Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 december 2012,
- de akte houdende overlegging producties van de NPO, met producties,
- de conclusie van antwoord van De Telegraaf, met producties,
- het tussenvonnis van 17 juli 2013, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2013, met de daarin genoemde stukken,
- de faxbrief van 7 januari 2014 van mr. Van Loon namens De Telegraaf, met opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie en waarin zij verzoekt om aanpassing van het proces-verbaal op de door haar in de faxbrief vermelde wijze of om de faxbrief aan het proces-verbaal te hechten zodat die brief tot de processtukken zal behoren;
- de akte betreffende Hoge Raad 17 januari 2014, Ryanair/Praviation van de NPO, met één productie,
- de akte na comparitie van De Telegraaf, met één productie.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
contra legemkunnen hieraan niet afdoen. De formulering van art. 10 lid 1 onder 1° Aw laat de hier bedoelde uitleg immers toe. Aan de bedoeling van de wetgever om de geschriftenbescherming voorshands te handhaven, komt bij de uitleg van de onderhavige bepaling geen overwegende betekenis toe. Dit is reeds het geval omdat – zoals hiervoor in 3.4.2 is overwogen – niet is gebleken dat de Nederlandse wetgever bij de handhaving van de geschriftenbescherming heeft willen afwijken van datgene waartoe de Databankenrichtlijn hem verplichtte, in samenhang met de omstandigheid dat de wetgever van de onjuist gebleken veronderstelling uitging dat de geschriftenbescherming buiten het bereik van de Databankenrichtlijn viel. (…)”