In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een prostitutiebedrijf exploiteert, en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een bestuurlijke maatregel die aan de eiser is opgelegd, inhoudende dat het gedogen van de exploitatie van zijn prostitutiebedrijf voor één maand onderbroken zal worden. Dit besluit volgde op een aantal bestuurlijke controles waarbij overtredingen van de vergunningsvoorwaarden zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bevoegd was om deze maatregel op te leggen, gezien de geconstateerde overtredingen in maart en juli 2012. De eiser heeft betoogd dat de nieuwe Handhavingsstrategie 2012 van toepassing zou moeten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de overtredingen vóór de inwerkingtreding van deze strategie hadden plaatsgevonden, waardoor het oude Stappenplan 2004 van toepassing bleef. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de maatregel terecht heeft opgelegd, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van zijn exploitatievergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.