ECLI:NL:RBAMS:2014:3987

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
AMS 13-4532
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de aanvraag tot verruiming van openingstijden voor een horecabedrijf in Amsterdam

Op 4 juli 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.I. Houben, en de burgemeester van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S. van Gerven. De zaak betreft de weigering van de burgemeester om de openingstijden van een horecabedrijf te verruimen van dagzaak naar avondzaak. Eiser had eerder een exploitatievergunning gekregen voor openingstijden van 07.00 tot 01.00 uur doordeweeks en van 07.00 tot 03.00 uur in het weekend. Op 30 januari 2013 diende eiser een aanvraag in voor verruiming van de openingstijden naar 09.00 tot 03.00 uur doordeweeks en 09.00 tot 04.00 uur in het weekend. De burgemeester weigerde deze aanvraag op 27 februari 2013 en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in een besluit van 5 juli 2013.

Tijdens de zitting op 11 juni 2014 voerde eiser aan dat de burgemeester ten onrechte geen concrete belangenafweging had gemaakt. Eiser stelde dat zijn horecabedrijf gericht is op een ouder en kwalitatief hoogwaardig publiek en dat hij maatregelen had getroffen om geluidsoverlast te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in het bestreden besluit een onjuiste toets had gehanteerd en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bij de afweging van belangen in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, gezien de openbare orde en veiligheid in de omgeving.

De rechtbank bepaalde dat de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht van € 160,- moest vergoeden en veroordeelde de burgemeester in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/4532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2014 in de zaak tussen

[naam] te [plaats], eiser

(gemachtigde mr. M.I. Houben),
en

de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde mr. S. van Gerven).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de openingstijden van het horecabedrijf aan de [adres]te verruimen.
Bij besluit van 5 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Bij besluit van 28 september 2012 heeft verweerder eiser voor zijn horecabedrijf aan [adres] een exploitatievergunning verleend voor een horecabedrijf (dagzaak) met de openingstijden van 07.00 tot 01.00 uur doordeweeks en van 07.00 tot 03.00 uur in het weekend.
1.2. Op 30 januari 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het omzetten van zijn horecabedrijf naar een avondzaak met de openingstijden van 09.00 tot 03.00 uur doordeweeks en van 09.00 tot 04.00 uur in het weekend.
1.3. Bij brief van 5 februari 2013 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt de aanvraag tot verruiming van de openingstijden van dagzaak naar avondzaak te weigeren. Eiser heeft hiertegen bij brief van 19 februari 2013 een zienswijze ingediend.
1.4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag tot verruiming van de openingstijden van dagzaak naar avondzaak geweigerd.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 24 juni 2013, het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3.
Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat verweerder ten onrechte heeft verzuimd een concrete belangenafweging te maken. Eiser stelt dat zijn horecabedrijf gericht is op ouder en kwalitatief hoogwaardig publiek, hij veiligheidsmaatregelen en voorzieningen ter voorkoming van geluidsoverlast heeft getroffen en een groot financieel belang heeft. Op het [adres] was eerder een nachtzaak gevestigd en het karakter van de straat wordt gevormd door de exploitatie van avond- en nachtzaken. Voorts voert hij aan dat verweerder heeft verwezen naar de (concept) Notitie evaluatie uitgaanspleinen dat geen beleid in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Voor zover er sprake is van beleid, doet eiser een beroep op artikel 4:84 van de Awb.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 24 juni 2013. Zoals uit voornoemd advies blijkt en ter zitting door de gemachtigde van verweerder is verklaard, heeft verweerder invulling gegeven aan zijn bevoegdheden op grond van artikel 3.8 in samenhang met artikel 3.12 en artikel 3.15 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (APV). In het Horecabeleidsplan 2008 en de (concept) Notitie evaluatie uitgaanspleinen is de bevoegdheid als genoemd in artikel 3.15 van de APV nader uitgewerkt. In artikel 3.15 van de APV is de mogelijkheid tot het verruimen van de openingstijden met een afkoeluur en voor incidentele gevallen (maximaal vijf maal per jaar) geregeld. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het hem niet gaat om toepassing van de bevoegdheid van verweerder als bedoeld in artikel 3.15 van de APV. Eisers beroepsgrond dat de (concept) Notitie evaluatie uitgaanspleinen geen beleid in de zin van de Awb is, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de grondslag van de bevoegdheid van verweerder om een vergunning te wijzigen van dag- naar avondzaak gelegen in artikel 1.7, aanhef en onder e, van de APV. In dit geval dient de rechtbank dan ook te toetsen of verweerder in redelijkheid geen gebruik van deze bevoegdheid heeft kunnen maken. Verweerder kent geen specifiek beleid waarin de bevoegdheid als bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onder e, van de APV nader is uitgewerkt. Gelet daarop dient verweerder bij de uitoefening van deze bevoegdheid de relevante belangen tegen elkaar af te wegen. In het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft enkel een belangenafweging in het kader van artikel 4:84 van de Awb plaatsgevonden. Nu verweerder in het bestreden besluit een onjuiste toets heeft gehanteerd, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit reeds hierom berust op een motiveringsgebrek. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.3.
In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank bezien of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht dat een belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Verweerder beziet het [plein] en de omliggende straten in zijn geheel. Gelet op de openbare orde en veiligheid is er volgens verweerder geen mogelijkheid voor verruiming van de sluitingstijden van de horecabedrijven in de omliggende straten van het [plein]. Dat eisers horecabedrijf gericht is op ouder en kwalitatief hoogwaardig publiek, hij veiligheidsmaatregelen en voorzieningen ter voorkoming van geluidsoverlast heeft getroffen, een groot financieel belang heeft en voorheen op het adres een nachtzaak was gevestigd, maken het vorenstaande niet anders. Verweerder weegt daarbij mee dat eiser zich vóór de koop van het horecabedrijf (dagzaak) had kunnen realiseren dat hij geen vergunning voor een avond- of nachtzaak kon krijgen. Eiser heeft immers op 10 januari 2012 contact gehad met het stadsdeel. Hem is toen meegedeeld dat een uitbreiding naar een avondzaak niet is toegestaan. De gevolgen van het niet honoreren van een omzetting naar een avondzaak, komen voor rekening en risico van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet tot een dergelijke keuze kon komen. Dat verweerder daarbij kijkt naar het [plein]en de omliggende straten, acht de rechtbank begrijpelijk gelet op het aantal geweldsincidenten.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten.
4.6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB