ECLI:NL:RBAMS:2014:3389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
13/751485-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beperkingen tijdens overleveringsdetentie

Op 13 juni 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager bezwaar maakte tegen de door de officier van justitie opgelegde beperkingen tijdens zijn overleveringsdetentie. De klager, die in Finland verdacht werd van het medeplegen van drugshandel, was op 27 mei 2014 aangehouden op basis van een Europees Arrestatiebevel. De officier van justitie had beperkingen opgelegd die inhielden dat de klager geen bezoek mocht ontvangen, geen telefonisch contact mocht hebben zonder toestemming, en geen brieven mocht verzenden of ontvangen zonder controle. De klager stelde dat deze beperkingen onterecht waren en zijn verdediging bemoeilijkten.

De rechtbank overwoog dat de officier van justitie in beginsel bevoegd is om dergelijke beperkingen op te leggen op basis van artikel 61 van de Overleveringswet. De rechtbank stelde vast dat de beperkingen noodzakelijk waren in het belang van het strafrechtelijk onderzoek in Finland, waar de klager van verdovende middelen werd verdacht. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke grondslag voor de beperkingen te vinden was in de artikelen 552h en 552k van het Wetboek van Strafvordering, juncto artikel 62 van de Overleveringswet.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde beperkingen niet in strijd waren met de fundamentele rechtsbeginselen van het Nederlands strafprocesrecht en dat het belang van de klager om zijn verdediging te voeren gewaarborgd was, aangezien hij contact met zijn raadsman mocht onderhouden. De rechtbank verklaarde het bezwaar van de klager ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie.

Uitspraak

-RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751485-14
RK nummer: 14/3533
Datum uitspraak: 13 juni 2014
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) juncto artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie op het adres [adres, te plaats]
,
thans gedetineerd in de [detentieadres]”,
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 27 mei 2014, tot het opleggen
van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift is op 30 mei 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend. De
rechtbank heeft op 3 juni 2014 de officier van justitie mr. R.A. Bosman, klager en diens raadsman mr. J.F. van der Brugge in besloten raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de door de officier van justitie op 27 mei 2014 opgelegde beperkingen. In het bezwaarschrift en ter zitting is namens klager aangevoerd — samengevat — dat voor de opgelegde beperkingen geen wettelijke basis bestaat, er geen gronden zijn die de beperkingen kunnen rechtvaardigen en dat klager door de beperkingen wordt bemoeilijkt in het adequaat kunnen opbouwen van zijn verdediging.

3.Feiten

Op 21 mei 2014 (ontvangen op 22 mei 2014) hebben de Finse justitiële autoriteiten een Europees Arrestatiebevel (EAB) voor klager uitgevaardigd. Klager is op 27 mei 2014 op grond van artikel 21 van de OLW aangehouden en in verzekering gesteld. Klager verblijft
sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 27 mei 2014 bevolen dat in het belang van het
onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen houden in dat de opgeëiste persoon zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie
geen bezoek mag ontvangen, geen telefonisch contact, middellijk noch onmiddellijk, mag hebben met anderen zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie/rechter commissaris, geen brieven mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie, en geen enkel contact mag hebben — mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk- met medegedetineerden.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met betrekking tot zijn raadsman en de politie.
Op 28 mei 2014 heeft de officier van justitie zijn vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard.
Op grond van de door haar ter zitting overgelegde schriftelijke aantekeningen heeft zij – samengevat weergegeven – betoogd dat gelet op artikel 61 van de OLW de officier van justitie bevoegd is om beperkingen op te leggen in overleveringszaken. Deze beperkingen kunnen in het belang van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek worden opgelegd. Indien dit niet het geval zou zijn, zou ook tekort worden gedaan aan de internationale regel dat op een zo ruim mogelijke mate gevolg dient te worden gegeven aan de uitvoering van een rechtshulpverzoek. Voorts zou het niet kunnen opleggen van beperkingen de internationale samenwerking in strafzaken niet ten goede komen. Het opleggen van beperkingen is niet in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen van Nederlands strafprocesrecht. Er dient te worden getoetst of het (rechtshulp)verzoek tot het opleggen van beperkingen de nationale toets voor het opleggen van beperkingen doorstaat.
In de onderhavige zaak hebben de Finse autoriteiten in het EAB verzocht om beperkingen op te leggen. Dit verzoek is gebaseerd op het Kaderbesluit EAB en beschrijft waarom de beperkingen noodzakelijk zijn in het belang van het Finse onderzoek.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of er een wettelijke basis bestaat voor het opleggen van beperkingen aan klager, die zich in overleveringsdetentie bevindt. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld in een uitspraak van 6 maart 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2009:BI4378) moet de officier van justitie in beginsel bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt dat de opgeëiste persoon die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens het Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 van Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet derhalve in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van de opgeëiste persoon heeft gevraagd.
In de hiervoor genoemde uitspraak van 6 maart 2009 heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat het opleggen van beperkingen op grond van artikel 61 OLW slechts mogelijk is voor hetzelfde doel waartoe de overleveringsdetentie dient, namelijk het waarborgen dat de opgeëiste persoon aan de verzoekende staat kan worden overgeleverd. Ook de artikelen 552h en 552k Sv (waar de uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld) bieden geen nadere wettelijke grondslag voor het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek, aldus de rechtbank in haar uitspraak van 6 maart 2009.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste afdeling van Boek IV, Titel X Sv.
Artikel 552h, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, het toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
In artikel 552k Sv is bepaald:
1: Voor zover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zo veel mogelijk het verlangde gehoor gegeven.
2: In gevallen waarin het betreft een redelijk verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, wordt aan het verzoek voldaan, tenzij de inwilliging in strijd is met een wettelijk voorschrift of met een aanwijzing van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
Anders dan in de uitspraak van 6 maart 2009, is de rechtbank thans van oordeel dat het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 552h, tweede lid, Sv ruim moet worden opgevat en dat daaronder ook kan worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt maakt dat niet anders.
Uit artikel 552k, tweede lid, Sv, volgt onder meer dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld biedt artikel 62 Sv een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 552k en 552h, tweede lid, Sv juncto artikel 62 Sv.
Het Finse rechtshulpverzoek
Blijkens het EAB wordt klager in Finland, kort gezegd, verdacht van het medeplegen van het verkopen, distribueren, transporteren en importeren in Finland van grote hoeveelheden verdovende middelen (amfetaminen, XTC-pillen en LSD).
De Finse justitiële autoriteit heeft in het EAB onder (f) aangegeven:
“The case involves several other persons, who may not be necessarily reached simultaneously with the suspect. I request that the suspect will not be released during the procedure concerning his surrender, as there are grounds to believe that he will abscond or otherwise seek to avoid pre-trial investigation, trial or enforcing the sentence or trial. I request that the suspect will not be released during the procedure concerning his surrender, as there are grounds to believe that he will hinder the clarification of the matter by destroying, defacing, altering or concealing evidence or influencing a witness, an injured party an expert or an accomplice.
I request that his communication with other persons will be restricted during the time prior to enforcing his surrender, as there are grounds to believe that such contact would seriously endanger the purpose of his apprehension, arrest and pre-trial detention.”
De rechtbank leest in het EAB van de Finse autoriteiten onder (f) dat zij, kort gezegd, verzoeken beperkingen op te leggen. De rechtbank beschouwt dit dan ook als een rechtshulpverzoek in de zin van artikel 552h, tweede lid, Sv.
De rechtbank acht het Finse verzoek om beperkingen aan klager op te leggen die zien op de communicatie met anderen dan zijn raadsman en justitiemedewerkers, niet onredelijk, zodat het ontbreken van een verdragsrechtelijke basis aan de uitvoering daarvan niet in de weg staat.
Oordeel ten aanzien van het ingediende bezwaarschrift
De rechtbank stelt voorop dat zij bij uitspraak van 5 juni 2014 reeds het verzoek van klager tot schorsing van zijn overleveringsdetentie heeft afgewezen vanwege het aanwezige vluchtgevaar.
Voor de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank naar analogie met hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat het verzoek van de Finse autoriteiten nog steeds actueel is. De officier van justitie heeft verwezen naar een – niet overgelegd – mailbericht van 3 juni 2014 waarin de Finse autoriteiten aan de officier van justitie hebben bevestigd dat de beperkingen nog steeds noodzakelijk zijn omdat nog niet alle verdachten zijn gearresteerd. Als de opgeëiste persoon in vrijheid wordt gesteld of de beperkingen worden opgeheven, dan zou hij informatie kunnen gaan lekken waardoor het strafrechtelijk onderzoek in Finland wordt gefrustreerd. In Finland zitten inmiddels tien verdachten vast en zij hebben allemaal beperkingen opgelegd gekregen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie afdoende heeft gemotiveerd dat de opgelegde beperkingen op dit moment noodzakelijk zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie de vinger aan de pols blijft houden met betrekking tot de vraag of de beperkingen ook in de toekomst noodzakelijk blijven.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het belang van klager om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen is gewaarborgd omdat hij in het contact met zijn raadsman niet is beperkt.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAART het bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ongegrond.
Deze beschikking is gegeven op 13 juni 2014 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. A.M. van der Linden-Kaajan en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.