ECLI:NL:RBAMS:2014:3906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
C/13/524181 / HA ZA 12-1029
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van de hoofdzaak in afwachting van hoger beroep in de vrijwaringszaak

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 4 juni 2014 een vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/13/524181 / HA ZA 12-1029. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing in de hoofdzaak volledig afhankelijk is van de uitkomst van de vrijwaringszaak. Dit betekent dat de rechtbank heeft besloten om iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aan te houden totdat er in hoger beroep over de vrijwaringszaak is beslist. De rechtbank verwijst de hoofdzaak naar de parkeerrol, wat inhoudt dat de zaak tijdelijk wordt opgeschort. Dit besluit is genomen om te voorkomen dat er in de hoofdzaak een beslissing wordt genomen die later niet in stand kan blijven als gevolg van de uitkomst van de vrijwaringszaak.

De procedure is gestart door eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Visser, tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W. Veldhuijsen. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder een vonnis van 12 maart 2014, al aangegeven dat de meest gerede partij de hoofdzaak op de rol kan plaatsen voor akte uitlaten voortprocederen. Gedaagde heeft aangegeven dat zij pas verder wil procederen in de hoofdzaak zodra er duidelijkheid is over de vrijwaringszaak, terwijl eisers hebben verzocht om de procedure in de hoofdzaak voort te zetten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het belang van een efficiënte procesvoering zwaarder weegt dan het belang van eisers bij een snelle voortzetting van de procedure. De rechtbank heeft daarbij artikel 215 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overweging genomen, dat bepaalt dat als de hoofdzaak en de vrijwaringszaak tegelijk in staat van wijzen zijn, er gelijktijdig beslist moet worden. In dit geval is dat echter niet aan de orde, waardoor de rechtbank heeft besloten de hoofdzaak aan te houden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/524181 / HA ZA 12-1029
Vonnis van 4 juni 2014
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.A. Visser,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Veldhuijsen.
Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 12 maart 2014,
  • de akte uitlating voortprocederen van [gedaagde], van 2 april 2014,
  • de akte uitlaten voortprocederen van [eisers gezamenlijk] van 23 april 2014,
  • de akte uitlating voortprocederen van [gedaagde], van 7 mei 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 12 maart 2014 heeft de rechtbank de meest gerede partij in de gelegenheid gesteld om de hoofdzaak op de rol te plaatsen voor akte uitlaten voortprocederen.
2.2.
Op verzoek van [eisers gezamenlijk] is de hoofdzaak op 2 april 2014 van de parkeerrol gehaald en op de rol geplaatst voor akte uitlaten voortprocederen.
2.3.
Bij akte van 2 april 2014 heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij er belang bij heeft dat pas verder wordt geprocedeerd in de hoofdzaak zodra onherroepelijk vast staat dat de hovenier (niet) conform de instructies van de echtgenoot van [gedaagde] heeft gehandeld. Zij heeft in die akte verzocht om een nadere akte te mogen nemen om zich te kunnen uitlaten over de vraag of zij hoger beroep tegen het vonnis in vrijwaring heeft ingesteld.
2.4.
Bij akte van 23 april 2014 heeft [eisers gezamenlijk] de rechtbank verzocht om de zaak niet aan te houden, maar [eisers gezamenlijk] in de gelegenheid te stellen om een conclusie te nemen ten aanzien van de hoogte van de schade. [eiser 1] heeft immers belang bij voortzetting van de procedure in de hoofdzaak op korte termijn omdat de procedure in de hoofdzaak door de vrijwaringszaak al vertraging heeft opgelopen. Aanhouding van de hoofdzaak zal alleen tot onnodige en onaanvaardbare vertraging van de procedure in de hoofdzaak leiden. Bovendien zijn de hoofdzaak en de vrijwaringszaak twee aparte procedures. Artikel 215 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat ingeval de hoofdzaak en de vrijwaringszaak tegelijk in staat van wijzen zijn, daarin gelijktijdig wordt beslist, maar als dat niet het geval is, dat dan op vordering van de eiser in de hoofdzaak afzonderlijk wordt beslist, aldus steeds [eisers gezamenlijk]
2.5.
Bij akte van 7 mei 2014 heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van 12 maart 2014. Zij wijst op r.o. 5.3. en 5.7. van het vonnis van 15 mei 2013, waarin de rechtbank onder meer heeft geoordeeld dat aansprakelijkheid van [gedaagde] alleen vast staat als de hovenier conform de instructies van [gedaagde] heeft gehandeld. Nu de rechtbank de uitkomst in de hoofdzaak afhankelijk gesteld van het oordeel in de vrijwaringszaak, heeft [gedaagde] er belang bij dat eerst in hoger beroep in de vrijwaringszaak wordt beslist voordat in de hoofdzaak een beslissing wordt genomen, aldus steeds [gedaagde].
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de rechtbank in r.o. 5.3. van het tussenvonnis van 15 mei 2013 heeft overwogen dat dat het oordeel in de hoofdzaak geheel afhankelijk is van dat in de vrijwaringszaak en dat zij iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal aanhouden totdat in de vrijwaringszaak over de inhoud van de door [gedaagde] aan [naam] gegeven opdracht zal zijn beslist, zal de rechtbank de hoofdzaak uit proces-economisch oogpunt aanhouden totdat in hoger beroep in de vrijwaringszaak is beslist. Daarmee wordt voorkomen dat in de hoofdzaak een beslissing wordt genomen die als gevolg van de beslissing in hoger beroep niet in stand kan blijven. Het belang daarbij wordt zwaarder geacht dan het belang van [eisers gezamenlijk] bij het op korte termijn voortprocederen in de hoofdzaak. Ten slotte overweegt de rechtbank dat in artikel 215 Rv weliswaar is bepaald dat, indien de vrijwaring nog niet in staat van wijzen is, de rechter gehoor dient te geven aan het verzoek van eiser in de hoofdzaak om de hoofdzaak afzonderlijk af te doen, echter dit wetsartikel doelt op de situatie dat de vrijwaringszaak in eerste aanleg nog niet in staat van wijzen is, daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
2.7.
De hoofdzaak zal daarom naar de parkeerrol worden verwezen. Nadat in hoger beroep in de vrijwaringszaak is beslist kan de meest gerede partij de zaak weer op de rol plaatsen voor akte uitlaten voortprocederen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van
1 april 2015,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.