ECLI:NL:RBAMS:2014:3999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
C/13/565420 / KG ZA 14-636
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en aanbrengvergoedingen bij SNS Property Finance: geschil tussen Chief Restructuring Officer en SNS Reaal

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding tussen eiser, een Chief Restructuring Officer (CRO) bij SNS Property Finance, en SNS Reaal, draait het om de vraag of de eiser onrechtmatig heeft gehandeld door aanbrengvergoedingen te bedingen van ZZP'ers die hij had ingeschakeld voor de herstructurering van de vastgoedportefeuille. Eiser had met deze ZZP'ers afgesproken dat zij een percentage van hun verdiensten aan hem zouden betalen, zonder dat SNS hiervan op de hoogte was. Na beëindiging van de relatie met SNS werd een beëindigingsvergoeding van € 750.000 overeengekomen, met een claw back clausule in geval van fraude. SNS ontdekte de aanbrengvergoedingen en deed aangifte van fraude, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. Eiser vorderde dat SNS met hem verder moest onderhandelen over een schikking en stelde dat de aanbrengvergoedingen niet onrechtmatig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de onderhandelingen niet in een zodanig stadium waren dat eiser erop mocht vertrouwen dat een schikking zou worden bereikt. De aanbrengvergoedingen werden in de gegeven omstandigheden als onrechtmatig beschouwd, en het beslag op de ontvangen aanbrengvergoedingen bleef liggen. De claw back clausule kon niet worden ingeroepen omdat de rechtsvordering niet tijdig was ingesteld. Eiser had geen recht op inzage in de onderzoeksrapporten, en de vorderingen van eiser werden afgewezen, met uitzondering van de herbegroting van de vordering waarvoor beslag lag. De tegenvordering van SNS werd ook afgewezen, omdat de omvang van de vordering niet zonder nader onderzoek kon worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/565420 / KG ZA 14-636 HJ/MRSB
Vonnis in kort geding van 7 juli 2014
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te Hilversum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te Hilversum,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 3],
woonplaats kiezende te Haarlem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 4],
gevestigd te Hilversum,
eisers in conventie bij dagvaarding van 23 mei 2014,
verweerders in reconventie,
advocaten mr. G.T.J. Hoff en mr. W.S. van Dijk te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROPERTIZE B.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. de naamloze vennootschap
SNS REAAL N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaten mr. J. Italianer en mr. A. Haasjes te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als [eiser sub 1], [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4] en gezamenlijk als [eiser]

1.De procedure

Ter terechtzitting van 23 juni 2014 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren - voor zover van belang - aanwezig:
aan de zijde van [eiser]: [eiser sub 1], met mrs. Hoff en Van Dijk;
aan de zijde van gedaagden: [persoon], director legal & compliance, [persoon 2], adviseur juridische zaken, en mrs. Italianer en Haasjes.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4] (werkmaatschappijen).
2.2.
SNS Property Finance B.V. (thans Propertize B.V. en verder aan te duiden als SNSPF) was tot 31 december 2013 een dochtervennootschap van SNS Bank N.V., (thans SNS Reaal N.V. en verder aan te duiden als SNS), waarin SNS onder meer haar omvangrijke (buitenlandse) vastgoedfinancieringsportefeuille had ondergebracht. SNS is op 1 februari 2013 door de Nederlandse Staat genationaliseerd.
2.3.
[eiser sub 1] is medio 2009 via Boer & Croon en [eiser sub 2] op basis van een tripartite overeenkomst d.d. 25 juni 2009 bij SNSPF gedetacheerd om - onder meer - de vastgoedfinancieringsportefeuille van SNSPF te herstructureren en de verliezen daarop te beperken. [eiser sub 1] heeft in dit verband tussen juni 2009 en oktober 2012 als Chief Restructuring Officer (CRO) werkzaamheden voor SNSPF verricht. De tripartite overeenkomst is bij addendum verlengd tot 31 december 2012.
2.4.
In de tripartite overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Boer & Croon van toepassing verklaard. Aan deze algemene voorwaarden is een gedragscode van Boer & Croon gehecht, die - voor zover voor deze procedure van belang - luidt als volgt:
Waar wij in geloven
Boer & Croon stelt hoge eisen aan zichzelf en staat voor hoogwaardige dienstverlening op het gebied van consulting, corporate finance en management.
Naleving van deze gedragscode is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van onze professionals, maar wordt eveneens getoetst door de leiding van Boer & Croon.
Opdrachten: deskundig en objectief
(…)
Mocht het zo zijn dat we onze objectiviteit niet langer kunnen garanderen of dat er sprake is van conflicterende belangen, dan zullen we dit direct melden aan de opdrachtgever en ons zonodig terugtrekken uit de opdracht.
Vergoedingen: redelijk en rechtmatig
(…)
In het geval wij diensten van derden aanbevelen aan de opdrachtgever, zullen we hiervoor geen vergoeding aanvaarden.
Onze professie: waardig en niet misleidend
(…)
We zullen ons beroep waardig vertegenwoordigen en ons niet op een misleidende manier presenteren aan de buitenwereld.”
2.5.
[eiser sub 1] heeft in het kader van de uitvoering van zijn opdracht een aantal personen uit zijn netwerk aangetrokken. Deze personen, die door SNSPF zijn gecontracteerd, hebben binnen SNSPF als zzp’er op basis van opdracht ondersteunende werkzaamheden voor [eiser sub 1] verricht.
2.6.
[eiser sub 1] heeft op enig moment met alle personen die hij bij SNSPF heeft aangetrokken een beloning bedongen voor de (via hem) verkregen opdracht (hierna de aanbrengvergoeding). Met de meesten heeft hij afgesproken dat zij een percentage van het door hun met SNPF bedongen uurtarief aan [eiser sub 1] zouden afstaan. [eiser sub 1] heeft de aanbrengvergoedingen per kwartaal als advieskosten vanuit zijn werkmaatschappijen [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4] aan (de werkmaatschappijen van) deze personen gefactureerd. [eiser sub 1] heeft SNS c.s. van de door hem bedongen aanbrengvergoedingen niet op de hoogte gesteld.
2.7.
Een van de personen uit het netwerk van [eiser sub 1] heeft medio 2012 bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) aangifte tegen [eiser sub 1] gedaan wegens fraude.
2.8.
SNSPF en [eiser sub 2] hebben op 24 augustus 2012 een overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot de werkzaamheden van [eiser sub 1] met ingang van 1 januari 2013 tot 31 december 2015. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat indien de overeenkomst in de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2013 wordt beëindigd, aan [eiser sub 2] een vergoeding van € 750.000,00 zal worden uitgekeerd.
2.9.
SNSPF heeft in oktober 2012 besloten de opdracht aan [eiser sub 1] in te trekken. Zij heeft daartoe op 22 oktober 2012 met [eiser sub 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat [eiser sub 1] zal terugtreden als CRO en tot einde contract op 31 december 2012 in de functie van Senior Strategisch Adviseur zal aanblijven, op welk moment de tripartiteovereenkomst van rechtswege zal vervallen. Verder is - voor zover voor deze procedure van belang - vastgesteld dat in verband met het verval van de overeenkomst van opdracht van 24 augustus 2012 aan [eiser sub 2] een vergoeding van € 750.000,00 (hierna de beëindigingsvergoeding) zal worden uitgekeerd. Artikel 4a van de vaststellingsovereenkomst luidt - voor zover door deze procedure van belang - als volgt:
“4. a. Uitgangspunt bij de betaling van een bedrag van € 750.000,00 in verband met het laten vervallen van de overeenkomst van 24 augustus 2012, is dat in generlei opzicht sprake is geweest van grove opzettelijke nalatigheid van [eiser sub 2] in de zin van artikel 3.5 van de overeenkomst van 24 augustus 2012. Onder grove opzettelijke nalatigheid wordt uitsluitend verstaan fraude, dan wel enig misdrijf gerelateerd aan de werkzaamheden voor SNSPF, dan wel een handelen in evidente strijd met instructies dan wel bevoegdheden, welk handelen voor SNSPF voor substantiële benadeling heeft geleid. Mocht op enig tijdstip komen vast te staan dat, anders dan verondersteld, wel sprake was van grove opzettelijke nalatigheid, dan zal de vergoeding van € 750.000 (…) door [eiser sub 2] worden terugbetaald nadat de verschuldigdheid daarvan onherroepelijk is komen vast te staan. (…)
b. Het recht om terugbetaling te claimen vervalt indien SNSPF niet vóór 31 oktober 2013 schriftelijk heeft gemeld dat naar haar oordeel sprake is of is geweest van een omstandigheid als hiervoor onder punt 4.a. omschreven en, tenzij in geval van erkenning daarvan, zij binnen zes maanden na deze schriftelijke mededeling een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt waarin zij terugbetaling vordert.”
2.10.
SNSPF heeft mede naar aanleiding van de onder 2.7 bedoelde aangifte een intern onderzoek naar het handelen van [eiser sub 1] gestart. In het kader van dit onderzoek heeft SNSPF onder meer de bankadministratie van [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4] in kaart gebracht, waarbij zij is gestuit op de door [eiser sub 1] in rekening gebrachte aanbrengvergoedingen. Dit is voor SNSPF aanleiding geweest om op 8 februari 2013 bij de FIOD aangifte jegens [eiser sub 1] te doen wegens valsheid in geschrifte, oplichting en ‘het handelen als bestuurder in strijd met de reglementen waardoor de SNS ernstig nadeel heeft ondervonden’.
2.11.
De FIOD heeft naar aanleiding van de aangifte door SNSPF onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd tegen [eiser sub 1] en de door hem bij SNSPF betrokken personen. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat [eiser sub 1] op 12 februari 2013 is aangehouden. [eiser sub 1] heeft enige tijd in voorlopige hechtenis gezeten. Het OM heeft beslag laten leggen op alle bankrekeningen van [eiser] Daarnaast is alle, althans een groot deel van de administratie van [eiser] in beslag genomen.
2.12.
De FIOD heeft in een proces-verbaal van 21 februari 2013 geconstateerd dat uit het door haar verrichte onderzoek is gebleken dat door de werkmaatschappijen van [eiser sub 1] over de jaren 2010, 2011 en 2012 voor een bedrag van tenminste € 1.146.111,27 aan de (werkmaatschappijen van de) door [eiser sub 1] bij SNSPF betrokken personen is gefactureerd.
2.13.
SNSPF heeft [eiser sub 1] bij brief van 28 maart 2013 bericht dat het bij herhaling buiten medeweten van SNSPF overeenkomen en incasseren van substantiële aanbrengvergoedingen ten nadele van SNSPF onrechtmatig is en fraude oplevert in de zin van niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en oplichting. SNSPF heeft het handelen van [eiser sub 1] gekwalificeerd als grove opzettelijke nalatigheid als bedoeld in artikel 4a van de vaststellingsovereenkomst en aanspraak gemaakt op terugbetaling van de beëindigingsvergoeding.
2.14.
In april 2013 heeft tussen de advocaten van partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij onder meer is gesproken over de mogelijkheid van een schikking. In juni en juli 2013 heeft tussen de advocaten van partijen de volgende mailwisseling plaatsgevonden:
Een e-mail van 5 juni 2013 van mr. Italianer aan mr. Hoff
“Amice
Wij hebben al enige tijd geen contact meer gehad. Wanneer mag ik het toegezegde schriftelijke stuk van uw hand met een schikkingsuitgangspunt danwel een meer concreet voorstel tegemoet zien?”
e-mail van 5 juni 2013 van mr. Hoff aan mr. Italianer
“Amice
OM weigert – ondanks diverse redelijke verzoeken – mijn betalingen uit te laten voeren. Ik ben al 5/6 maanden niet betaald, dus ik heb het tempo even laten zakken. Men wacht kennelijk op het signaal dat uit huiszoeking en inbeslagneming op Curaçao geen extra verdenking komt. BG([eiser sub 1], vzr)
krijgt binnenkort zijn administratie van FIOD terug en kan zijn huiswerk dan completeren. Ik wil harder lopen dan anderen mij nu toestaan. Ik ben SNS en u niet vergeten.”
Een e-mail van 17 juni van mr. Italianer aan Hoff
“Amice
Dank voor uw bericht. Ik heb begrip voor de situatie, maar cliënte wenst in civilibus geen verdere vertraging op te lopen door de traagheid van het OM. Dit betekent dat als er niet op kort termijn een reëel uitzicht op een schikking met uw cliënt komt wij zullen moeten gaan dagvaarden. Alleen op die manier voorkomen wij vertraging mochten wij er uiteindelijk via u niet uitkomen. Alternatief is dat wij rechtstreeks gaan onderhandelen met uw cliënt, zodat de onderhandelingen verder gaan zonder dat hij nog meer bij u in het krijt komt te staan, maar ik weet niet of hij en u daarmee instemmen. Ik hoor dat graag even van u.”
Een e-mail van 3 juli 2013 van mr Hoff aan mr. Italianer
“Amice
Vanochtend heeft een eerste gesprek plaatsgevonden met het OM op het IJdok. Dat is de reden geweest dat ik pas nu reageer. In het gesprek heb ik ook melding gemaakt van onze gesprekken en de daarbij te hanteren uitgangspunten. Ik ben doende om het strafdossier (verder) door te spitten, zodat daarmee - in lijn met hetgeen eerder is besproken - een clean en fair voorstel (met onderbouwing) gedaan kan worden aan SNS PF. In die opzet is de afgelopen periode geen verandering gekomen. Het dossier komt helaas in porties voor mij beschikbaar en ik wil coȗte que coȗte voorkomen dat ik u lastig moet vallen met nabranders. Ik verwacht uiterlijk medio september 2013 (van medio juli tot medio augustus ben ik met vakantie) een voorstel te kunnen presenteren dat hopelijk ook de instemming van uw cliënte zal hebben. Ik hoop dat uw cliënte dat geduld nog kan opbrengen, zodat het voeren van een civiele procedure bij de rechtbank kan worden vermeden.”
2.15.
Bij e-mail van 9 juli 2013 heeft het OM [eiser sub 1] - voor zover voor deze procedure van belang - aangeboden de gelegde beslagen (zie 2.11) in zoverre op te heffen dat de vruchten van het vermogen van [eiser sub 1] tot een bedrag van € 60.000,00 per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen van € 5.000,00, zal worden vrijgegeven om [eiser sub 1] in staat te stellen aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. [eiser sub 1] heeft dat voorstel bij e-mail van 11 juli 2013 aanvaard. Sedertdien heeft het OM aan [eiser sub 1] maandelijks een bedrag van € 5.000,00 van zijn vermogen ter beschikking gesteld.
2.16.
[eiser] heeft bij brief van 13 september 2013 aan SNSPF een schikkingsvoorstel gedaan. [eiser] heeft aangeboden de beëindigingsvergoeding (€ 750.000,00) en de ontvangen aanbrengvergoedingen terug te betalen. Volgens [eiser] bestaat het door de FIOD in het proces-verbaal genoemde bedrag voor een bedrag van € 791.692,82 uit aanbrengvergoedingen. Het resterende bedrag is gefactureerd voor daadwerkelijk verrichte diensten of niet daadwerkelijk door [eiser] ontvangen en komt volgens [eiser] niet voor restitutie in aanmerking. De brief bevat de volgende passage:
“Bovenstaand aanbod tot betaling van een geldsom wordt geheel sans préjudice gedaan, hetgeen betekent dat door of namens uw cliënte SNS PF in of buiten rechte op de inhoud van deze brief geen beroep kan worden gedaan. Het aanbod wordt tevens gedaan onder de opschortende voorwaarde dat in de tegen cliënt geëntameerde strafzaak een buitengerechtelijke afdoening met het OM mogelijk is.”
2.17.
SNSPF heeft het schikkingsvoorstel van [eiser] bij brief van 15 april 2014 van de hand gewezen. SNSPF heeft hiertoe gesteld dat zij de door [eiser] gegeven onderbouwing van de stelling dat een deel van het door de FIOD vastgestelde bedrag niet uit aanbrengvergoedingen bestaat onvoldoende acht en dat het aanbod daarmee ontoereikend is om de door SNSPF geleden schade te vergoeden. SNSPF heeft aangekondigd bij haar vordering naast de beëindigingsvergoeding en de aanbrengvergoedingen ook de (vergoeding van de) kosten van het door SNSPF verrichte interne onderzoek (op dat moment € 1.372.967,70) te zullen betrekken.
2.18.
[eiser] heeft SNSPF bij brief van 25 april 2014 gesommeerd de aan het interne onderzoek ten grondslag liggende facturen, urenspecificaties en onderzoeksrapporten over te leggen en de onderhandelingen over een schikking te goeder trouw voort te zetten.
2.19.
SNSPF heeft [eiser] bij brief van 1 mei 2014 bericht niet aan de sommatie van 25 april 2014 te zullen voldoen. Op dezelfde datum heeft SNSPF, na daartoe door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 28 april 2014 verleend verlof, ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op alle banksaldi van [eiser] en op het woonhuis van [eiser sub 1].
2.20.
De vordering die SNSPF aan het beslagrekest ten grondslag heeft gelegd bestaat uit de beëindigingsvergoeding van € 750.000,-, de aanbrengvergoedingen van € 1.146.111,27 en de (lopende) kosten van het interne onderzoek, op het moment van het indienen van het beslagrekest groot € 1.656.114,48. De kosten voor het interne onderzoek zijn als volgt gespecificeerd:
  • € 1.008.375,- voor een door forensisch onderzoeksbureau Integis verricht integriteitsonderzoek naar [eiser sub 1] en de verder bij de (beweerdelijk) door [eiser sub 1] gepleegde fraude betrokken (rechts)personen;
  • € 123.457,46 voor een door IT-bedrijf Fox-IT verrichte analyse van verzamelde digitale data en verdere ondersteuning van het onderzoek;
  • € 405.874,44 aan kosten wegens het vrijmaken van personeel ten behoeve van het onderzoek, waardoor dat personeel minder tijd aan andere werkzaamheden heeft kunnen besteden;
  • € 118.437,- aan kosten wegens het inhuren van personeel bij Deloitte om de reguliere werkzaamheden van het op het onderzoek ingezette personeel van SNSPF uit te voeren.
2.21.
Bij e-mail van 26 mei 2014 heeft (de raadsman van) SNSPF aan - onder anderen - ( de raadsman van) [eiser] bericht dat SNS c.s. onder gelijke voorwaarden als het OM ermee instemmen dat [eiser] beschikt over de beslagen tegoeden, waarbij in elk geval maandelijks een bedrag van maximaal € 5.000,- aan [eiser sub 1] ter beschikking wordt gesteld ter voorziening in zijn levensonderhoud.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser sub 1] vordert samengevat -
dat SNS c.s. wordt veroordeeld om binnen drie werkdagen de gestarte schikkingsonderhandelingen te goeder trouw voort te zetten;
primair:dat SNS c.s. wordt veroordeeld - op straffe van verbeurte van een dwangsom - de door haar op grond van het op 28 april 2014 verkregen beslagverlof gelegde conservatoire beslagen op te heffen, althans
subsidiair:dat de vordering waarvoor beslag is gelegd wordt herbegroot op een bedrag van € 1.896.11,27 onder opheffing van de beslagen voor het overige, en dat
zowel primair als subsidiair:
SNS c.s. wordt verboden - op straffe van verbeurte van een dwangsom - op grond van het verleende verlof opnieuw ten laste van [eiser] conservatoir beslag te leggen;
3. dat SNS c.s. wordt veroordeeld - op straffe van verbeurte van een dwangsom - binnen 10 dagen na dit vonnis aan [eiser] afschriften te verschaffen van de stukken die blijkens het beslagrekest van 28 april 2014 aan het interne onderzoek van SNS c.s. ten grondslag zijn gelegd, een en ander zoals nader geduid in het petitum van de dagvaarding onder X. sub a tot en met e;
4. dat iedere voorziening wordt getroffen die de voorzieningenrechter geraden voorkomt;
5. dat SNS c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de achtste dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Partijen zijn anderhalf jaar met elkaar in onderhandeling geweest over een schikking. Er heeft daarbij zowel persoonlijk als schriftelijk overleg plaatsgevonden. SNSPF heeft door haar - op de totstandkoming van een schikking gerichte - opstelling over deze periode bij [eiser sub 1] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat partijen er op een minnelijke wijze uit zouden komen. Het is in strijd met de goede trouw als bedoel in artikel 3:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW) e.v. en de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar hebben te betrachten, dat SNSPF het schikkingsvoorstel van [eiser sub 1] na zes maanden radiostilte van de hand heeft gewezen. Dat geldt temeer nu zij de beslissing tot afwijzing mede heeft gebaseerd op de hoge onderzoekskosten die SNSPF in de eerdere schikkingsonderhandelingen niet aan de orde heeft gesteld. SNSPF dient derhalve te worden veroordeeld de schikkingsonderhandelingen voort te zetten. Nu SNSPF heeft aangekondigd een bodemprocedure te zullen entameren, heeft [eiser] ter voorkoming van verdere juridische kosten een spoedeisend belang bij toewijzing van deze vordering.
3.2.2.
De beslagen dienen ten eerste te worden opgeheven, nu SNSPF in het beslagrekest heeft nagelaten de door het OM gelegde beslagen te vermelden. Daarnaast heeft zij met betrekking tot de beëindigingsvergoeding de essentiële derde pagina van de vaststellingsovereenkomst (artikel 4b) niet overgelegd en nagelaten te melden dat [eiser] vanwege het beslag niet bij machte is deze vergoeding terug te betalen. Ten slotte is SNSPF de op haar rustende substantiëringsplicht niet volledig nagekomen door het verweer van [eiser], inhoudend dat een deel van de door de FIOD in kaart gebrachte geldstromen geen aanbrengvergoedingen betroffen, maar betrekking hadden op daadwerkelijk verrichte (advies)werkzaamheden, niet te noemen en voorts de inhoud van het onderzoeksrapport van Integis niet in het rekest te verwerken.
De beslagen zijn voorts onnodig en vexatoir omdat het vermogen van [eiser] al door het OM is beslagen en de door SNSPF gelegde beslagen de door [eiser sub 1] met het OM gemaakte afspraken over het vrijgeven van een deel van zijn vermogen om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen frustreren.
De aan de beslagen ten grondslag gelegde vordering is ten slotte ook summierlijk ondeugdelijk. SNSPF heeft gelet op het bepaalde in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst geen recht op terugbetaling van de beëindigingsvergoeding. Uit het door SNSPF verrichte onderzoek is voorts, voor zover [eiser sub 1] weet, niet gebleken van andere onrechtmatigheden of meer schade dan uit het proces-verbaal van de FIOD naar voren is gekomen. Onder die omstandigheden kunnen de kosten van het onderzoek niet op [eiser] worden verhaald.
Het in rekening brengen van aanbrengvergoedingen is ten slotte niet onrechtmatig en SNSPF heeft hierdoor bovendien geen schade geleden. Het vragen van een aanbrengvergoeding als beloning voor de verkrijging van een opdracht is in de brache zeer gebruikelijk. [eiser sub 1] is door SNSPF juist vanwege zijn netwerk aangetrokken en het kan hem dan ook niet worden tegengeworpen dat hij dit netwerk ter vervulling van zijn opdracht heeft aangewend. SNSPF heeft de uurtarieven van de door [eiser sub 1] aangebrachte personen in alle transparantie kunnen vaststellen. Dat [eiser sub 1] met deze personen later is overeengekomen dat een percentage van dat uurtarief aan hem zal worden betaald als beloning voor de verkregen opdracht, is op de hoogte van het bedongen uurtarief niet van invloed geweest en levert geen schade op voor SNSPF, althans geen schade die op [eiser sub 1] kan worden verhaald.
De vordering die SNSPF aan het beslagrekest ten grondslag heeft gelegd is op grond van het voorgaande summierlijk ondeugdelijk en de beslagen dienen derhalve ook om deze reden te worden opgeheven.
3.2.3.
De vordering tot afgifte van de onderzoeksrapporten is toewijsbaar omdat [eiser sub 1] daarmee zijn verweer tegen de vordering van de voor deze rapporten gemaakte kosten handen en voeten kan geven. [eiser sub 1] heeft kennis mogen nemen van excerpten uit het integriteitsrapport van Integis, voor zover die rechtstreeks betrekking hadden op hem, maar hem is inzage geweigerd voor zover die bijvoorbeeld betrekking hebben op het onderzoek naar alle personen die via [eiser sub 1] bij SNSPF werkzaam zijn geweest, terwijl SNSPF ook de kosten voor die delen van het onderzoek op hem wenst te verhalen. SNSPF heeft ook inzage in de overige rapporten geweigerd. [eiser sub 1] heeft een spoedeisend belang bij afgifte van de stukken, nu deze stukken een vordering onderbouwen die een schikking in de weg staat en SNSPF een bodemprocedure heeft aangekondigd. Uit de conceptdagvaarding van de bodemprocedure blijkt dat SNSPF niet bereid is de stukken in die procedure over te leggen en [eiser] wenst tegen deze vordering degelijk verweer te kunnen voeren.
3.3.
SNS c.s. voert verweer. Op dit verweer wordt in het hiernavolgende - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
SNS c.s. vordert samengevat - dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van:
een bedrag van € 791.692,08 aan ontvangen aanbrengvergoedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening, en
een bedrag van € 750.000,00 ter zake de ontvangen beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2012, althans vanaf 28 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening,
de (hoofdelijk verschuldigde) proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.
4.2.
SNS c.s. legt aan haar vordering - kort samengevat - het volgende ten grondslag. [eiser sub 1] heeft - zonder SNSPF hiervan op enigerlei wijze in kennis te stellen - met de door hem aangebrachte personen onderling een vergoeding afgesproken voor zijn rol in de door SNSPF aan deze personen verleende opdrachten. [eiser sub 1] heeft deze vergoeding in strijd met de werkelijkheid als “advieswerkzaamheden” in rekening gebracht. Daarmee heeft [eiser sub 1] valsheid in geschrifte gepleegd. Deze handelwijze is strafbaar en onrechtmatig jegens SNSPF. Van een CRO binnen een financiële instelling als SNS mag een hoge mate van integriteit worden verwacht. Door aanbrengvergoedingen van de door [eiser sub 1] bij SNSPF betrokken personen te bedingen heeft [eiser sub 1] het vertrouwen van SNSPF geschonden en is zijn integriteit en objectiviteit aangetast, althans is de schijn daarvan gewekt. SNSPF heeft door het handelen van [eiser sub 1] financiële en reputatieschade geleden. Zij wenst op de geleden financiële schade een voorschot te ontvangen.
Het handelen van [eiser sub 1] kwalificeert als grove opzettelijke nalatigheid zoals bedoeld in artikel 4a van de vaststellingsovereenkomst en [eiser sub 1] is derhalve verplicht de beëindigingsvergoeding te restitueren.
[eiser] heeft voorts in de brief van 13 september 2013 en in de dagvaarding erkend dat het door de FIOD in het proces-verbaal van bevindingen vastgestelde bedrag, waarvoor [eiser] de door [eiser sub 1] bij SNSPF betrokken personen heeft gefactureerd, voor een bedrag van € 791.692,08 uit aanbrengvergoedingen bestaat. Ook dit bedrag is derhalve als voorschot op de vergoeding van de totale schade toewijsbaar.
4.3.
[eiser] voert verweer. Op dat verweer wordt in het hiernavolgende - voor zover van belang - nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Dooronderhandelingen schikking

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van deze vordering is dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
5.2.
In het onderhavige geval heeft tussen de raadslieden van partijen in april 2013 een oriënterend gesprek plaatsgevonden, waarbij onder meer de bereidheid tot en de mogelijkheden van een schikking onderwerp van gesprek zijn geweest. De raadslieden van partijen hebben vervolgens in juni en juli 2013 schriftelijk over een mogelijke schikking gecorrespondeerd, hetgeen in september 2013 tot een concreet schikkingsvoorstel van de zijde van [eiser] heeft geleid (zie 2.16). [eiser sub 1] heeft in oktober 2013 op verzoek van SNS c.s. een aan het voorstel verbonden voorwaarde laten vallen. SNS c.s. heeft het schikkingsvoorstel vervolgens in beraad genomen en bij brief van 14 april 2014 afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen dat het voorstel in haar ogen onvoldoende tegemoetkwam aan de schade die zij heeft geleden. SNS c.s. heeft daarbij opgemerkt dat zij de lopende onderzoekskosten bij de tegen [eiser sub 1] in te stellen vordering zou betrekken.
5.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van het feitelijke verloop van de schikkingsonderhandelingen, zoals hiervoor weergegeven, niet worden geconcludeerd dat de schikkingsonderhandelingen tussen partijen op 15 april 2014 in een dusdanig gevorderd stadium waren aanbeland dat bij [eiser sub 1] de gerechtvaardigde verwachting kon leven dat een schikking tot stand zou komen. Het onderhavige geval wijkt daarin af van de casus die aan de door [eiser] aangehaalde jurisprudentie ten grondslag lagen. Dat SNS c.s. enkele maanden niet op het - eerste en enige - schikkingsvoorstel van [eiser] heeft gereageerd, maakt dat niet anders. In dit geval heeft [eiser] aan het enkele verstrijken van de tijd voorshands niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat SNS c.s. zijn aanbod had aanvaard, of dat het in elk geval definitief tot een schikking zou komen. Evenmin waren de onderhandelingen dusdanig ver gevorderd dat het SNS c.s. niet langer vrij stond andere vorderingen, zoals de oplopende kosten van het interne onderzoek, waarvoor zij [eiser sub 1] aansprakelijk houdt, bij de onderhandelingen te betrekken. Het stond SNS c.s. derhalve vrij het schikkingsvoorstel af te wijzen en, nadat [eiser] duidelijk had gemaakt dat een vergoeding van de onderzoekskosten voor hem onbespreekbaar was, de onderhandelingen af te breken. Daarmee bestaat voor toewijzing van deze vordering en de daarop voortbordurende vorderingen geen grond, zodat deze zullen worden afgewezen.
Opheffing beslagen
5.4.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen de rechter omtrent de voor de beslissing relevant zijnde feiten juist en volledig dienen in te lichten, bij gebreke waarvan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen. De door [eiser] gestelde gebreken (zie 3.2.2.) aan het beslagrekest betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen feiten of omstandigheden die - nu deze feiten niet in het beslagrekest zijn opgenomen - reeds om die reden opheffing van de beslagen rechtvaardigen. Voor wat betreft de niet overgelegde derde pagina van de vaststellingsovereenkomst, die voor de beslissing wel van betekenis wordt geacht, is betreurenswaardig dat juist deze pagina niet bij het beslagrekest was gevoegd, maar is voorshands onvoldoende aannemelijk dat dit met opzet is gebeurd om de voorzieningenrechter te misleiden. Het wordt er vooralsnog voor gehouden dat dit berust op een vergissing.
5.5.
De enkele omstandigheid dat het OM het vermogen van [eiser] al heeft beslagen, maakt het beslag van SNSPF niet zinloos. In de eerste plaats heeft [eiser] een klaagschrift ingediend ter opheffing van de door het OM gelegde beslagen, zodat geen zekerheid bestaat dat het beslag zal blijven liggen. SNSPF stelt een omvangrijke vordering op [eiser] te hebben en zij heeft er zelfstandig belang bij, temeer nu er meer schuldeisers van [eiser] zijn, haar verhaalspositie veilig te stellen.
SNSPF heeft voorts bij e-mail van haar raadsman van 26 mei 2014 verklaard dat [eiser] onder gelijke voorwaarden als het OM over zijn beslagen vermogen zal kunnen beschikken. Daarmee is [eiser sub 1] in staat beheersbeslissingen over zijn vermogen te nemen en wordt de met het OM afgesproken maandelijkse uitkering van € 5.000,- niet gefrustreerd. De beslagen van [eiser] treffen hem derhalve niet in andere of ernstiger mate dan de reeds door het OM gelegde beslagen, zodat niet gebleken is dat zijn belangen door de beslagleggingen van SNSPF onevenredig worden geschaad. De beslagen zijn op grond van het voorgaande niet als onnodig of vexatoir te kwalificeren. De opheffing van de beslagen is derhalve ook op deze gronden niet toewijsbaar.
5.6.
Een conservatoir beslag kan ook worden opgeheven indien summierlijk blijkt dat de vordering ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is.
5.7.
Uit het beslagrekest blijkt dat de feitelijke grondslag van de vordering tot schadevergoeding van SNS c.s. bestaat uit de door [eiser sub 2] ontvangen beëindigingsvergoeding van € 750.000,-, de lopende onderzoekskosten, ten tijde van het indienen van het beslagrekest groot € 1.656.144,48 en de door [eiser] in rekening gebrachte aanbrengvergoedingen ten belope van € 1.146.111,27.
5.8.
Wat de beëindigingsvergoeding betreft wordt geoordeeld dat de vordering in zoverre summierlijk ondeugdelijk is. Uit artikel 4a van de vaststellingsovereenkomst volgt dat een eventuele vordering tot terugbetaling van de beëindigingsvergoeding pas opeisbaar is op het moment dat onherroepelijk komt vast te staan dat sprake is van grove opzettelijke nalatigheid aan de zijde van [eiser sub 1] ([eiser sub 2]). Dat is thans, ook al zou voorshands kunnen worden aangenomen dat het bedingen van aanbrengvergoedingen als grove opzettelijke nalatigheid kan worden gekwalificeerd hetgeen [eiser] gemotiveerd heeft bestreden, nog niet het geval. Beslag voor een toekomstige vordering kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden toegestaan.
Daarbij komt echter dat SNS c.s. op grond van artikel 4b van de vaststellingsovereenkomst gehouden was binnen een half jaar na de sommatie tot terugbetaling van de beëindigingsvergoeding - op straffe van verval van dat recht - een procedure aanhangig te maken. SNS c.s. heeft bij brief van 28 maart 2013 aanspraak gemaakt op terugbetaling van de beëindigingsvergoeding, maar niet binnen een half jaar nadien een procedure aanhangig gemaakt. SNS c.s. heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toegelicht op welke grond zij thans nog op de terugbetaling van de beëindigingsvergoeding aanspraak kan maken, nu voornoemde termijn inmiddels is verstreken.
5.9.
Wat de onderzoekskosten betreft heeft [eiser sub 1] desgevraagd verklaard dat er behalve de aanbrengvergoedingen van onregelmatigheden geen sprake is geweest en moet op grond daarvan als uitgangspunt gelden dat de schade door het onrechtmatig handelen niet meer kan bedragen dan een onderzoek dat in redelijke verhouding staat tot de gerezen verdenkingen en de mogelijk daardoor ontstane schade. Nu niet is gesteld of gebleken dat er aanwijzingen of verdenkingen waren met betrekking tot ander niet integer handelen dan met betrekking tot de aanbrengvergoedingen, behoorde dat in het gegeven geval een beperkt onderzoek te zijn. De voorzieningenrechter begroot de kosten hiervan op maximaal € 250.000,-.
Het stond SNS c.s. uiteraard vrij een onderzoek te doen waarbij ‘de laatste steen boven zou komen’, maar voor de extra kosten van een dergelijk onderzoek geldt dat het
‘op kosten van ongelijk’plaatsvindt. Van verhaal van deze kosten kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom pas sprake kan zijn als uit dat onderzoek andere onrechtmatigheden of meer schade naar voren komt dan door de FIOD in het proces-verbaal van bevindingen is vastgesteld. De voorzieningenrechter volgt SNSPF niet in haar stelling dat de enkele omstandigheid dat SNS c.s. door het handelen van [eiser sub 1] tot het verrichten van het (integriteits)onderzoek is gedwongen grond oplevert om de (volledige) kosten van het onderzoek, ongeacht de uitkomst daarvan, op [eiser sub 1] te verhalen. Het onderzoek is nog lopende, maar SNSPF heeft erkend dat het onderzoek tot op heden ten opzichte van de door de FIOD in het proces-verbaal neergelegde bevindingen nog niets heeft toegevoegd. Dat betekent dat de vordering met betrekking tot de kosten van het onderzoek zal moeten worden herbegroot en wel op € 250.000,-.
5.10.
Wat betreft de aanbrengvergoedingen heeft [eiser] aangevoerd en met verwijzingen naar discussies op het internet onderbouwd dat het in rekening brengen van aanbrengvergoedingen in de praktijk regelmatig voorkomt en in zijn algemeenheid niet onrechtmatig is.
5.11 De voorzieningenrechter oordeelt dat weliswaar in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat het bedingen van een aanbrengvergoeding jegens een opdrachtgever in alle gevallen onrechtmatig is.
In bepaalde gevallen kan hierover gezien de aard van de opdracht evenwel anders worden gedacht. SNS c.s. heeft daarbij terecht gewezen op de hoge eisen die aan haar gesteld worden op het gebied van integriteit. Ook de onder 2.4 aangehaalde tripartite overeenkomst bevat passages op grond waarvan SNS c.s. er op mocht vertrouwen dat [eiser sub 1] geen aanbrengvergoedingen zou bedingen.
5.12
Bovendien kan een aanbrengvergoeding in bepaalde concrete gevallen effecten hebben die leiden tot het oordeel dat deze onrechtmatig is.
[eiser sub 1] is als aanbrengvergoeding een percentage van het uurtarief overeengekomen gedurende de looptijd van de overeenkomst. Daardoor had [eiser sub 1] belang bij het voortduren van de werkzaamheden van de betreffende dienstverlener, hetgeen indien beëindiging van die werkzaamheden uit het oogpunt van de belangen van SNS c.s. wenselijk zou zijn, tot een tegenstrijdig belang leidt. Mede gezien de zeer hoge bedragen die als aanbrengvergoeding zijn overeengekomen is voorshands aannemelijk dat de aanbrengvergoedingen zoals deze in concreto waren bedongen een ernstig integriteitsrisico vormden. Bovendien heeft SNS c.s. gesteld (maar [eiser sub 1] betwist) dat het bedingen van de aanbrengvergoeding heeft geleid tot een hogere beloning voor de betrokken dienstverlener; als dat zou komen vast te staan, zou ook concreet schade zijn geleden.
5.13
Reeds op grond van hetgeen onder 5.11 is overwogen moet worden geoordeeld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van SNS c.s. uit hoofde van aanbrengvergoeding summierlijk ondeugdelijk is.
5.14
De omvang van de schade die SNS c.s. heeft geleden door het bedingen van de aanbrengvergoedingen kan niet eenvoudig worden begroot. Deze schade dient immers te worden vastgesteld door te vergelijken de vermogenstoestand zonder en met het schadeveroorzakende handelen. Enerzijds is bijvoorbeeld denkbaar dat voor zover het door SNS c.s. betaalde tarief niet is beïnvloed door de aanbrengvergoeding in zoverre door SNS c.s. geen schade is geleden. Anderzijds is denkbaar dat onder invloed van ‘verkeerde prikkels’ als gevolg van de aanbrengvergoedingen door SNS c.s. schade is geleden. Bovendien kan de winstafdracht van art. 6:104 BW een rol spelen. Voorshands moet de schade daarom worden begroot op het door de FIOD in het proces-verbaal van bevindingen genoemde bedrag van € 1.146.111,27.
5.15
[eiser] heeft gesteld dat dit bedrag gedeeltelijk bestaat uit daadwerkelijk verrichte advieswerkzaamheden dan wel uit bedragen die niet door [eiser] zijn ontvangen. Dit is door SNS c.s. betwist. De voorzieningenrechter acht de stellingen van [eiser] bij deze stand van zaken voorshands onvoldoende aannemelijk.
5.16
De conclusie uit het voorgaande is dat de voorzieningenrechter de vordering waarvoor beslag is gelegd (met inbegrip van de gebruikelijk opslag voor rente en kosten) op € 1.685.527,96 zal herbegroten.
De afgifte van bescheiden
5.17
Voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv is - kort gezegd - vereist dat sprake is van een rechtmatig belang bij inzage in bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij de partij die deze vordering instelt partij is.
5.18
Zoals reeds is overwogen, heeft het onderzoek tot op heden geen andere belastende feiten jegens [eiser] opgeleverd dan hetgeen reeds uit het FIOD-onderzoek naar voren was gekomen. Met andere woorden het onderzoek heeft weliswaar het onrechtmatig handelen van [eiser sub 1] als aanleiding, maar heeft daarop geen betrekking. De onder 5.17 genoemde rechtsbetrekking ontbreekt dan ook. Reeds op die grond heeft [eiser] geen recht op inzage. Indien het lopende onderzoek zal uitwijzen dat er toch verdere onregelmatigheden aan het licht komen dan door de FIOD reeds vastgesteld, kan dat anders worden.
5.19
Bovendien zal het in de bodemprocedure aan SNS c.s. zijn, indien [eiser] betwist dat (een deel van de) onderzoekskosten - in redelijkheid - zijn gemaakt, om het bestaan en de redelijkheid van de kosten aan te tonen. Aannemelijk is dat SNS c.s. daarin zonder overlegging van de verschillende rapporten niet zal slagen. Op grond van het voorgaande ontbreekt het [eiser] bij de gevorderde afgifte vooralsnog ook een rechtmatig belang, zodat de vordering ook op die grond niet toewijsbaar is. Mocht het voorgaande in de bodemprocedure anders worden, dan kan [eiser sub 1] alsnog bij wijze van incidentele vordering om afgifte van de stukken vragen.
5.2
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SNS c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00
5.21
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is.
6.2.
Het gevorderde voorschot bestaat uit de beëindigingsvergoeding van € 750.000,00 en een bedrag van € 791.692,82 aan geïncasseerde aanbrengvergoedingen.
De beëindigingsvergoeding
6.3.
Zoals in conventie is overwogen, is voorshands op grond van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende aannemelijk dat SNSPF een (opeisbare) vordering op [eiser sub 2] heeft, zodat het gevraagde voorschot in zoverre niet toewijsbaar is.
De aanbrengvergoedingen
6.4.
SNS c.s. wordt niet gevolgd in haar stelling dat [eiser sub 1] de verschuldigdheid aan SNS c.s. van de geïncasseerde aanbrengvergoedingen tot een bedrag van € 791.692,82 heeft erkend. De brief van 13 september 2013 kan niet als een dergelijke erkenning worden opgevat, aangezien SNS c.s. aan het daarin verwoorde voorstel blijkens de onder de feiten aangehaalde passage geen rechten kan ontlenen. Noch uit de erkenning van [eiser] dat hij aanbrengvergoedingen in rekening heeft gebracht, noch uit het feit dat [eiser] maar tegen een gedeelte van het door de FIOD vastgestelde bedrag inhoudelijk verweer heeft gevoerd, kan voorts worden geconcludeerd dat [eiser] erkent dat hij het door SNS c.s. gevorderde bedrag (opeisbaar) aan SNS c.s. verschuldigd is.
6.5.
[eiser] heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat het in rekening brengen van aanbrengvergoedingen niet onrechtmatig is en SNS c.s. bovendien geen schade heeft geleden. In aanvulling op hetgeen hieromtrent in conventie reeds werd overwogen onder 5.10-5.12 wordt overwogen als volgt.
6.6.
[eiser sub 1] is bij SNSPF aangetreden als CRO. Uit hoofde van deze functie had hij onder meer de taak en (eind)verantwoordelijkheid om de vastgoedfinancieringsportefeuille van SNS c.s., waarop aanzienlijke verliezen werden geleden, te herstructureren. Van een persoon in een dergelijke functie bij een financiële instelling als SNS mag bij de uitvoering van zijn opdracht, met name gelet op het toenmalige tijdsgewricht, waarin het vertrouwen in financiële instellingen aanzienlijke schade had opgelopen, een grote mate van integriteit worden verwacht.
[eiser sub 1] heeft toegelicht dat hij van de door hem bij SNSPF betrokken personen een aanbrengvergoeding heeft gevraagd nadat SNS c.s. het uurtarief van deze personen had verhoogd, waardoor zij, omdat hij 30% van zijn inkomen aan Boer & Croon diende af te staan, meer gingen verdienen dan hijzelf.
Indien [eiser sub 1] het niet eens was met de omvang van de hoogte van zijn bezoldiging had hij daarover met SNS c.s. in gesprek kunnen treden. Door SNS niet te informeren over de aanbrengvergoedingen heeft [eiser] het in hem gestelde vertrouwen beschadigd.
Dat is te meer het geval nu hij - onbetwist - het bestaan van de overeengekomen vergoedingen in eerste instantie heeft ontkend, toen hij daarnaar door SNS c.s. in het kader van het tegen hem gestelde onderzoek werd gevraagd. Onder de gegeven omstandigheden is mede gezien hetgeen in conventie reeds werd overwogen onder 5.10-5.12 voorshands aannemelijk dat in het onderhavige geval het vragen van aanbrengvergoedingen, zonder SNS c.s. daarover te informeren, als onrechtmatig jegens SNS c.s. zal worden aangemerkt.
6.7.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij de uurtarieven van de door hem aanbevolen personen niet heeft vastgesteld. Weliswaar heeft hij SNS c.s. daarover geadviseerd, op basis van een - door personen uit zijn netwerk opgesteld - benchmarkonderzoek, maar de uiteindelijke beslissing en de eindverantwoordelijkheid lag bij SNS c.s. Zij was er volgens [eiser] volledig van op de hoogte dat de aanbevelingen van [eiser sub 1] werden gedaan op grond van zijn eigen benchmarkonderzoek en SNS c.s. heeft de voorgestelde uurtarieven derhalve in alle transparantie kunnen beoordelen. Dat zij geen lagere uurtarieven is overeengekomen moet volgens [eiser] dan ook voor haar rekening komen. Daarbij komt volgens [eiser sub 1] dat hij de aanbrengvergoedingen niet bij aanvang van de opdracht is overeengekomen maar pas nadat SNS c.s. de tarieven voor de opdrachtnemers had verhoogd.
SNS c.s. heeft betwist dat [eiser sub 1] bij zijn aanbevelingen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Zij heeft aangevoerd dat [eiser sub 1] haar heeft misleid en zodoende, met het oog op de in rekening te brengen aanbrengvergoedingen, hogere uurtarieven heeft opgedrongen dan nodig was.
6.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat SNS c.s. niet heeft weersproken dat de eindbeslissing met betrekking tot de vaststelling van de uurtarieven bij haar lag. Evenmin heeft zij weersproken dat [eiser sub 1] op het moment dat de uurtarieven werden vastgesteld nog geen aanbrengvergoedingen was overeengekomen. Daarmee moet worden onderkend dat op SNS c.s. een bepaalde verantwoordelijkheid rustte die zij nu niet zonder meer op [eiser sub 1] kan afschuiven. Dat kan anders zijn als de positie van [eiser sub 1] anders was dan door hem is voorgesteld of [eiser sub 1] SNS c.s. bij de advisering van de omvang van de beloning van de opdrachtnemers bewust heeft misleid. Dit kan zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in deze procedure geen plaats is, echter niet worden aangenomen. Bij deze stand van zaken is, alhoewel de vordering uit hoofde van aanbrengvergoeding niet summierlijk ondeugdelijk wordt geacht, onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter het thans gevorderde bedrag als schadevergoeding aan SNS c.s. zal toewijzen. Het gevorderde voorschot op deze schade is derhalve ook op dit punt niet toewijsbaar.
6.9.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat SNS c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende heeft toegelicht dat van haar niet kan worden gevergd dat zij het resultaat van een bodemprocedure afwacht.
6.10.
De conclusie uit het voorgaande is dat de gevraagde voorzieningen dienen te worden afgewezen. SNS c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 408,- aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
herbegroot de vordering waarvoor SNS c.s. ten laste van [eiser] conservatoir beslagen heeft gelegd op € 1.685.527,96,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SNS c.s. tot op heden begroot op € 1.424,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 7 dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
7.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor nasalaris te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.4.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.7.
veroordeelt SNS c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 408,00,
7.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en, bij afwezigheid van mr. Jongeneel, door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.