ECLI:NL:RBAMS:2014:3749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
483584 / HA ZA 11-594
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv. Vordering tot verstrekking van documenten in de zaak van VEB tegen Fortis en andere partijen

In deze zaak heeft de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een incident aanhangig gemaakt op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. VEB vordert afschriften van documenten die betrekking hebben op de emissie van aandelen door Fortis en andere betrokken partijen, waaronder Merrill Lynch en ING Bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat VEB rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van de Underwriting Agreement en de Agreement among Managers, maar heeft de vordering tot verstrekking van de niet-openbare versie van de boetebesluiten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Fortis zich kan beroepen op een afgeleid verschoningsrecht, waardoor de vertrouwelijke informatie niet openbaar gemaakt hoeft te worden. De rechtbank heeft de vordering van VEB voor een deel toegewezen, waarbij Fortis en Merrill Lynch zijn veroordeeld om binnen zeven dagen de gevraagde documenten te verstrekken. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is verwezen naar de rol van 4 juni 2014 voor conclusie van repliek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 483584 / HA ZA 11-594
Vonnis in incident van 23 april 2014
in de zaak van
de vereniging
VERENIGING VEB NCVB,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
e i s e r e s in de hoofdzaak, e i s e r e s in het incident,
advocaat mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam,
tegen
1. […],
2. de vennootschap naar het recht van het Koninkrijk België
AGEAS SA/NV, tevens rechtsopvolgster onder algemene titel van Ageas N.V. (oorspronkelijk gedaagde sub 1 in de hoofdzaak),
gevestigd te Brussel (België),
g e d a a g d e in de hoofdzaak, v e r w e e r s t e r in het incident,
advocaat mr. H.J. de Kluiver te Amsterdam,
3. de rechtspersoon naar het recht van Verenigd Koninkrijk
MERRILL LYNCH INTERNATIONAL,
kantoorhoudende te Londen (Verenigd Koninkrijk),
g e d a a g d e in de hoofdzaak, v e r w e e r s t e r in het incident,
advocaat mr. J.F. Ouwehand te Amsterdam,
4. de vennootschap naar het recht van het Koninkrijk België
BNP PARIBAS FORTIS SA/NV,
gevestigd te Brussel (België),
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. R. van de Klashorst te Den Haag,
5. de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in de hoofdzaak, v e r w e e r s t e r in het incident,
advocaat mr. M.A. Blom te Amsterdam,
6. de coöperatie met beperkte aansprakelijkheid
COOPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam,
7. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
FOX-PITT, KELTON LTD.,
kantoorhoudende te Londen (Verenigd Koninkrijk),
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.P.J.L. Tjittes te Den Haag,
8. [gedaagde 8],
wonende te [woonplaats]
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.F.J.A. Leijten te Amsterdam,
9. [gedaagde 9],
wonende te [woonplaats]
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam,
10. [gedaagde 10],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. P.J. van der Korst te Amsterdam,
11. [gedaagde 11],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
12. [gedaagde 12],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. W.W. de Nijs Bik te Amsterdam,
13. [gedaagde 13],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.W. Polak te Amsterdam,
14. [gedaagde 14],
wonende te [woonplaats]
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.J. van Hees te Amsterdam,
15. [gedaagde 15],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e in de hoofdzaak,
advocaat mr. Y. Borrius te Amsterdam.
Partijen zullen hierna VEB, Fortis, Merrill Lynch, Fortis Bank SA/NV, ING Bank, Rabobank, Fox-Pitt Kelton, [gedaagde 8], [gedaagde 9], [gedaagde 10], [gedaagde 11], [gedaagde 12], [gedaagde 13], [gedaagde 14] en [gedaagde 15] genoemd worden. Merrill Lynch, Fortis Bank SA/NV, ING Bank, Rabobank en Fox-Pitt Kelton zullen hierna gezamenlijk de Emissiebanken genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incidenten van 23 mei 2012;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Fortis;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Merrill Lynch;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Fortis Bank SA/NV;
- de conclusie van antwoord, met producties, van ING Bank;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Rabobank;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Fox-Pitt Kelton;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 8];
- de conclusie van antwoord, met producties, van [gedaagde 9];
- de conclusie van antwoord, met producties, van [gedaagde 10];
- de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering toepasselijk recht, met producties, van [gedaagde 11];
- de conclusie van antwoord, met producties, van [gedaagde 12];
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering toepasselijk recht, met producties, van [gedaagde 13];
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering toepasselijk recht, met producties, van [gedaagde 14];
- de conclusie van antwoord, met een productie, van [gedaagde 15];
- het tussenvonnis van 31 oktober 2012, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van repliek;
- de incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, met een productie, van VEB;
- de conclusie van antwoord in het incident tot afgifte/overlegging van bescheiden (artikel 843a Rv) van Fortis;
- de conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv van Merrill Lynch;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van ING Bank;
- de akte (van een niet-partij) in het incident ex artikel 843a Rv van Fortis Bank SA/NV;
- de akte (van een niet-partij) in het incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 8];
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 9];
- de akte (van een niet-partij) in het incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 10];
- de akte in het incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 11];
- de conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 12];
- de akte (van een niet-partij) in het incident ex artikel 843a Rv van [gedaagde 13];
- de akte naar aanleiding van het incident tot afgifte/overlegging van bescheiden (artikel 843a Rv) van [gedaagde 14];
- de akte naar aanleiding van het incident tot afgifte/overlegging van bescheiden (artikel 843a Rv) van [gedaagde 15];
- het op 25 maart 2014 gehouden pleidooi, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
1.3.
De oorspronkelijke gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, Ageas N.V. (voorheen geheten Fortis N.V.), is tijdens de procedure juridisch gefuseerd met gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, Ageas SA/NV (voorheen geheten Fortis SA/NV). Ageas N.V. was daarbij verdwijnende vennootschap en Ageas SA/NV verkrijgende vennootschap.

2.Inleiding

2.1.
In het vonnis in incidenten van 23 mei 2012, onder 2.7, is reeds vermeld dat Fortis N.V. en Fortis SA/NV in september 2007 gezamenlijk een prospectus, gedateerd 20 september 2007, hebben uitgegeven (het Prospectus), dat als
Joint Global Coordinator and Sole BookrunnerMerrill Lynch noemt, als
Joint Global Coordinator and Co-BookrunnerFortis Bank SA/NV en als
Joint-Lead ManagersING Bank, Rabobank en Fox-Pitt Kelton.
2.2.
Uit de tot dusverre in het geding gebrachte stukken en de tot dusverre betrokken stellingen en gevoerde verweren blijkt voorts het volgende.
a. Bij besluiten van 19 augustus 2010 heeft Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) Fortis N.V. respectievelijk Fortis SA/NV een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 5:59 lid 1 Wet op het financieel toezicht (Wft), zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2009, en besloten tot openbaarmaking van deze besluiten als bedoeld in de artikelen 1:97 en 1:98 Wft. AFM heeft daarbij bepaald dat de openbaarmaking zal plaatsvinden door de volledige tekst van de besluiten, met uitzondering van vertrouwelijke informatie, te publiceren. Van beide besluiten bestaan derhalve twee versies: een openbare en een niet-openbare.
b. Bij besluit van 31 januari 2011 dan wel 9 februari 2011 heeft AFM de bezwaren van Fortis tegen de besluiten van 19 augustus 2010 ongegrond verklaard.
c. Bij uitspraak van 9 februari 2012 heeft de rechtbank Rotterdam de beroepen van Fortis tegen het besluit van 31 januari 2011 (dan wel 9 februari 2011) ongegrond verklaard. Daaraan voorafgaand, op 5 september 2011, had de rechtbank Rotterdam het verzoek van VEB om met toepassing van artikel 8:26 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid te worden gesteld als partij deel te nemen aan de procedures afgewezen.
d. Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (i) de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2012 vernietigd, (ii) de bij de rechtbank Rotterdam ingestelde beroepen tegen het besluit van AFM van 31 januari 2011 (dan wel 9 februari 2011) gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, (iii) de besluiten van AFM van 19 augustus 2010 herroepen en (iv) bepaald dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het besluit van AFM van 31 januari 2011 (dan wel 9 februari 2011).

3.De vordering en de verweren in het incident

3.1.
VEB vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat
A. elk van Fortis, Merrill Lynch en ING Bank beveelt binnen zeven dagen na het te dezen te wijzen vonnis aan VEB afschrift te verstrekken van alle documenten die zij in bezit hebben en waarin enige overeenkomst tussen twee of meer van gedaagden in de hoofdzaak sub 1 tot en met 7 is vastgelegd die betrekking heeft op door een of meer van gedaagden in de hoofdzaak sub 3 tot en met 7 te verrichten prestaties in verband met de emissie van aandelen door gedaagden in de hoofdzaak sub 1 en 2 in 2007, daaronder in ieder geval begrepen de ‘underwriting agreement’ van 20 september 2007 zoals bedoeld in § 1539 van het enquêteverslag, onder de bepaling dat elke gedaagde die verzuimt aan dat bevel uitvoering te geven een dwangsom verbeurt van EUR 25.000,00 per dag dat dat verzuim voortduurt;
B. Fortis beveelt aan VEB binnen zeven dagen na het te dezen te wijzen vonnis afschrift te verstrekken van de oorspronkelijke (niet-openbare) versie van de boetebesluiten van AFM van 19 augustus 2010, onder de bepaling dat Fortis een dwangsom van EUR 25.000,00 zal verbeuren per dag dat zij verzuimt aan dat bevel uitvoering te geven;
met veroordeling van Fortis, Merrill Lynch en ING Bank in de proceskosten in het incident.
3.2.
Fortis, Merrill Lynch en ING Bank voeren op onderdelen verweer. Voor het overige refereren zij zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
VEB baseert haar vorderingen op het bepaalde in artikel 843a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Die bepaling houdt, voor zover hier van belang, in dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft afschrift kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Ook een verbintenis uit onrechtmatige daad geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.
4.2.1.
VEB heeft ter gelegenheid van het pleidooi verklaard dat onderdeel A van het petitum uitsluitend ziet op (i) de daarin reeds vermelde
Underwriting Agreementtussen Fortis en de Emissiebanken, inclusief de bijlagen van die
agreementen (ii) de
Agreement among Managerstussen de Emissiebanken.
4.2.2.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van het petitum stelt de rechtbank voorop dat de vorderingen van VEB jegens Fortis en de Emissiebanken in de hoofdzaak, voor zover hier van belang, zijn gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:194 Burgerlijk Wetboek en dat de vorderingen van VEB jegens de Emissiebanken, voor zover hier van belang, daarnaast zijn gebaseerd op schending door de Emissiebanken van hun zorgplicht jegens de personen wier belangen VEB ingevolge haar statuten behartigt. Daarbij geldt als uitgangspunt dat op VEB de stelplicht en bewijslast rusten van Fortis en de Emissiebanken betreffende feiten en omstandigheden die haar vorderingen kunnen dragen. Daarbij geldt als aandachtspunt dat VEB, die niet contractueel of anderszins met Fortis en de Emissiebanken is verbonden en die een vordering instelt op basis van onrechtmatig handelen door Fortis en de Emissiebanken jegens de groep van personen wier belangen zij ingevolge haar statuten behartigt, voor haar informatievoorziening, afgezien van openbare bronnen, is aangewezen op Fortis en de Emissiebanken zelf.
4.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het gevorderde sub A te worden toegewezen voor zover het de
Underwriting Agreementbetreft. Hiertoe wordt het volgende overwogen, waarbij alvast zij opgemerkt dat de bijlagen van de
Underwriting Agreementhierna onder 4.2.5 afzonderlijk aan de orde komen. Allereerst refereren Fortis, Merrill Lynch en ING Bank zich met betrekking tot de
Underwriting Agreementaan het oordeel van de rechtbank, met andere woorden: zij voeren in zoverre geen verweer. Fortis, Merrill Lynch en ING Bank betwijfelen wel of met betrekking tot de
Underwriting Agreementaan alle vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. In het bijzonder trekken zij het belang van VEB bij het verkrijgen van (een afschrift van) de
Underwriting Agreementin twijfel. Fortis, Merrill Lynch en ING Bank bestrijden echter niet de stelling van VEB dat de
Underwriting Agreementde precieze rol van (ieder van) Fortis en de Emissiebanken bij de onderhavige emissie duidelijk(er) maakt, en daarmee ook hun respectieve taken en verantwoordelijkheden – niet alleen onderling maar mogelijk ook jegens de achterban van VEB. Aldus kan (een afschrift van) de
Underwriting AgreementVEB tot steun dienen in de uitvoering van haar hiervoor onder 4.2.2 geschetste processuele taak. Vooralsnog ziet VEB zich daarin, juist ook op het punt van de rolverdeling, geconfronteerd met uitvoerige verweren van Fortis en de Emissiebanken. Het belang van VEB bij het verkrijgen van (een afschrift van) de
Underwriting Agreementis daarmee gegeven.
4.2.4.
Het hiervoor onder 4.2.3 overwogene geldt, mutatis mutandis, ook voor de
Agreement among Managers, de overeenkomst waarin de Emissiebanken hun taken en verantwoordelijkheden in het kader van de onderhavige emissie onderling nader hebben uitgewerkt en verdeeld. Ook die exercitie gaat niet alleen (ieder van) de Emissiebanken zelf aan. Zij kleurt ook de eventuele zorg- en andere verplichtingen van (ieder van) hen jegens de achterban van VEB nader in.
4.2.5.
Resteren de bijlagen van de
Underwriting Agreement. Aan VEB kan worden toegegeven dat overeenkomsten en bijlagen daarvan in het algemeen een onlosmakelijk geheel vormen. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van artikel 843a Rv onder omstandigheden een onderscheid kan worden gemaakt, in die zin dat wel recht bestaat op (een afschrift van) de overeenkomst maar niet op (een afschrift van) de bijlagen. Fortis, Merrill Lynch en ING Bank voeren aan dat de bijlagen van de
Underwriting Agreementniets hebben uit te staan met de precieze rol die zij en de overige Emissiebanken bij de onderhavige emissie speelden. Zij geven concrete voorbeelden die dat verweer illustreren. VEB, die dat verweer niet, althans niet voldoende, bestrijdt, maakt hiertegenover niet, althans niet voldoende, duidelijk dat en waarom zij, niettemin, belang heeft bij (een afschrift van) die bijlagen. Het gevorderde sub A zal daarom in zoverre worden afgewezen.
4.3.1.
Bij de beoordeling van onderdeel B van het petitum stelt de rechtbank voorop dat de enkele omstandigheid dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven de besluiten van AFM van 19 augustus 2010 heeft herroepen niet tot gevolg heeft dat die besluiten niet langer onderwerp kunnen zijn van een vordering ex artikel 843a Rv. Hun gewijzigde juridische status betekent immers niet dat zij feitelijk niet meer bestaan. Wel dient ook hier de vraag te worden beantwoord of aan alle vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. VEB beantwoordt die vraag bevestigend, Fortis beantwoordt die vraag ontkennend.
4.3.2.
De rechtbank volgt Fortis. Hiertoe wordt het volgende overwogen. De verhouding tussen toezichthouders als AFM en onder hun toezicht staande instellingen als destijds Fortis is een bijzondere. De toezichthouder kan zijn taak slechts naar behoren uitvoeren indien de onder toezicht staande instelling maximale openheid betracht, ook waar het gaat om vertrouwelijke informatie. De onder toezicht staande instelling op haar beurt heeft er belang bij dat in het bijzonder vertrouwelijke informatie slechts in bij of krachtens de wet geregelde gevallen in de openbaarheid wordt gebracht. Artikel 1:89 lid 1 Wft brengt dat laatste tot uitdrukking door toezichthouders als AFM, kort gezegd, te verbieden aan vertrouwelijke gegevens of inlichtingen “verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of door deze wet wordt geëist”. Dit verbod kent slechts enkele in de Wft nauwkeurig omschreven uitzonderingssituaties, die hier niet aan de orde zijn. In het onderhavige geval heeft AFM, die daartoe bij uitstek toegerust is, in het kader van de uitvoering van haar wettelijke taak de verkregen informatie betreffende Fortis onderscheiden in een te openbaren en een niet te openbaren deel. Dit is een afweging die aan AFM is voorbehouden. Door deze afweging heeft AFM te kennen gegeven welke informatie uit de boetebesluiten vertrouwelijk is en onder de in artikel 1:89 lid 1 Wft begrepen geheimhoudingsplicht van AFM valt. Het ligt in deze geheimhoudingsplicht besloten dat de vertrouwelijke informatie die AFM aldus aan de openbaarheid heeft willen onthouden niet alsnog via de weg van artikel 843a Rv bij Fortis kan worden opgevraagd door van Fortis overlegging van de volledige boetebesluiten te vorderen. AFM zou bij het opvragen van informatie in die situatie een verschoningsrecht toekomen en aldus ingevolge het bepaalde in artikel 843a lid 3 Rv niet gehouden zijn afschrift van de volledige boetebesluiten te verstrekken. Fortis kan zich wat dat betreft, zoals ook gebeurt, met succes op een afgeleid verschoningsrecht beroepen.
4.3.3.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat VEB terecht stelt dat de enkele omstandigheid dat AFM in de boetebesluiten bepaalde passages uit door haar van Fortis verkregen stukken onleesbaar heeft gemaakt, niet meebrengt dat voor die stukken ineens geheimhoudingsverplichtingen zouden gelden. VEB vordert hier echter geen afschrift van de bedoelde onderliggende stukken, maar afschrift van de volledige niet openbare boetebesluiten. Nu daaruit kan worden afgeleid welke vertrouwelijke informatie door Fortis aan AFM is verstrekt, geldt daarvoor wel een geheimhoudingsplicht en staat het bepaalde in artikel 843a lid 4 Rv aan toewijzing van de vordering in de weg. Het gevorderde sub B dient hierom te worden afgewezen.
4.4.
Al met al is toewijsbaar het gevorderde sub A, voor zover het betreft de
Underwriting Agreementen de
Agreement among Managers. De rechtbank zal de veroordeling met betrekking tot de
Underwriting Agreementbeperken tot Fortis en de veroordeling met betrekking tot de
Agreement among Managerstot Merrill Lynch. VEB vordert veroordeling van meer partijen, maar licht niet toe waarom afgifte van (een afschrift van) hetzelfde stuk door meer dan één partij noodzakelijk of wenselijk is.
4.5.
De gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen. Redengevend is dat Fortis en Merrill Lynch zich uitdrukkelijk bereid hebben verklaard een veroordelend vonnis uit te voeren en VEB niet, althans niet voldoende, heeft gesteld dat die bereidverklaring een holle frase is.
4.6.
De gevorderde verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, zal worden toegewezen. Redengevend is, voor zover het Fortis betreft, dat deze op dit punt geen verweer heeft gevoerd. Voor zover het Merrill Lynch betreft, is redengevend dat afgifte van het gevorderde afschrift weliswaar onomkeerbare gevolgen heeft, maar niet, althans niet voldoende, is gesteld of gebleken dat Merrill Lynch (en/of een of meer van de overige Emissiebanken) daardoor in haar/hun processuele positie of anderszins onevenredig wordt/worden benadeeld.
4.7.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten in het incident te compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
4.8.
De rechtbank ziet in hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd geen aanleiding om in dit geval af te wijken van het in artikel 337 Rv neergelegde uitgangspunt dat van tussenvonnissen als het onderhavige hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld.

5.De hoofdzaak

Bij brief, gedateerd 14 mei 2013, van de griffier is aangekondigd dat in het onderhavige vonnis in het incident, behoudens overmacht, nog eenmalig een nadere termijn voor repliek van zes weken zal worden gegeven. De zaak zal daarom worden verwezen naar de rol van 4 juni 2014 voor conclusie van repliek.

6.De beslissing

De rechtbank:
in het incident:
-veroordeelt Fortis binnen zeven dagen na heden aan VEB een afschrift te verstrekken van de
Underwriting Agreement(zonder bijlagen);
- veroordeelt Merrill Lynch binnen zeven dagen na heden aan VEB een afschrift te verstrekken van de
Agreement among Managers;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 4 juni 2014 voor conclusie van repliek;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink, mr. W.A.H. Melissen en mr. L. Biller en op 23 april 2014 in het openbaar uitgesproken door de rolrechter.