plaatsvinden waarin de vraag aan de orde is of de tenuitvoerlegging van het samengestelde vonnis in overeenstemming is met het specialiteitsbeginsel?
2. Indien vraag 1 met ja wordt beantwoord, heeft de rechter in die procedure de bevoegdheid te bepalen dat de tenuitvoerlegging zal worden beperkt tot het door hem te bepalen deel van de straf dat alleen betrekking heeft op feit III?
3. Indien vraag 1 en/of vraag 2 met nee wordt beantwoord, op welke andere wijze zal indien de overlevering slechts voor feit III wordt toegestaan, worden gewaarborgd dat alleen de straf die op feit III betrekking heeft ten uitvoer wordt gelegd?
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden – Kaajan en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Beschikbaar op: