ECLI:NL:RBAMS:2014:3659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
13/845057-10 , 14/1847
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beslissing rechter-commissaris inzake verzoek tot onderzoekshandelingen in belastingfraudezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2014 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door de verdachte, die beschuldigd wordt van het opzettelijk onjuist of onvolledig indienen van 767 aangiften inkomstenbelasting van derden. Het bezwaarschrift was gericht tegen de beslissing van de rechter-commissaris, mr. M. Vaandrager, die op 12 maart 2014 had geweigerd om bepaalde door de verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris op goede gronden tot haar beslissing was gekomen en dat het verdedigingsbelang van de verdachte niet werd geschaad door het niet verder onderzoeken van de aangiften.

De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie, mr. H.J. Hart, had geconcludeerd dat het verzoek om nader onderzoek moest worden afgewezen, omdat bij onderzoek van een aanzienlijk aantal belastingplichtigen niet was vastgesteld dat er juiste aangiften waren gedaan. De rechtbank oordeelde dat het in beginsel aan de officier van justitie was om te beslissen over de opsporingsinspanningen en dat de afweging die was gemaakt niet onredelijk was. De rechtbank benadrukte dat het niet noodzakelijk was om alle aangiften nader te onderzoeken, aangezien dit niet zou bijdragen aan de beslissing in deze zaak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing van de rechter-commissaris deugdelijk was en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing. De uitspraak benadrukt de rol van de officier van justitie in het afwegen van de noodzaak van verder onderzoek en de impact van de verdachte's handelen op de Belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/845057-10
RK: 14/1847
BESCHIKKING
op het bezwaarschrift
ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)van:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonend op het adres [adres 1, te plaats],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. D.W.H.M. Wolters, [adres 2, te plaats],
verder te noemen: verdachte.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 20 maart 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 8 mei 2014 de raadsman van verdachte en de officier van justitie
mr. H.J. Hart in besloten raadkamer gehoord.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris,
mr. M. Vaandrager, van 12 maart 2014, inhoudende de weigering - bepaalde - door verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.

Beoordeling

Op grond van de bij de rechtbank ter beschikking staande stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
-relevante feiten-
Blijkens het (gewijzigde) concept tenlastelegging van 10 januari 2014 wordt verdachte - kort gezegd - ervan verdacht dat hij 767, althans 67, aangiften inkomstenbelasting van derden opzettelijk onjuist of onvolledig heeft ingevuld en ingediend. De onjuistheid zou bestaan uit de opgave van te hoge of gefingeerde aftrekposten. Subsidiair wordt hem valsheid in geschrifte tenlastegelegd. Als feit 2 wordt verdachte tenlastegelegd dat hij met betrekking tot de aangifte jaren 2005 tot en met 2009 zijn persoonlijke aangifte inkomstenbelasting telkens opzettelijk onjuist of onvolledig heeft ingevuld en ingediend. De onjuistheid zou bestaan uit de opgave van te lage inkomsten en te hoge of gefingeerde aftrekposten.
Als feit 3 wordt verdachte (gewoonte) witwassen tenlastegelegd, betreffende een geldbedrag van € 135.979,45, hetgeen verdachte met het verzorgen van de genoemde belastingaangiftes zou hebben verdiend.
Namens verdachte heeft de
raadsmanop 10 december 2013 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te laten verrichten, te weten:
1.
dat van de betrokken 216 belastingplichtigen, althans in ieder geval van de 116 onderzochte belastingplichtigen, nadere concrete gegevens worden verstrekt (zoals namen en geboortedata) en exacte gegevens van de betreffende aangiftes (zoals belastingjaren, data en tijdstippen);
2.
gegevens worden verstrekt over de aard en de uitkomst van bezwaar- en beroepsprocedures tegen de navorderingsaanslagen.
De raadsman acht dit nader onderzoek van belang omdat het voor de bewezenverklaring noodzakelijk is te weten in welke gevallen en ter zake van welk jaar en ter zake van welke aftrekposten er al dan niet door de Belastingdienst is nagevorderd, of er bezwaar is gemaakt tegen die aanslag, wat de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure was en of er vervolgens beroep is ingesteld en welke beslissing de rechtbank uiteindelijk heeft genomen. De Belastingdienst heeft echter maar 116 van de 216 gevallen beter gekeken. In het kader van de strafmaat is het voorts van belang te weten wat exact de hoogte is van het financieel nadeel.
De raadsman acht de gegevens bovendien van belang om vast te kunnen stellen welk bedrag verdachte uiteindelijk met de beweerdelijk onjuiste aangiftes heeft verdiend. Als vast komt te staan dat een of meer aangiftes wel juist zijn gedaan, kan niet gezegd worden dat verdachte zijn verdiensten door middel van een misdrijf heeft verkregen.
De
officier van justitie, mr. H.J. Hart, heeft bij brieven van 10 en 14 januari 2014 haar reactie kenbaar gemaakt. De officier van justitie concludeert daarin dat het verzoek moet worden afgewezen omdat bij onderzoek van (afgerond) vijftig procent van de belastingplichtigen (104) in het geheel niet is vast gesteld dat er juiste aangiften zijn gedaan. Veel van de gevraagde informatie bevindt zich bovendien al in het dossier of is recent toegevoegd. Het uitzoeken van de ontbrekende gegevens is voor de Belastingdienst bovendien een tijdrovende aangelegenheid. Wel zal nader onderzoek worden gedaan naar de navorderingsprocedures met betrekking tot de 67 aangiften die in de tenlastelegging zijn genoemd.
De
rechter-commissarisheeft bij brief van 12 maart 2014 bericht dat zij ten aanzien van het onder 1. verzochte, van oordeel is dat voldoende aan de wens van de raadsman tegemoet is gekomen, nu is gebleken dat een groot deel van de nadere gegevens zich al in het dossier bevinden (D265a en D646).
Ten aanzien van het onder 2. verzochte, acht de rechter-commissaris dat het verstrekken van informatie over de navorderingsprocedures met betrekking tot alle 216 aangiften, niet aangewezen is, omdat met een geslaagde beroepsprocedure nog niet is vast komen te staan dat de aangiften juist zijn.
De rechter-commissaris heeft voorts overwogen dat een goed beeld kan worden geschetst van het potentieel nadeel als er informatie wordt gegeven van de 67 aangiften die in de tenlastelegging worden genoemd. Ten aanzien van deze 67 aangiften is het verzoek dan ook toegewezen en is aan het Openbaar Ministerie opgedragen nader onderzoek te doen naar uitkomsten van de bezwaar- en beroepschriftprocedures, de reden van toewijzing of afwijzen en de vraag of er correcties hebben plaatsgevonden.
-standpunten in raadkamer-
In raadkamer heeft de
raadsmannamens verdachte gepersisteerd in zijn verzoek en aangevoerd dat zolang de tenlastelegging ziet op 767 valse aangiftes, alle 767 aangiftes volledig onderzocht moeten worden. Het Openbaar Ministerie heeft hoog ingezet, en moet dus ook maar bewijzen dat het om zoveel valse aangiften gaat.
De
officier van justitieheeft verzocht het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Aan de hand van haar schriftelijke aantekeningen, welke in het dossier zijn gevoegd, heeft zij - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie zal te zijner tijd de rechtbank vragen de onjuistheid/valsheid van ‘een groot aantal’ aangiften bewezen te verklaren. Voor de bewezenverklaring is nader onderzoek naar alle aangiften daarom niet geïndiceerd. Ook ten aanzien van het bewijzen van witwassen geldt dat niet voor alle aangiften de onjuistheid/valsheid vast hoeft komen te staan. Inmiddels kan op basis van het huidige onderzoek, inclusief de brieven van 10 en 14 januari 2014 en de ambtsedige verklaring van de Belastingdienst van 17 december 2012 worden geconcludeerd dat ten aanzien van (afgerond) vijftig procent van de belastingplichtigen is vastgesteld dat er onjuiste aangiften zijn gedaan. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat van de 67 aangiften er 63 onjuist waren. Ook voor het bepalen van de strafmaat hoeft de exacte hoogte van het nadeel niet vast gesteld te worden.
Ten overvloede stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat door het handelen van verdachte reeds enorm beslag is gelegd op het ambtelijk apparaat van de Belastingdienst. De Belastingdienst nogmaals met een zeer arbeidsintensief nader onderzoek belasten, staat in geen verhouding tot de reeds geleden schade van de Belastingdienst en daarmee de gehele samenleving.
-overwegingen en conclusie-
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en de rechtbank Amsterdam is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbelang van verdachte niet wordt geschaad indien de officier van justitie besluit geen verder onderzoek te doen en aldus geen verder belastend materiaal te vergaren. Dat in de visie van de verdediging onvoldoende bewijs voorhanden is voor een (volledige) bewezenverklaring op basis van bij handhaving van de tenlastelegging zoals die thans luidt, maakt niet dat in het huidig stadium van het onderzoek de officier van justitie ertoe kan worden gedwongen verder onderzoek te doen om dit ontbrekende bewijs alsnog te verzamelen. Het is in beginsel aan de officier van justitie om een afweging te maken ten aanzien van de opsporingsinspanningen om belastend materiaal te verzamelen en de daarmee gemoeide kosten en middelen. Die afweging acht de rechtbank in dit geval niet onredelijk. De verdediging zal te zijner tijd zal bij pleidooi uiteen kunnen zetten welke consequenties moeten worden verbonden aan de omvang van het beschikbare bewijsmateriaal. Mocht onvoldoende bewijs voorhanden zijn dan zal dat uiteindelijk in de beslissing van de rechtbank gevolgen hebben voor de bewezenverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op goede gronden tot haar beslissing is gekomen, nu de gronden de beslissing kunnen dragen en op zichzelf deugdelijk zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het nader onderzoeken van alle in het dossier voorkomende aangiften niet noodzakelijkerwijs bijdragen aan enige in deze zaak te nemen beslissing, en is thans niet relevant in het kader van beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Het bezwaarschrift dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

Verklaart het bezwaarschrift ONGEGROND.

Deze beslissing is op 5 juni 2014 gegeven en uitgesproken door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E. Diepraam en P. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.