In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die onder toezicht was gesteld vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) had verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen en om een machtiging voor gesloten jeugdzorg voor zes maanden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de minderjarige recentelijk was weggelopen uit de Koppeling, een gesloten instelling, en dat er zorgen waren over haar veiligheid en betrokkenheid bij loverboy-praktijken. De minderjarige zelf verzette zich tegen de uithuisplaatsing en gaf aan dat een gesloten plaatsing haar gedrag zou verergeren.
De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig waren, maar dat de noodzaak voor een langdurige gesloten plaatsing in Zeeland onvoldoende was onderbouwd door het BJAA. De kinderrechter besloot daarom de machtiging voor gesloten jeugdzorg slechts voor een maand toe te wijzen, met de opdracht aan het BJAA om een risico-analyse te maken en alternatieve plaatsingsmogelijkheden te onderzoeken. De kinderrechter uitte ook kritiek op het feit dat het BJAA de minderjarige al had voorbereid op een overplaatsing naar Zeeland zonder dit voorafgaand aan de zitting te communiceren. De kinderrechter hield de verdere behandeling van het verzoek aan tot een nader te bepalen datum vóór 16 juni 2014.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en zorgvuldigheid in de besluitvorming rondom de plaatsing van minderjarigen in gesloten jeugdzorg, en de verantwoordelijkheid van jeugdzorginstellingen om de belangen van de minderjarige voorop te stellen.