3.2.3.Ten aanzien van het verzoek van de officier van justitie ex artikel 90 lid 3 Sv
3.2.3.1. Wettelijk kader
In de “Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziening gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis)”, EK 1994-1995, 23 960, nr.270, staat onder meer:
Artikel 1
In het Wetboek van Strafvordering worden de volgende wijzingen aangebracht:
A
Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:
a. Na het tweede lid worden ingevoegd een nieuw derde en vierde lid die luiden:
“Indien de rechter beslist tot het toekennen van schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld en die nog niet door hem zijn voldaan.
Artikel 90 lid 3 Sv luidt thans:
Indien de rechter beslist tot het toekennen van een schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is, een en andere voor zover die nog niet door hem zijn voldaan.
Daarnaast blijkt uit de Memorie van Toelichting Kamerstukken II 1994/95, 23 960, nr. 3 Kamerstukken II 1994/95, 23 960, nr. 3, p. 5 onder meer het volgende:
(…) het door de rechter toegekende bedrag van de schadevergoeding aanstonds te verrekenen met nog openstaande aan de Staat verschuldigde geldbedragen, waartoe de verzoeker om schadevergoeding reeds bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest is veroordeeld. Daarbij valt te denken aan de schadevergoedingsmaatregel, geldboete, wederrechtelijk verkregen voordeel en storting in het Waarborgfonds Motorverkeer. Het ligt voor de hand dat een dergelijk rechterlijk bevel de inning van deze geldbedragen aanzienlijk zal vergemakkelijken (…)
3.2.3.2. Oordeel van de rechtbank
Uit hetgeen hierboven is weergegeven volgt naar het oordeel van de rechtbank de bevoegdheid van de rechtbank om op een vordering van de officier van justitie ex artikel 90 lid 3 te beslissen.
De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vordering en overweegt als volgt.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering ex artikel 90 lid 3 Sv de raadsman in een laat stadium heeft bereikt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het Openbaar Ministerie om die reden niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Indien de raadsman door de late toezending te weinig voorbereidingstijd had gehad – hetgeen hij overigens niet heeft gesteld - had hij om een aanhouding van de behandeling ter zitting kunnen verzoeken. Tot een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie kan een late verzending echter niet leiden.
Het bedrag van € 4.007,70 betreft een in een eerdere strafzaak tegen verzoeker, hoofdelijk toegewezen vordering van een benadeelde partij, ter zake waarvan aan verzoeker en zijn medeverdachten een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. Met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is (mede) een vordering van de Staat op verzoeker ontstaan. Wat het verweer over de hoofdelijkheid betreft, overweegt de rechtbank dat de juridische constructie van hoofdelijke aansprakelijkheid nu juist in het leven is geroepen om indien één van de schuldenaren op enig moment in staat komt (een deel van) de vordering te voldoen, de schuldeiser dit bedrag op deze schuldenaar kan verhalen. Dat dit door verzoeker thans als onredelijk wordt ervaren, kan evenmin tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leiden.
Wat er, tenslotte, ook zij van het reeds door verzoeker afgeloste bedrag van maximaal
€ 250,-, de in onderhavige beschikking toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding zijn niet toereikend voor een volledige verrekening met de vorderingen van de Staat op verzoeker. Nu er een bedrag van meer dan € 250,00 resteert, zal de rechtbank dit verweer verder onbesproken laten.
3.2.3.3. Toewijzing van de vordering
Al het voorgaande in overweging nemende, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot verrekening van de bedragen voor toewijzing vatbaar is.
Zoals hierboven weergegeven, zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot bedragen van € 3.435,00 en € 550,00, zijnde een totaalbedrag van € 3.985,00.
Dit bedrag is onvoldoende om te kunnen verrekenen met beide openstaande vorderingen. Gelet op de belangen van slachtoffers in de maatschappij is de rechtbank van oordeel dat het voldoen van de toegewezen schadevergoeding maatschappelijk prevaleert boven de voldoening van een justitiële geldboete. De rechtbank zal daarom opdracht geven de toe te wijzen bedragen te verrekenen met deze openstaande vordering.
Hieruit volgt logischerwijs dat een bedrag € 0,00 zal resteren om uit te keren aan betrokkene.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding TOE voor de schade, die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van
€ 3.435,- (zegge: drieduizend tweehonderd vijfendertig euro).
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit 's Rijks kas een vergoeding TOE ten bedrage van
€ 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro)voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Ten aanzien van het verzoek van de officier van justitie:
Wijst toehet verzoek van de officier van justitie, ex artikel 90 lid 3 Sv, strekkende tot het uit te keren bedrag te verrekenen met het van betrokkene aan de Staat (CJIB) verschuldigde bedrag inzake CJIB nummer [nummer B] van in totaal
€ 4.137,70 .
Wijst afof het anders of meer gevorderde.
Deze beslissing is op 27 mei 2014 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.E.M. Marsé en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.985,00
(zegge:
drieduizend negenhonderd vijfentachtigeuro)
op rekeningnummer [nummer A]
ten name van Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden
onder vermelding van CJIB nummer [nummer B], betaling [verzoeker]
Aldus gedaan op 27 mei 2014
door mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter.