In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in een verzetprocedure die volgde op een verstekvonnis van 8 mei 2013. De eiser, Stichting Nationale Woningraad (NWR), had [gedaagde] veroordeeld tot betaling van EUR 1,5 miljoen, voortvloeiend uit een leningsovereenkomst. De lening was verstrekt aan [gedaagde], die als middellijk meerderheidsaandeelhouder en bestuurder betrokken was bij de aankoop van aandelen. De kern van het geschil betrof de uitleg van de bepalingen in de leningsovereenkomst, met name de voorwaarden waaronder de lening opeisbaar zou zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de lening opeisbaar werd op het moment dat [gedaagde] of zijn vennootschap Marigot meer dan 50% van hun aandelen in de Inter Access Groep verkochten. De rechtbank heeft de uitleg van de leningsovereenkomst beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij de bedoeling van partijen in de gegeven omstandigheden centraal staat. De rechtbank concludeerde dat de lening opeisbaar werd toen Marigot haar aandelen in IAG verkocht aan Rapar, en dat de vordering van NWR toewijsbaar was.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen, waarin hij wijziging van de leningsovereenkomst vroeg op basis van onvoorziene omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de risico's van de transactie voor rekening van [gedaagde] kwamen, en dat er geen reden was om de terugbetalingsverplichting te wijzigen. De rechtbank bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten.