ECLI:NL:RBAMS:2014:3930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
AMS 13-6490
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van planschade ten gevolge van het Tracébesluit Westrandweg en de beoordeling van tijdelijke hinder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over planschade en tijdelijke hinder als gevolg van de aanleg van de Westrandweg. Eiser, eigenaar van meerdere woningen in Amsterdam, had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens waardevermindering van zijn onroerend goed door het Tracébesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Minister van Infrastructuur en Milieu, in eerdere besluiten een schadevergoeding van € 12.750,- had toegekend voor permanent geleden schade aan de woning aan [straatnaam] [d]. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de schade te laag was getaxeerd en dat er ook schade was door tijdelijke hinder die niet voldoende was meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser had aangevoerd dat de hinder van de werkzaamheden, die 18 maanden duurde, zijn woongenot ernstig had aangetast. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de tijdelijke hinder geheel voor rekening van eiser moest blijven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de taxatie van de woningen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c] beoordeeld. De commissie Ten Kate had geconcludeerd dat er geen waardevermindering zou optreden voor deze woningen, maar de rechtbank vond deze conclusie niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om ook hier opnieuw te beslissen, rekening houdend met de motivering van de commissie en de specifieke omstandigheden van de woningen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de kosten voor de bijstand van de gemachtigde van eiser niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze niet noodzakelijk waren voor de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het toekennen van schadevergoedingen en het beoordelen van hinder.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/6490

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[betrokkene], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde mr. C.C.J. Hartendorf),
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde mr. A. Herczog).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 12.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de Regeling).
Bij besluit van 14 december 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder onder toepassing van artikel 6:18, thans artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het primaire besluit I gewijzigd en het toepasselijke beoordelingsstelsel gewijzigd naar het stelsel voor vergoeding van planschade.
Bij besluit van 26 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eveneens aanwezig is mr. N.T.N. Wahlen, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder is eveneens aanwezig [naam].

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is sinds 21 juli 1978 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [A], sectie [letter], nummer [nummer 1]. Ten tijde van de aankoop waren op dit perceel aanwezig de woningen [straatnaam] [b] en [c] te Amsterdam, alsmede enige kassen en schuren. Nadien (1979/1980) is op dit perceel tevens gebouwd de woning [straatnaam] [d]. Eiser pacht van de gemeente het perceel [A] [letter] [nummer 2] waarop de woning [straatnaam] [a] staat. Eiser is zelf woonachtig op [straatnaam] [d] en exploiteert een [bedrijf] op de diverse percelen. De overige woningen verhuurt eiser aan derden.
1.2
Op 13 maart 2008 heeft verweerder het Tracébesluit Westrandweg (het Tracébesluit) vastgesteld voor de aanleg van de Westrandweg. Het Tracébesluit is op 23 maart 2008 bekend gemaakt en op 29 juli 2009 onherroepelijk geworden. Het ziet op een nieuw aan te leggen stuk snelweg van rijksweg A5 met twee keer twee rijstroken, gepland tussen knooppunt Raasdorp en een beoogde nieuwe aansluiting op rijksweg A10, nabij de Coentunnel.
1.3
Op 30 augustus 2010 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend om vergoeding van schade veroorzaakt door het Tracébesluit en de daaropvolgende aanleg van de Westrandweg voor de schadeadressen gelegen aan [straatnaam] [b], [c] en [d].
1.4
Bij het primaire besluit I heeft verweerder in afwijking van het definitieve advies van de Deskundigencommissie Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de commissie Ten Kate) van 5 oktober 2012, die aansluiting hebben gezocht bij het stelsel van planschade, eiser uit hoofde van nadeelcompensatie een schadevergoeding toegekend voor de woning gelegen aan [straatnaam] [d] voor permanent geleden schade ten bedrage van € 12.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2010 tot de dag van uitbetaling. In overeenstemming met voornoemd advies is geen schadevergoeding toegekend ter zake van de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c] en is het verzoek voor zover dit ziet op tijdelijke schade afgewezen. Verweerder kent evenmin een vergoeding toe voor de door eiser gemaakte kosten voor een adviseur.
1.5
Bij het primaire besluit II heeft verweerder in navolging van rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) omtrent de beoordeling van schade op grond van artikel 20d van de Tracéwet (oud, thans artikel 22 Tracéwet) aan de beoordeling van het verzoek van eiser met betrekking tot de permanente schade de regeling voor vergoeding van planschade ten grondslag gelegd. De aan eiser toegekende tegemoetkoming bedraagt € 12.750,-.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat hij de stukken van de adviescommissie ingeschakeld door het Schadeschap Luchthaven Schiphol (adviescommissie Schiphol), waaronder een taxatierapport, niet van eiser heeft ontvangen, ondanks dat verweerder eiser daarvoor acht maanden de tijd heeft gegeven. De taxatie van de adviescommissie Schiphol ziet op een peildatum in 2004, zodat deze niet kan dienen voor een taxatie in 2008. Ten aanzien van de tijdelijke hinder heeft verweerder overwogen dat de omvang van de hinder ten gevolge van de aanleg van de Westrandweg niet van dien aard was dat deze het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. Er was vooral sprake van hinder overdag gedurende ongeveer 18 maanden. De hinder bestond uit het lawaai van vrachtwagens en gedurende een kortere periode heiwerkzaamheden. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser in de buurt van de N200 woont. Ten aanzien van de door eiser verzochte vergoeding voor gemaakte kosten voor een deskundige heeft verweerder overwogen dat de bijstand van de gemachtigde van eiser niet redelijkerwijs noodzakelijk was en dat de bijstand niet tot een ander advies heeft geleid, zodat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
1.7
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser is het niet eens met de door verweerder getaxeerde waarde van de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b], [c] en [d]. Het is niet duidelijk waar de commissie Ten Kate de taxatie op heeft gebaseerd. De taxatie van verweerder wijkt sterk af van de taxatie verricht door de adviescommissie Schiphol en de WOZ-waarden van de woningen. Ook wat betreft de taxatie van de waardevermindering bestaat er een groot verschil tussen de conclusies van de commissie Ten Kate en de adviescommissie Schiphol. Voorts is verweerder ten onrechte bij de taxatie van de waardevermindering uitgegaan van een lager dan gemiddeld percentage door rekening te houden met de achter de woningen gelegen kassen. Verweerder heeft voor taxaties van andere, vergelijkbare woningen hogere waardeverminderingspercentages gebruikt dan de 5,3% die voor de woning van eiser op het adres [straatnaam] [d] wordt gehanteerd. Ten aanzien van de tijdelijke overlast heeft eiser er op gewezen dat hij en zijn werknemers overdag buiten werkzaam zijn en hij wel dusdanig veel overlast heeft ervaren dat dit het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. Verweerder heeft voorts ten onrechte de kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige niet vergoed, aldus eiser.
1.8
Verweerder heeft in beroep een nader advies van de commissie Ten Kate van 23 januari 2014 overgelegd waarin de commissie een reactie geeft op het door eiser in beroep overgelegde besluit van de adviescommissie Schiphol van 28 november 2013 en de daaraan ten grondslag liggende adviezen. De commissie Ten Kate ziet – kort gezegd – geen aanleiding om haar taxaties bij te stellen.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante wetgeving.
2.1
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet kent Onze Minister, indien een belanghebbende ten gevolge van een Tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Op grond van het tweede lid blijft afdeling 6.1 van de Wro buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
Op grond van het derde lid kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.
2.2
Op grond van het eerste lid van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.3.
Op grond van artikel 6.5 van de Wro vergoeden burgemeester en wethouders indien zij een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen daarbij tevens:
a. de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;
b. de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.
3.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
Omvang van het geding
3.1.1 De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om schadevergoeding van eiser van 31 augustus 2010 (oorspronkelijk) zag op de woningen gelegen aan de [straatnaam] [b], [c] en [d] en niet op de woning gelegen aan de [straatnaam] [a]. Verweerder heeft, ondanks dat hieraan geen verzoek van eiser ten grondslag lag, ook beoordeeld of eiser voor wat betreft de woning [straatnaam] [a] aanspraak kan maken op een schadevergoeding vanwege de aanleg van de Westrandweg.
3.1.2 De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser kennelijk, en zoals door partijen niet is betwist, in die zin is aangevuld dat deze eveneens ziet op nummer [a]. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het adres [straatnaam] [a] weliswaar niet op het originele verzoek stond vermeld, maar wel later tijdens de hoorzitting van 23 november 2010 bij de commissie Ten Kate aan het verzoek is toegevoegd. Verweerder heeft het adres (vervolgens) bij de beoordeling betrokken. De rechtbank overweegt dat het kennelijk de bedoeling van partijen is geweest de aanvraag aldus aan te vullen dat het verzoek mede de [straatnaam] [a] zou omvatten. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten gevolge van het Tracébesluit in een planologisch nadeliger situatie is gekomen. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser aldus dat hij stelt dat de schade aan de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] te laag is getaxeerd en dat met betrekking tot de adressen [straatnaam] [b], [c] en [d] ten onrechte geen schadevergoeding is toegekend.
Permanent geleden schade met betrekking tot het adres [straatnaam] [d]
3.3.1
Verweerder heeft aan de toekenning van een schadevergoeding voor permanent geleden schade met betrekking tot de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] de planschadebeoordeling uit het conceptadvies van 10 juli 2012 en het definitieve advies van 5 oktober 2012 van de commissie Ten Kate ten grondslag gelegd. De commissie Ten Kate heeft in dit kader overwogen dat de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] direct voor de inwerkintreding van het Tracébesluit op 23 maart 2008 getaxeerd wordt op een bedrag van € 235.000,-. Deze taxatie komt overeen met de WOZ-taxatie: € 234.000,-, peildatum 1 januari 2008. De woning heeft na de inwerkingtreding van het Tracébesluit nog een waarde van € 225.000,-, zodat er sprake is van een permanente waardevermindering van € 12.500,-. De gemiddelde waardedaling per vierkante meter oppervlakte van woningen gelegen op minder dan 300 meter van de Westrandweg is afgerond 7%. De commissie acht de waardevermindering van 5,3% voor de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] gerechtvaardigd. De planologische mogelijkheden om de gronden te bebouwen, aanwezigheid van het achtergelegen bedrijf en de afstand tot het werk geven reden om uit te gaan van een lager dan het gemiddelde percentage. Nu in het primaire besluit I een bedrag van € 12.750,- op grond van de Regeling is toegekend, heeft verweerder dit laatste bedrag in het primaire besluit II en in bezwaar gehandhaafd.
3.3.2
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige uit mag gaan, indien uit het advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56).
3.3.3
Ten aanzien van de stelling van eiser dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder de stukken van de adviescommissie Schiphol niet heeft afgewacht, overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zich niet kan verenigen met de getaxeerde waarde van de woningen onder meer verwezen naar de taxatie verricht door de adviescommissie Schiphol. Eiser heeft dit punt in bezwaar en op de hoorzitting van 22 januari 2013 naar voren gebracht. De voorzitter van de hoorcommissie heeft vervolgens besloten de zaak op dit punt aan te houden en eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Aan eiser is vervolgens bij brief van 27 augustus 2013 een nadere termijn van vier weken gegund, waarna eiser op 6 september 2013 wederom om uitstel heeft verzocht, welk nader uitstel door verweerder is geweigerd. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Uiteindelijk heeft eiser eerst in beroep de stukken van de adviescommissie Schiphol overgelegd. Verweerder heeft de commissie Ten Kate vervolgens om een nadere reactie gevraagd. Naar aanleiding van deze reactie heeft verweerder geen aanleiding gezien van het eerder ingenomen standpunt af te wijken. Eiser is in beroep in de gelegenheid gesteld op het nadere advies van de commissie Ten Kate te reageren.
3.3.4
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt zijn stelling met stukken te onderbouwen. Niet kan worden geoordeeld dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd door in het bestreden besluit niet mede de stukken van de adviescommissie Schiphol te betrekken, reeds omdat deze stukken niet beschikbaar waren. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de besluitvorming niet nader uit te stellen, kan deze grond evenmin slagen nu verweerder eiser ruimschoots in de gelegenheid heeft gesteld deze stukken te overleggen. Overigens heeft verweerder deze stukken in de fase van beroep alsnog beoordeeld en is eiser in de gelegenheid gesteld daar op te reageren. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd, kan dan ook niet slagen. Voor zover eiser heeft gesteld dat de commissie Ten Kate niet objectief en/of onpartijdig advies heeft uitgebracht, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd.
3.3.5
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van het advies van de commissie Ten Kate gewezen op het grote verschil met de taxatie van de adviescommissie Schiphol, die de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] per 31 augustus 2004 heeft getaxeerd op € 310.000,- en na 31 augustus 2004 op € 304.000,-. Volgens eiser is met name de waarde van de woning vóór de inwerkintreding van het Tracébesluit per 23 maart 2008 te laag getaxeerd.
3.3.6
De rechtbank overweegt dat reeds gelet op de omstandigheid dat de taxatie van de adviescommissie Schiphol ziet op een geheel andere peildatum, het verschil in waardering niet zonder meer reden geeft om te twijfelen aan de juistheid van de taxatie van de commissie Ten Kate. Zowel de commissie Ten Kate als de adviescommissie Schiphol hebben geen goede vergelijkingsobjecten gevonden op grond waarvan de waarde van de woning bepaald kon worden. Dat er in de directe omgeving van de woning geen goede vergelijkingsobjecten voorhanden zijn is door eiser ook niet betwist. Eiser heeft bovendien niet zelf vergelijkingsobjecten aangedragen. Om die reden is door de commissies gerekend met kengetallen per m² grond en per m³ opstal. In het aanvullende advies van 23 januari 2014 heeft de commissie Ten Kate gelet op de grote verschillen met de adviescommissie Schiphol nog eens kritisch naar de eigen taxatie gekeken en heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het definitieve advies op dit punt te herzien. Het door de adviescommissie Schiphol gehanteerde kengetal voor de waarde van de grond komt de commissie Ten Kate hoog voor, gelet op het feit dat het zowel feitelijk als planologisch gezien een bedrijfswoning betreft. De rechtbank is van oordeel dat de commissie Ten Kate voldoende heeft gemotiveerd waarom zij ondanks de aanmerkelijke verschillen met de taxatie van de adviescommissie Schiphol vasthoudt aan het definitieve advies van 5 oktober 2012. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom er op dit punt meer waarde gehecht zou moeten worden aan de taxatie van de adviescommissie Schiphol.
3.3.7
Eiser heeft daarnaast gewezen op het verschil tussen de taxatie van de woning door de commissie Ten Kate en de WOZ-waarde, en heeft zich op het standpunt gesteld dat de taxatie van de commissie Ten Kate niet juist kan zijn. Ter zitting heeft eiser er op gewezen dat de WOZ-waarde van de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] in 2009 is bepaald op € 234.000,- en dat bij deze waardering rekening is gehouden met de aanleg van de Westrandweg. De commissie Ten Kate heeft dan ook ten onrechte overwogen dat deze WOZ-taxatie overeenkomt met de eigen taxatie van € 235.000,- van vóór de inwerkingtreding van het Tracébesluit, aldus eiser.
3.3.8
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling de WOZ-waarde van een woning eerst van belang kan zijn voor de bepaling van de omvang van de te vergoeden schade, indien een bestemmingsplan of andere planologische maatregel tot een planologische verslechtering heeft geleid ten opzichte van de mogelijkheden onder het daarvoor vigerende regime. Bij het bepalen van de WOZ-waarde wordt niet, zoals bij planvergelijking, gekeken naar de maximale invulling van het planologisch regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1436). Het feit dat een WOZ-waarde vóór en na een feitelijke wijziging ten gevolge van een planologische wijziging is verlaagd, kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval wel invloed hebben op de vraag of en in welke mate schade is geleden.
3.3.9
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat er gelet op de WOZ-waarde(n) van de woning gelegen aan de [straatnaam] [d] getwijfeld dient te worden aan de taxatie van de woning door de commissie Ten Kate. In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten voor het standpunt dat er sprake is van een dusdanig dalende of verlaagde WOZ-waarde ten gevolge van de aanleg van de Westrandweg dat de door verweerder voorgestane waardedaling (van € 12.500,-) te laag moet worden geacht. In het dossier bevindt zich enkel de WOZ-taxatie van 28 februari 2009, met peildatum 1 januari 2008, waarin de woning is getaxeerd op een waarde van € 234.000,-. Van een verlaging van die WOZ-waarde vanwege de aanleg van de Westrandweg is niet gebleken. De commissie Ten Kate heeft in zijn advies voorts aangegeven dat de taxatie van 28 februari 2009 overeenkomt met de eigen taxatie van de waarde van de woning op peildatum 23 maart 2008, derhalve direct voor de inwerkingtreding van het Tracébesluit, van € 235.000,-. Voor de stelling van eiser dat reeds bij die WOZ-taxatie rekening is gehouden met de aanwezigheid van de Westrandweg zodat deze niet goed vergelijkbaar is met de door de commissie vastgestelde waarde van de woning vóór de inwerkingtreding van het Tracébesluit, ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten. De in bezwaar door eiser overgelegde bijlage bij de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de Gecombineerde Aanslag 2010 kan niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van eiser, nu deze een WOZ-taxatie betreft die ziet op een waardebepaling per peildatum 1 januari 2009. Hieruit volgt niet dat reeds bij de WOZ-taxatie 2009 naar peildatum 1 januari 2008 al rekening is gehouden met de Westrandweg. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd kan niet slagen.
3.3.10
Ook ten aanzien van de getaxeerde waardevermindering van de woning heeft eiser gewezen op de door de adviescommissie Schiphol aangenomen planologische waardevermindering en heeft eiser gesteld dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een lager dan gemiddeld percentage door rekening te houden met de achter de woning gelegen kassen. Daarnaast heeft eiser er op gewezen dat verweerder bij vergelijkbare woningen tot hogere percentages komt.
3.3.11
De rechtbank overweegt in dit kader dat uit het definitieve advies van de commissie Ten Kate volgt dat de commissie de waardevermindering heeft gebaseerd op een intuïtieve taxatie. De commissie Ten Kate heeft aangegeven dat de waardevermindering op basis van de cijfers niet eenduidig kan worden bepaald. De commissie heeft de waardevermindering intuïtief bepaald en heeft vervolgens onderzocht of de aldus gevonden waardevermindering, gelet op de gemiddelde waardedaling van 7% voor de onderzochte woningen op minder dan 300 meter van de Westrandweg, de toets doorstaat. De commissie Ten Kate heeft de waardevermindering van 5,3%, hetgeen lager is dan het gemiddelde van 7%, gerechtvaardigd geacht gelet op de specifieke omstandigheden van de woning van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de commissie Ten Kate ook hier de gevolgde gedachtegang duidelijk heeft weergegeven en inzichtelijk heeft gemaakt hoe de getaxeerde waardevermindering tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt hierbij dat het in dit geval gaat om een taxatie van een deskundige die is gebaseerd op diens kennis en ervaring, zodat ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling een nadere toelichting op die inzichten niet in alle gevallen kan worden verlangd. De waardering kan voor verschillende woningen verschillend uitvallen. Ook hier heeft eiser niet voldoende gemotiveerd waarom de door de adviescommissie Schiphol vastgestelde waardevermindering in dit geval zou moeten leiden tot een andere (grotere) waardevermindering ten gevolge van de aanleg van de Westrandweg. De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de commissie Ten Kate bij het bepalen van de intuïtieve waardevermindering geen betekenis heeft mogen toekennen aan de specifieke omstandigheden van de woning. De rechtbank acht de conclusies van de commissie Ten Kate op dit punt dan ook niet onbegrijpelijk.
3.3.12
De commissie Ten Kate heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt op welke feiten en omstandigheden zij haar taxatie van de woning heeft gebaseerd en hoe zij tot de vastgestelde waardevermindering is gekomen. Verweerder heeft dan ook het conceptadvies en het definitieve advies van de commissie Ten Kate aan de toekenning van een vergoeding van permanente schade van € 12.750,- voor de woning aan de [straatnaam] [d] aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd, kan niet slagen. Verweerder heeft in redelijkheid de vergoeding voor permanente schade ter zake van deze woning kunnen vaststellen op € 12.750,-.
Tijdelijke schade met betrekking tot het adres [straatnaam] [d]
3.4.1
Eiser heeft in beroep de stelling van verweerder dat de door de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de Westrandweg ondervonden hinder het normaal maatschappelijk risico niet te boven gaat, bestreden. Eiser heeft er op gewezen dat het ondervinden van geluidsoverlast gedurende 18 maanden niet gering is en dat hij ernstig is gehinderd in zijn woongenot en het genot van zijn eigendom. Eiser en zijn medewerkers werken volledige dagen buiten en hebben gedurende 90 dagen op slechts 90 meter afstand gewerkt van kunstwerk 511. Eiser heeft veel last gehad van het bouwlawaai, waaronder het heien. Eiser heeft er voorts op gewezen dat er zich tussen zijn woning en de bouwwerkzaamheden geen (natuurlijke) geluidsbarrières bevinden, zoals bijvoorbeeld bomen of het (nadien aangelegde) geluidscherm, waardoor het geluid ver draagt en eiser en zijn medewerkers veel overlast hebben ervaren.
3.4.2
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling dient gestelde schade die niet of niet uitsluitend kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het Tracébesluit maar wel aan daaruit voortvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen te worden aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, waarbij alsdan onder meer de vraag dient te worden beantwoord of er sprake is van buiten het normale risico vallende en op een beperkte groep burgers drukkende schade (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 ECLI:NL:RVS:2005:AT0572). Ook bij tijdelijke hinder dient te worden onderzocht of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de woon- en leefsituatie ten gevolge van uitvoeringshandelingen in negatieve zin zou worden gewijzigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2006 ECLI:NL:RVS: 2006: AZ5163). Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn schade bestaande uit tijdelijk verlies van woongenot ten laste van de benadeelde te laten, indien de aard, de geringe ernst en de beperkte duur van dat verlies daartoe aanleiding geven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6794).
3.4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat er gedurende 18 maanden, van ’s ochtends vroeg tot het begin van de avond geluidsoverlast is geweest van af- en aanrijdende vrachtwagens en gedurende een kortere periode van ongeveer twee maanden van heiwerkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat hier sprake is van een beperkte duur van enige overlast en dat verweerder voorts niet alle in dit geval relevant zijnde omstandigheden heeft meegewogen in zijn beslissing eiser geen schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft zijn werk aan en buiten rondom zijn huis en kon zich daardoor ook tijdens de normale doordeweekse dagen waarop aan de Westrandweg gewerkt werd niet onttrekken aan de hinder veroorzaakt door de werkzaamheden. Daar komt bij dat de woning van eiser zich op relatief korte afstand van de werkzaamheden bevindt en er geen enkele natuurlijke of kunstmatige demping van het geluid is. Het geluidscherm was, zo is gesteld, ten tijde van de aanleg nog niet gebouwd. Met de enkele stelling van verweerder dat het werk dat eiser buiten op de schadepercelen verricht niet valt onder derving van het woongenot en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt, heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheden van dit geval.
3.4.4
Gelet op de aard van de hinder, de ernst en de duur daarvan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs, althans zonder nadere motivering, niet kunnen oordelen dat de schade voortkomend uit tijdelijke hinder geheel ten laste van eiser dient te blijven. Het beroep van eiser is in zoverre gegrond wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en de rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Verweerder zal ten aanzien van dit aspect een nieuwe beslissing dienen te nemen op het bezwaar van eiser.
Permanent geleden schade en tijdelijke schade met betrekking tot de adressen [straatnaam] [a], [b] en [c]
3.5.1
De commissie Ten Kate heeft geconcludeerd dat er ten aanzien van de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c] geen waardevermindering op zal treden, ondanks dat er sprake is van een planologische verslechtering ten gevolge van de aanleg van de Westrandweg. De commissie heeft de woningen als volgt getaxeerd: € 100.000,- voor de woning gelegen aan de [straatnaam] [a] (zonder ondergrond die gehuurd wordt) en € 145.000 voor zowel de adressen [straatnaam] [b] als [c] (woning en schuur en grond). De commissie heeft overwogen dat de door de commissie getaxeerde waarden van de woningen zodanig laag zijn dat zij als gevolg van de aanleg van de Westrandweg niet zullen afnemen. Het betreft zeer kleine woningen gelegen dicht op bedrijfsbebouwing. Voor deze woningen zal alleen belangstelling bestaan bij degenen die in een zelfstandige woning in het buitengebied van Amsterdam willen wonen, maar daarvoor slechts een geringe prijs willen of kunnen betalen. Deze gegadigden zullen genoegen willen nemen met een beperkt woongenot. Zij zullen naar de inschatting van de commissie de aanwezigheid van de Westrandweg accepteren zonder daaraan consequenties te verbinden voor de prijs die zij voor de woning willen betalen.
3.5.2
De rechtbank ziet op zich, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de taxatie van de woning gelegen aan de [straatnaam] [d], geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de commissie Ten Kate verrichtte taxaties van de woningen [a], [b] en [c]. Ten aanzien van de vraag of, en zo ja, in hoeverre er ten gevolge van de aanleg van de Westrandweg een waardevermindering op zal treden, overweegt de rechtbank echter dat de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c] een economische waarde vertegenwoordigen. Immers, ze zijn niet gewaardeerd op nihil. Deze waarde zou ten gevolge van een planologisch verslechterende situatie kunnen dalen. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting niet aan kunnen geven waar het zogenaamde omslagpunt in deze zit, dat wil zeggen vanaf welke waarde woningen geacht worden niet verder meer in waarde te kunnen dalen ten gevolge van een schadeveroorzakend besluit. De commissie Ten Kate heeft het standpunt onderbouwd door onder andere te verwijzen naar de ligging van de woningen. De woning gelegen aan de [straatnaam] [d] heeft echter een overeenkomstige ligging en ten aanzien van die woning heeft de commissie Ten Kate wel een waardevermindering aangenomen. De rechtbank acht het standpunt van de commissie Ten Kate dat er ten aanzien van de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c] geen waardevermindering op zal treden, dat door verweerder is overgenomen, zonder nadere onderbouwing dan ook niet zonder meer begrijpelijk.
3.5.3
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich, gelet op de motivering van het advies van de commissie Ten Kate ten aanzien van de waardevermindering van de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c], niet in redelijkheid op dit advies heeft kunnen baseren. Gelet op het voorgaande zal het beroep van eiser in zoverre eveneens gegrond worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien nu er nader onderzoek door verweerder dan wel het opnieuw inschakelen van een onafhankelijke adviescommissie noodzakelijk is voor de nadere besluitvorming. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het door eiser gemaakte bezwaar.
3.5.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder zich ook opnieuw zal moeten uitlaten over de tijdelijke schade met betrekking tot de woningen gelegen aan de [straatnaam] [a], [b] en [c] met inachtneming van het hiervoor onder rechtsoverweging 3.4.2 weergegeven criterium en het in 3.4.3 en 3.4.4 overwogene.
Kosten deskundige
3 6.1
Eiser heeft tot slot verzocht om vergoeding van de kosten van deskundige bijstand. Het gaat hierom om kosten – zo begrijpt de rechtbank - die eiser maakt ten gevolge van het inschakelen van de gemachtigde van eiser. De kosten zouden bestaan uit 25% van het aan eiser uit te keren schadebedrag.
3.6.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de gemachtigde van eiser nog niet betrokken was bij het indienen van het verzoek om schadevergoeding en de onderzoeksprocedure niet gecompliceerd is. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat het schadeverzoek van eiser wordt voorgelegd aan een onafhankelijke deskundigencommissie. Ten aanzien van de kosten voor zover die zijn gemaakt voor het geven van een reactie op het conceptadvies heeft verweerder een dubbele redelijkheidstoets gehanteerd en geoordeeld dat de inbreng van de gemachtigde van eiser in deze niet redelijkerwijs noodzakelijk is en niet heeft geleid tot een voor eiser gunstige aanpassing van het advies.
3.6.3 De rechtbank overweegt dat verweerder de kosten van (rechts)bijstand in de fase van het indienen van het verzoek tot schadevergoeding en de behandeling van het verzoek voor vergoeding in aanmerking kan laten komen, indien deze kosten redelijk zijn te achten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.6.2 is weergegeven, het verzoek voor vergoeding van de kosten voor de bijstand van de gemachtigde in deze fase van het geding terecht heeft afgewezen. Daarbij is, anders dan verweerder heeft gesteld, op zich niet relevant of de kosten tot voor eiser gunstige aanpassing van het (concept-)advies hebben geleid (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1032). Echter, hetgeen verweerder verder heeft aangevoerd is voldoende ter onderbouwing van de conclusie dat de kosten niet redelijkerwijs gemaakt zijn. Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat eiser de gemaakte kosten voor de gemachtigde op geen enkele andere wijze heeft onderbouwd dan door te stellen dat dit een bepaald percentage van het aan eiser uit te keren schadebedrag zou betreffen.
4.
Conclusie
4.1
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. Nu het beroep gegrond verklaard zal worden, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 974,- (één punt voor het opstellen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, € 487,- per punt en wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
4.2
Ten aanzien van het verzoek van eiser eveneens de proceskosten voor de behandeling van zijn bezwaar te vergoeden, dient verweerder bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar met inachtneming van artikel 7:15 van de Awb een besluit te nemen. De rechtbank kan daarover op dit moment geen uitspraak doen, nu daarvoor de uitkomst van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar van belang is.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, voorzitter,
mrs. M.M. Verberne en T.N. van Rijn, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M. Wiersma, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2014.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB