ECLI:NL:RBAMS:2014:4080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
13-674259-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging voor ambulancebroeder na mishandeling in noodweer situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een ambulancebroeder, die beschuldigd werd van mishandeling. De verdachte had op 11 augustus 2012 tijdens een ongeval in Amsterdam een omstander, [naam 1], bij de keel vastgepakt en geknepen. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling weliswaar bewezen was, maar dat de ambulancebroeder handelde uit noodweer. De situatie ter plaatse was onrustig, met emotionele omstanders die de hulpverlening hinderden. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar van een wederrechtelijke aanranding door [naam 1], waardoor de verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank achtte het beroep op noodweer succesvol en verklaarde het bewezene niet strafbaar, waardoor de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke context van geweld tegen hulpverleners en de noodzaak voor hen om adequaat te kunnen functioneren in hun rol.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/674259-12
Datum uitspraak: 10 juli 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
[geboortedatum en plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2014.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. Chr. Wildeman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [naam 1] (met twee handen) bij/om de keel/hals/nek heeft vastgepakt en/of daarin (met kracht) heeft geknepen, waardoor voornoemde [naam 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Op basis van het dossier staat het volgende vast.
Op 11 augustus 2012 rond 19:30 uur heeft een aanrijding tussen twee auto’s plaatsgevonden op de IJdoornlaan te Amsterdam. Twee inzittenden liepen hierbij mogelijk letsel op.
Verschillende politiemensen, twee ambulances en een cameraman die voor AT5 filmde kwamen ter plaatse. Verder waren er omstanders waaronder getuigen van het ongeval.
Verdachte was een van de ambulancebroeders van de ambulance die het eerst ter plekke was.
De ambulancebroeder was met zijn collega bezig om de nekken van de inzittenden van de aangereden auto te stabiliseren. Een van de inzittenden was een zwangere vrouw.
De sfeer op de plaats waar de aanrijding plaatsvond en waar de ambulancebroeders hun werk deden was als onrustig, zo niet grimmig, te duiden. Verschillende getuigen waren emotioneel en uitten dit ook, onder meer door tegen de ambulancemedewerkers te zeggen dat de hulpverlening hen niet snel genoeg ging.
De ambulancemedewerkers, zo blijkt uit hun verklaringen, hebben door deze onrust hun werk niet met de voortvarendheid kunnen doen die mogelijk zou zijn geweest zonder inmenging. De hulpverlening heeft aldus vertraging opgelopen door het gedrag van omstanders.
Een van de getuigen van de aanrijding zelf was [naam 1]. [naam 1] heeft geprobeerd om hulp te bieden en heeft zich enige tijd bekommerd om een jong kind van een van de inzittenden van de aangereden auto.
Tussen een van de ambulancemedewerkers (verdachte) en getuige [naam 1] heeft zich uiteindelijk een fysieke confrontatie voorgedaan.
[naam 1] heeft daarop aangifte gedaan van mishandeling door de ambulancemedewerker. Hij heeft verklaard dat de ambulancemedewerker hem bij zijn keel heeft vastgepakt en zijn keel heeft dichtgeknepen. De politie heeft geconstateerd dat er een lichte bloeduitstorting op de nek van [naam 1] zichtbaar was.
Verdachte heeft zowel in zijn verklaring bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij [naam 1] bij de keel heeft vastgepakt en dat hij daarin met kracht heeft geknepen.
Meerdere door de politie gehoorde getuigen alsmede enkele verbalisanten hebben dit bevestigd.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte
op 11 augustus 2012 te Amsterdam opzettelijk mishandelend S. [naam 1] bij de keel heeft vastgepakt en daarin met kracht heeft geknepen, waardoor voornoemde [naam 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Zij zal in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, de bewijsmiddelen nader uitwerken en in een aanvulling opnemen die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het door verdachte gepleegde feit strafbaar is. Er was geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte zodat hij zich niet met succes kan beroepen op noodweer. Voorts heeft de officier het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft verklaard dat aangever [naam 1] op hem afkwam op het moment dat de politie [naam 1] vast had. Verdachte zou vervolgens hebben gezien dat [naam 1] met een gebalde vuist op hem afkwam. Met uitzondering van een collega van verdachte heeft niemand van de getuigen en de verbalisanten deze gebalde vuist van [naam 1] gezien.
Uit het geheel van verklaringen komt het beeld naar voren dat het juist verdachte was die de confrontatie zocht met [naam 1]. Verschillende verbalisanten die dicht op het gebeuren stonden, hebben verklaard dat verdachte “plotseling” met beide handen de keel van [naam 1] greep. Mede gelet op de nabijheid van deze politiemensen was er voor verdachte geen enkele noodzaak zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, voor zover deze er al was. Het heeft er meer de schijn van dat verdachte zich niet heeft kunnen beheersen en uit pure frustratie [naam 1] op enig moment bij de keel heeft gegrepen. Dat blijkt ook uit het gedrag van verdachte nadat [naam 1] en een andere omstander al naar de grond waren gebracht door de politie. Toen is verdachte immers opnieuw op [naam 1] afgestapt en daarbij heeft verdachte [naam 1] ook uitgemaakt voor mongool.
De officier van justitie is overigens van mening dat op de zich in het dossier bevindende videobeelden het tenlastegelegde moment (het grijpen bij de keel) niet is te zien.
De officier van justitie heeft verder benadrukt dat hij op zichzelf begrip heeft voor de frustratie die verdachte die avond moet hebben gevoeld. Hij was immers bezig met zijn werk als ambulancebroeder en omstanders hebben zich daarmee niet mee te bemoeien.
Ambulancemedewerkers en politie moeten bovendien in de gelegenheid worden gesteld om in een veilige werkomgeving hun werk te doen. Zonder de inmenging van [naam 1] en [naam 2] (een andere omstander) die avond, had verdachte niet terecht gestaan. Dit neemt echter niet weg dat het gedrag van verdachte op zichzelf strafwaardig is en blijft en dat het Openbaar Ministerie niet een oogje dicht kan knijpen als een hulpverlener een strafbare handeling pleegt – aldus steeds de officier.
De officier van justitie heeft, rekening houdend met alle omstandigheden, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, onder overlegging van pleitnotities, het volgende naar voren gebracht.
De wijze waarop het Openbaar Ministerie deze zaak heeft afgehandeld, doet naar de mening van verdachte (en zijn werkgever Ambulance Amsterdam) geen recht aan wat er op
11 augustus 2012 is gebeurd. Het Openbaar Ministerie heeft onvoldoende oog voor de maatschappelijke problematiek die achter dit incident schuilgaat. Het was niet zomaar een handgemeen tussen twee mensen, maar het speelde tegen de achtergrond van de problematiek van hinder bij de hulpverlening.
Op die 11e augustus 2012 voelden de ambulancemedewerkers zich dusdanig onveilig door het gedrag van de omstanders dat geen adequate hulpverlening heeft kunnen plaatsvinden.
De hulpverlening van twee personen die normaal gesproken binnen een kwartier had kunnen plaatsvinden, heeft langer dan een uur geduurd.
Het is voor verdachte en zijn werkgever moeilijk te verteren dat het Openbaar Ministerie in eerste instantie ervoor had gekozen om verdachte wegens mishandeling met een voorwaardelijk sepot af te handelen, terwijl [naam 1] en [naam 2], die de hulpverlening hebben gehinderd, de dans zijn ontsprongen met respectievelijk een onvoorwaardelijk sepot en een bekeuring wegens ordeverstoring.
Bovendien kan niet worden geconcludeerd dat verdachte [naam 1] heeft mishandeld, omdat uit het dossier en de camerabeelden blijkt dat verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2011 (NJ 2011,466) dient, zo stelt de raadsvrouw, in dit geval vrijspraak te volgen.
In het dossier bevinden zich veel getuigenverklaringen. De afzonderlijke waarnemingen van de getuigen zijn niet allesomvattend, omdat fysieke handgemenen zoals de onderhavige meestal erg snel gaan. Door de snelheid van de opvolgende handelingen is de registratie door het geheugen, anders dan registratie door een camera, niet altijd nauwkeurig. Uit de verklaringen blijkt ook dat veel getuigen niet het hele incident hebben waargenomen.
Wel is het gebeuren door een cameraman van AT5 gefilmd. Uit die beelden volgt dat aan het naar de keel grijpen door verdachte een aanval van [naam 1] is voorafgegaan waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De kern van het incident, zoals het uiteindelijk is tenlastegelegd, is waar te nemen op videostuk ‘M201195’.
De boosheid en frustratie van verdachte ná het tenlastegelegde feit, dienen niet te worden verward met fysieke agressie. Verdachte heeft vanaf zijn aankomst op de plaats van het ongeval uitsluitend de intentie gehad om hulp te verlenen aan de twee slachtoffers.
Door een gebrek aan daadkracht bij de politie, slaagde deze er niet in om [naam 1] bij de hulpverleners weg te houden en om een veilige werksituatie voor de ambulancemedewerkers te creëren.
Het kan verdachte ook niet worden verweten dat hij de confrontatie met [naam 1] heeft gezocht. Hij had het legitieme doel dat hij en zijn collega’s weer aan het werk konden gaan en dat zij hulp konden bieden aan de slachtoffers die op straat lagen. Er is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. [naam 1] kwam zo snel op verdachte af dat er geen mogelijkheid was om de confrontatie uit de weg te gaan. [naam 1] kon bovendien door de agenten die hem probeerden tegen te houden niet eens in bedwang worden gehouden. Het ten laste gelegde incident heeft ook nog geen seconde geduurd, aldus de raadsvrouw.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, gelet op de maatschappelijke context waarop de raadsvrouw heeft gewezen, het volgende voorop.
De afgelopen jaren is in toenemende mate sprake van agressie en geweld door omstanders tegen hulpverleners zoals politieambtenaren, brandweerlieden, verpleegkundigen en ambulancemedewerkers.
Dit is een verontrustende maatschappelijke ontwikkeling.
Hulpverleners moeten hun werk ongemoeid en zonder hinder van het publiek kunnen verrichten, zowel vanwege hun eigen veiligheid, maar vooral omdat zij nu juist ter plekke zijn gekomen om hulp te bieden aan mensen die dat nodig hebben en omdat tijd vaak kostbaar is in een noodsituatie.
Van hulpverleners, zoals ambulancemedewerkers, mag niettemin een verhoogde mate van weerbaarheid worden verwacht. Juist door de aard van hun werk worden zij dagelijks geconfronteerd met situaties waarin de emoties van betrokkenen hoog kunnen oplopen, zoals dit ook bij de onderhavige aanrijding het geval was. Irritaties, onbegrip of ongewenst en agressief gedrag zijn soms het gevolg. Van een hulpverlener mag worden verwacht dat hij of zij daar professioneel mee omgaat en het zou bepaald ongewenst zijn indien hulpverleners hun toevlucht zouden zoeken tot fysieke confrontaties met ‘opgewonden omstanders’.
In het onderhavige geval staat niet ter discussie dat de ambulancemedewerkers zijn gehinderd in hun werk door de hinderlijke en verbaal agressieve bemoeienissen van met name twee omstanders, te weten de getuige/aangever [naam 1] en (in mindere mate) de omstander [naam 2]. Hoewel deze getuigen op zichzelf geen slechte intenties hadden, komt uit het dossier het beeld naar voren dat vooral zij door hun emotionele uitingen hebben bijgedragen aan het ontstaan van een grimmige sfeer. De ambulancemedewerkers hebben vanwege de daardoor ontstane gevoelens van onveiligheid hun hulpverlening zelfs even moeten staken totdat er meer politieversterking aanwezig was.
De vraag is of verdachte zich succesvol kan beroepen op noodweer.
De rechtbank beantwoordt die vraag, anders dan de officier van justitie, bevestigend.
Allereerst gaat de rechtbank er, anders dan de officier van justitie, van uit dat videostuk ‘M201195’ wel degelijk het moment van het tenlastegelegde feit weergeeft.
Op deze beelden is weliswaar niet of niet goed te zien dat verdachte aangever bij de keel grijpt, maar dit is te verklaren doordat de collega van verdachte [naam 3] daar, bij toeval, precies voor staat. Wel is te zien dat [naam 1] direct na de confrontatie met verdachte door agenten wordt overmeesterd en naar de grond wordt gewerkt, waarop hij hevig ontdaan naar zijn onderbeen wijst. Verschillende getuigen hebben verklaard dat [naam 1] direct nadat hij bij zijn keel was gegrepen op de grond terecht is gekomen en niet meer kon opstaan omdat hij aan zijn been gewond was geraakt. De rechtbank leidt daaruit af dat het tenlastegelegde feit te zien is op videostuk ‘M201195’. Er zijn geen overtuigende aanknopingspunten in het dossier die er op wijzen dat deze aanname niet juist kan zijn.
Uit meergenoemd videostuk (en de getuigenverklaring van [naam 3]) komt het volgende beeld naar voren. Twee motoragenten proberen [naam 1] in bedwang te houden. Er komt een derde agent bij om [naam 1] in bedwang te houden. Ondertussen schreeuwt [naam 1] in de richting van verdachte. Als verdachte in beeld komt en [naam 1] en hij op ongeveer anderhalve meter van elkaar af staan, maakt [naam 1] zich breed door zijn borst naar voren te brengen. Tegelijkertijd slaakt hij een wat in het dossier als “oerkreet” wordt aangeduid. Na het zien van de beelden acht de rechtbank deze kwalificatie passend. Direct na de oerkreet, weet [naam 1] zijn rechterarm los te rukken, naar boven te heffen en vervolgens beweegt hij zich met snelheid en kracht in de richting van verdachte. Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte een kortstondige beweging richting [naam 1] maakt.
De rechtbank gaat er zoals gezegd van uit dat dit het moment is van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat aannemelijk is dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich – op de wijze zoals hij dit heeft gedaan – mocht verdedigen.
De officier heeft er op zichzelf terecht op gewezen dat het verdachte is geweest die naar [naam 1] toe is gelopen, maar aan dat feit verbindt de rechtbank niet de conclusie dat verdachte daarom geen beroep op noodweer toekomt. Het was naar het oordeel van de rechtbank weliswaar verstandiger en professioneler geweest als verdachte, net als zijn collega’s, afstand zou hebben genomen van de onruststokers, maar de reactie van verdachte is ook weer niet geheel onbegrijpelijk, gelet op het extreem luidruchtige en ongepaste gedrag van getuige/aangever [naam 1] gedurende het voorval. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen verdachte nog heeft benadrukt: dat zijn intentie was om datgene te doen waarvoor hij ter plekke was, namelijk het bieden van hulp aan de slachtoffers.
De conclusie is dat het beroep op noodweer slaagt. De rechtbank acht het bewezene derhalve niet strafbaar, en verdachte dient wegens het bestaan van een rechtvaardigingsgrond te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte,
[verdachte], van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en I.M.L. Felix, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2014.