ECLI:NL:RBAMS:2014:4183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
AMS 14-1655
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens gevaar voor openbare orde na veroordeling voor mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Roemeense nationaliteit, tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De afwijzing was gebaseerd op ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar voor de openbare orde oplevert, aangezien zij korter dan vier jaar voor de beslissing een werkstraf had voltooid voor een gepleegd misdrijf, namelijk mensenhandel. Eiseres was in 2004 in Roemenië veroordeeld en had haar straf in Nederland in 2012 omgezet naar een werkstraf. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eiseres had al in 2008 een verzoek gedaan om overname van het Roemeense vonnis en had haar straf in 2012 ondergaan. De lange periode tussen haar verzoek en de tenuitvoerlegging van de straf kon haar niet worden tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zijn eigen beleid onjuist had toegepast en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1655
V-nr: […]

uitspraak van 1 juli 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op 21 juni 1984, van Roemeense nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde mr. N.M. van Wersch)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde mr. I. Andrić).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot naturalisatie als bedoeld in artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 7 februari 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 19 maart 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij vonnis van 10 februari 2004 is eiseres door een rechtbank in Roemenië veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, omdat zij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Op 3 september 2008 heeft eiseres aan de officier van justitie verzocht de mogelijkheden te onderzoeken tot overdracht van het buitenlandse strafvonnis. Bij besluit van 11 december 2008 heeft de IND aan eiseres een verblijfsdocument verleend voor verblijf als gemeenschapsonderdaan.
Op 22 januari 2009 heeft de officier van justitie de Roemeense autoriteiten verzocht of zij bereid zijn de tenuitvoerlegging van het vonnis aan Nederland over te dragen. Op 12 september 2011 heeft de officier van justitie bij de rechtbank Amsterdam een vordering ingediend tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de beslissing van de Roemeense rechtbank. Op 28 oktober 2011 heeft de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de Roemeense uitspraak in Nederland en eiseres een werkstraf van 200 uur opgelegd. De beslissing van de rechtbank is op 12 november 2011 onherroepelijk geworden. Eiseres heeft op 13 september 2012 de werkstraf voltooid.
2.1
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde.
2.2
Bij de toepassing van die maatstaf hanteert verweerder de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding).
Volgens de Handleiding wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN onder meer afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd dan wel tegen de verzoeker nog een strafzaak wegens misdrijf openstaat. Daarbij geldt dat iedere taakstraf (werk- of leerstraf), ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel, tot afwijzing van het verzoek leidt. Een enkele transactie ter zake van een misdrijf leidt reeds tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie indien het transactiebedrag € 453,78 of meer bedraagt of indien de voorwaarde voor transactie een taakstraf is.
2.3
De richtlijnen, neergelegd in de Handleiding, mogen, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bijvoorbeeld heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 december 1998 (ECLI:NL:RVS:1998:AP6261), in beginsel als uitgangspunt dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. Niet mag echter worden voorbijgegaan aan omstandigheden, op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen, indien van de richtlijnen wordt afgeweken. Het is aan de betrokkene zelf om dergelijke omstandigheden aan te voeren. Verweerder heeft in de Handleiding opgenomen dat zich in een individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking van het beleid als hierboven genoemd onder 2.2 noodzakelijk maken.
3.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Volgens het beleid in de Handleiding bestaan ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar oplevert voor de openbare orde, nu eiseres korter dan vier jaar voor de beslissing op het naturalisatieverzoek een werkstraf heeft voltooid ter zake van een gepleegd misdrijf. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden voor hem geen aanleiding zijn om van deze beleidsregel af te wijken.
4.
De rechtbank stelt vast dat niet (meer) in geschil is dat er voor verweerder ruimte bestaat om van zijn onder 2.2 genoemde beleid af te wijken, indien sprake is van heel bijzondere feiten of omstandigheden.
5.1
Eiseres voert aan dat verweerder de door haar aangevoerde omstandigheden ten onrechte niet dermate bijzonder vindt dat aan haar in afwijking van het beleid het Nederlanderschap moet worden verleend. Eiseres verwijst onder meer naar de omstandigheid dat haar veroordeling al dateert van 10 februari 2004 en dat zij vanwege bijzondere omstandigheden haar straf pas in 2012 heeft ondergaan. Het tijdsverloop tijdens de omzettingsprocedure kan haar niet worden verweten.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat eiseres al in september 2008 een verzoek heeft gedaan om overname van het vonnis van de Roemeense autoriteiten en daarmee te kennen heeft gegeven bereid te zijn de haar opgelegde straf te ondergaan, die zij in 2012 daadwerkelijk heeft ondergaan. Op 24 december 2008 heeft eiseres dit verzoek, dat vanaf verlening van het verblijfsdocument op 11 december 2008 pas succesvol zou kunnen zijn, herhaald. De lange periode tussen haar (herhaalde) verzoek om overname en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf in 2012 kan, ook al is deze wellicht evenmin aan verweerder te wijten, niet aan eiseres worden tegengeworpen. Het bijzondere aan de situatie in het onderhavige geval is dat sprake is van een overname van een buitenlandse straf. Dat een overnameverzoek zoveel tijd in beslag kan nemen als in het onderhavige geval is gebeurd, is een omstandigheid waarmee naar het oordeel van de rechtbank geen rekening is gehouden bij de totstandkoming van het beleid. De rechtbank acht, anders dan verweerder, voorts mede van belang dat de Nederlandse strafrechter in het lange tijdsverloop tussen het onherroepelijk worden van de straf in Roemenië en de vordering van de officier van justitie op 12 september 2011 ook een bijzondere omstandigheid heeft gezien, die aanleiding gaf een aanzienlijk lagere straf in Nederland op te leggen dan de straf die in Roemenië is opgelegd. Dat het tijdsverloop vanaf het vonnis in 2004 tot het (herhaalde) verzoek van eiseres in 2008 wel aan eiseres zelf is te wijten, maakt niet dat ook het tijdsverloop sinds december 2008 geen bijzondere omstandigheid is. De rechtbank volgt verweerder voorts niet in zijn verwijzing naar Afdelingsjurisprudentie ter onderbouwing van zijn stelling - zoals ter zitting aangegeven – dat een periode van drie jaar en drie maanden voor de overdrachtsprocedure een redelijke termijn is. Zoals door verweerder ter zitting is erkend, is in de uitspraken van de Afdeling waarnaar verweerder verwijst immers geen sprake van overnameverzoeken maar van strafprocedures in Nederland. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen menen dat geen sprake is van heel bijzondere omstandigheden, die afwijking van het beleid noodzakelijk maken. Verweerder heeft zijn eigen beleid daarom onjuist toegepast.
6.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
Conc.: EK
Coll:
D: B
SB