In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, heeft de besloten vennootschap B.Y. Monaco S.A.R.L. een incident aanhangig gemaakt tegen de gedaagden, waaronder Koninklijke de Vries Scheepsbouw B.V., De Vries Scheepsbouw Makkum B.V. en Feadship Holland B.V. B.Y. Monaco vorderde op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de gedaagden hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot het verstrekken van een afschrift van de koop- en/of bouwovereenkomst die zij met een derde partij, de heer [naam beneficiary owner], hadden gesloten. Deze vordering was gebaseerd op de stelling dat B.Y. Monaco als makelaar werkzaamheden had verricht die leidden tot de totstandkoming van een overeenkomst voor de bouw van een jacht, waarvoor zij recht had op een commissie van vijf procent van de waarde van de overeenkomst.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat aan de toewijsbaarheid van de vordering op grond van artikel 843a Rv bepaalde cumulatieve voorwaarden zijn verbonden. De rechtbank oordeelde dat B.Y. Monaco geen rechtmatig belang had bij de gevorderde inzage in de stukken, omdat de hoogte van de commissie en de opeisbaarheid daarvan eerst in de hoofdprocedure aan de orde zouden komen. De rechtbank concludeerde dat het overleggen van de gevorderde overeenkomst op dat moment niet noodzakelijk was voor een behoorlijke rechtsbedeling en dat B.Y. Monaco niet in bewijsnood verkeerde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van B.Y. Monaco afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van de gedaagden werden begroot op € 452,00, met de mogelijkheid van wettelijke rente indien B.Y. Monaco niet tijdig aan deze veroordeling voldeed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.