In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2014 uitspraak gedaan over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Eiser, die gebruik maakte van de diensten van een gastouderbureau dat niet geregistreerd was, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van de hem toegekende kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst had de toeslag herzien naar nihil en een bedrag van € 6.446 teruggevorderd. Eiser voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor het controleren van de registratie van het gastouderbureau en dat de overheid ervoor moest zorgen dat instellingen aan de vereisten voldeden.
De rechtbank overwoog dat de gegevens over de registratie van het gastouderbureau bij de Belastingdienst bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn ten tijde van de definitieve vaststelling van de toeslag. De rechtbank concludeerde dat de herziening op grond van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) niet mogelijk was, omdat niet was aangetoond dat eiser wist of behoorde te weten dat de toeslag tot een te hoog bedrag was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de eis dat eiser zelf onderzoek had moeten doen naar de registratie van het gastouderbureau de beschermende waarde van de wet zou ondermijnen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de eerdere toekenning van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank bepaalde ook dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de overheid in het toekennen van toeslagen en de bescherming van de burger tegen onterecht terugvorderingen.