ECLI:NL:RBAMS:2014:3379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_3090
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag 2009 en terugvordering door niet-geregistreerd gastouderbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2014 uitspraak gedaan over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Eiser, die gebruik maakte van de diensten van een gastouderbureau dat niet geregistreerd was, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van de hem toegekende kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst had de toeslag herzien naar nihil en een bedrag van € 6.446 teruggevorderd. Eiser voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor het controleren van de registratie van het gastouderbureau en dat de overheid ervoor moest zorgen dat instellingen aan de vereisten voldeden.

De rechtbank overwoog dat de gegevens over de registratie van het gastouderbureau bij de Belastingdienst bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn ten tijde van de definitieve vaststelling van de toeslag. De rechtbank concludeerde dat de herziening op grond van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) niet mogelijk was, omdat niet was aangetoond dat eiser wist of behoorde te weten dat de toeslag tot een te hoog bedrag was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de eis dat eiser zelf onderzoek had moeten doen naar de registratie van het gastouderbureau de beschermende waarde van de wet zou ondermijnen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de eerdere toekenning van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank bepaalde ook dat de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de overheid in het toekennen van toeslagen en de bescherming van de burger tegen onterecht terugvorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2014 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam Zuidoost, eiser

en
Belastingdienst Toeslagen, t.a.v. het beroepensecretariaat, verweerder
(gemachtigde mr. E. Hoekman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de voor het belastingjaar 2009 toegekende kinderopvangtoeslag herzien naar nihil. Een bedrag van
€ 6.446 is van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 10 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2009 definitief vastgesteld op € 6.446 en een bedrag van € 1.251 van eiser teruggevorderd. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de voor het belastingjaar 2009 toegekende kinderopvangtoeslag herzien naar nihil en een bedrag van € 6.446 van eiser teruggevorderd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Een gastouderbureau dient op grond van artikel 5, lid 1 van de Wet kinderopvang geregistreerd te zijn bij de gemeente. Eiser heeft voor de kinderopvang gastouderbureau Via Chris te Den Haag ingeschakeld. Dit bureau stond in 2009 niet geregistreerd in de gemeente.
2.
De rechtbank gaat uit van het volgende juridisch kader.
2.1.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wko, zoals deze wet luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang (Awir).
2.2.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wko, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3.
Artikel 21, eerste lid, onder a van de Awir bepaalt dat verweerder een toegekende tegemoetkoming kan herzien op grond van feiten of omstandigheden waarvan verweerder bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend.
2.4.
Artikel 21, eerste lid onder b van de Awir kan verweerder een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
3.
Standpunten van partijen.
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet de bevoegdheid had om de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 te herzien. Aan het begin van 2009 was de registratie van het gastouderbureau geen zwaarwegende eis om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen. Het is niet aan eiser om tot in detail allerlei juridische zaken over een gastouderbureau te onderzoeken alvorens daarmee een verbintenis aan te gaan. Het is een taak van de overheid er voor te zorgen dat een instelling aan alle vereisten voldoen en niet aan de klant om de instelling op vergunningen te controleren. Eiser stelt dat hij onevenredig hard wordt getroffen. Eiser is niet willens en wetens met een onbetrouwbare instelling in zee gegaan.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 21, eerste lid, onder b van de Awir kon worden herzien. Eiser wist of behoorde te weten dat hij, vanwege het feit dat het gastouderbureau Via Chris niet geregistreerd was, geen recht had op kinderopvangtoeslag over het jaar 2009. Zowel op de website van verweerder, als in de toelichting bij het aanvraagformulier als in de brochure ‘Kinderopvangtoeslag 2009’is vermeld dat de kinderopvangorganisatie geregistreerd moet zijn wil er recht bestaan op kinderopvangtoeslag. Verder heeft verweerder gesteld dat eiser als aanvrager van de kinderopvangtoeslag, bij de gemeente waar het gastouderbureau was gevestigd eenvoudig het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen had kunnen raadplegen of anders kunnen informeren naar de registratie van het gastouderbureau. Eiser had dus kunnen weten dat gastouderbureau Via Chris in 2009 niet geregistreerd was.
4.
De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1.
Verweerder heeft bij besluit van 22 mei 2012 de kinderopvangtoeslag 2009 definitief vastgesteld. Herziening van een definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag is alleen mogelijk op grond van artikel 21 Awir.
Verweerder heeft in het verweerschrift ook gesteld dat het toetsingskader van artikel 21, eerste lid aanhef en onder a en b van de Awir aan de herziening ten grondslag is gelegd.
4.2.
De rechtbank ontleent aan de memorie van toelichting (TK, 2004-2005, 27764, nr. 3) met betrekking tot artikel 21 Awir de volgende passages:
“Het uitgangspunt bij herziening van een tegemoetkoming ten nadele van de belanghebbende is dat gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning al bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, niet kunnen leiden tot herziening. Dit is vastgelegd in onderdeel a van het eerste lid.”
4.3.
De Belastingdienst heeft wel gesteld dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van het niet geregistreerd zijn van het betrokken gastouderbureau, maar dat is in dit kader niet relevant. Het gaat erom of die gegevens bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dat niet het geval was. Daaraan voegt de rechtbank nog toe, dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat verweerder die wetenschap oorspronkelijk niet bezat, verweerder uiterlijk in het kader van de definitieve vaststelling daarop duidelijkheid had kunnen verkrijgen, al dan niet met behulp van eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uiterlijk bij de definitieve vaststelling die gegevens redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn bij verweerder.
4.4.
Dat betekent dat artikel 21, eerste lid aanhef en onder a van de Awir niet ten grondslag gelegd kan worden aan de herziening en terugvordering.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b van de Awir voor herziening gestelde eisen. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat verweerder na de definitieve vaststelling alsnog gegevens van het ingeschakelde gastouderbureau controleert met het oog op eventuele toepassing van artikel 21 van de Awir, maar verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser op het moment van de definitieve tegemoetkoming wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat hij dit (redelijkerwijs) behoorde te weten. Aan eiser zijn immer voorschottoeslagen overeenkomstig zijn aanvragen toegekend, en niet is in geschil dat feitelijk kinderopvang is genoten.
Dat het voor eiser feitelijk wellicht mogelijk is geweest om te achterhalen of was voldaan aan het wettelijk vereiste van registratie van het gastouderbureau, maakt niet dat gezegd kan worden dat eiser wist of (redelijkerwijs) kon weten dat het gastouderbureau niet was geregistreerd. Bij een dergelijke uitleg van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b van de Awir wordt van eiser niet alleen de kennis van alle geldende specifieke wettelijke voorwaarden verwacht, maar wordt in wezen bovendien verlangd dat hij zelf onderzoekt en controleert of aan die voorwaarden is voldaan. De beschermende waarde van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b zou in die lezing tot vrijwel nihil worden teruggebracht, evenals de ambtshalve verantwoordelijkheid van verweerder voor een juiste definitieve toekenning. Dat verdraagt zich niet met het gegeven dat de wetgever een uitdrukkelijke bepaling terzake noodzakelijk heeft geacht. Het zou zich ook niet verdragen met de rechtszekerheid; een beginsel dat bij een definitieve toekenning (anders dan bij een voorschotverlening) extra gewicht heeft.
4.6.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit geen stand houden wegens strijd met artikel 21 van de Awir. Het beroep is gegrond.
4.7.
De rechtbank zal in het kader van de finale beslechting van het geschil zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 28 februari 2013 te herroepen. Daarmee herleeft het besluit van 22 mei 2013, waarbij de aan eiser toekomende kinderopvangtoeslag 2009 definitief is vastgesteld op € 6.446 en een bedrag van € 1.251 is teruggevorderd.
4.8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.9.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 28 februari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 44,00 (vierenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Tijselink, rechter,
in aanwezigheid van E.J.J. Posthumus, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB