In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2014 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een klager wiens goederen in beslag zijn genomen in het kader van een Belgisch strafrechtelijk onderzoek. De officier van justitie had verzocht om verlof te verlenen voor de terbeschikkingstelling van de inbeslaggenomen goederen aan de Belgische autoriteiten. Het klaagschrift, dat op 11 april 2014 ter griffie was ontvangen, werd behandeld in een openbare raadkamer op 16 mei 2014, waar de klager en zijn raadsman, mr. T. den Haan, aanwezig waren, evenals de officier van justitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 25 maart 2014 goederen onder de klager in beslag zijn genomen naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp van de Belgische justitiële autoriteiten. De klager verzocht om teruggave van een in beslag genomen Blackberry telefoon en € 800,-, stellende dat hiermee geen strafvorderlijk belang was gediend. De officier van justitie was van mening dat het klaagschrift gegrond kon worden verklaard voor het geldbedrag, maar niet voor de telefoon, aangezien het onderzoek naar de inhoud daarvan nog niet was afgerond.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het klaagschrift gegrond was voor het geldbedrag van € 800,-, omdat het strafvorderlijke belang zich niet tegen teruggave verzette. Voor de Blackberry telefoon werd het klaagschrift ongegrond verklaard, omdat het strafvorderlijke belang zich op dat moment nog tegen teruggave verzette. De officier van justitie heeft echter toegezegd dat de telefoon aan de klager zal worden geretourneerd zodra er een kopie van de inhoud is gemaakt.
De beslissing van de rechtbank was derhalve als volgt: het klaagschrift werd gegrond verklaard voor het geldbedrag en ongegrond voor de telefoon. Deze beschikking werd gegeven door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier en uitgesproken in openbare raadkamer.