ECLI:NL:RBAMS:2014:3982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
13/751284-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de illegale productie van verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het EAB niet compleet was en onvoldoende grondslag bood voor de verdenking. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon zich schuldig had gemaakt aan strafbare feiten die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn, en dat de garantie voor terugkeer naar Nederland voldoende was. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten. De beslissing is genomen in het belang van een goede rechtsbedeling, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat het onderzoek in België was gestart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751284-14
RK nummer: 14/2300
Datum uitspraak: 17 juni 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 april 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd en ontvangen op 28 maart 2014 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het [GBA adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 juni 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. M.A.I. Witlox, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van bevel tot aanhouding bij verstek van 28 maart 2014 van de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout (referentie-nr: [naam] 2013/186).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft betoogd dat het EAB niet compleet is en een onvoldoende grondslag voor de verdenking vormt. In het EAB onder e) wordt de opgeëiste persoon in het geheel niet genoemd. De verdenking ten opzichte van hem is alleen omschreven in het achter het EAB gevoegde aanhoudingsbevel bij verstek. Ook in de aanvullende mail van 21 mei 2014, waarin de periode wordt omschreven, wordt de opgeëiste persoon niet genoemd. De feiten zijn voorts onvoldoende genoegzaam omschreven. De verweten strafbare gedragingen zijn uiterst suggestief. De verdenking bestaat slechts uit het telefoneren met de medeverdachte [medeverdachte 1] en het in België in een auto rondrijden met die [medeverdachte 1]. De opgeëiste persoon heeft hiervoor een goede verklaring. Er is ook niet vermeld of er daadwerkelijk plantages of laboratoria zijn aangetroffen. Subsidiair dient het onderzoek te worden aangehouden om de officier van justitie te verzoeken stukken met betrekking tot de doorzoeking in de woning van de opgeëiste persoon over te leggen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd te bevatten, met vermelding van, onder meer, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het EAB, in samenhang met het achter het EAB gevoegde aanhoudingsbevel bij verstek waarnaar in het EAB wordt verwezen, een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Het aanhoudingsbevel vormt de grondslag van het EAB. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit bevel dient te worden opgevat als een aanvulling op het EAB. Ook de aanvullende mail van 21 mei 2014 dient als een aanvulling op het EAB van de opgeëiste persoon te worden opgevat. Dat de naam van de opgeëiste persoon in het antwoord niet expliciet wordt genoemd is onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de mail niet (mede) hem zou betreffen.
De omschrijving van de feiten in het EAB en in het aanhoudingsbevel is voorts zodanig, dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan. Uit de informatie blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij zich in meerdere in het EAB genoemde plaatsen in België tussen 19 september 2013 en 1 april 2014 heeft bezig gehouden met de illegale productie van verdovende middelen (cannabis en speed). De vraag of er voor de verdenkingen voldoende grond aanwezig is, dient door een Belgische (onderzoeks)rechter te worden beantwoord. De rechtbank ziet gelet op het vorengaande tevens geen aanleiding om het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding toe te wijzen. Op grond van de door de officier van justitie ter zitting gedane mededeling, gaat de rechtbank ervan uit dat er een doorzoeking heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet opportuun om de stukken van deze doorzoeking in het dossier te laten voegen, nu dit niet van belang is voor de beoordeling van het onderhavige overleveringsverzoek.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het parket van de procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 2 april 2014 de volgende garantie gegeven:
Met verwijzing naar uw verzoek van 1 april 2014 naar aanleiding van het Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door onderzoeksrechter mevrouw Helsen lastens de genaamde [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] (in het Europees aanhoudingsbevel aangeduid als “[opgeëiste persoon]”, heb ik de eer u hierbij volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (200819091]BZ).
Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B. van de Opiumwet gegeven verbod en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B. van de Opiumwet gegeven verbod.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • De bewijsmiddelen zijn in België;
  • Het onderzoek is in België aangevangen;
  • In België zijn medeverdachten aangehouden en worden vervolgd;
  • Cannabisplantages bevinden zich in België (evenals een drugslaboratorium).
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3 en 10, 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout ten behoeve van het in het België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2014.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]