In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Montecorona Properties BV (eiseres) en een gedaagde huurder. De zaak betreft de beëindiging van een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, waarbij de verhuurder zich beroept op slechte bedrijfsvoering van de huurder en een belangenafweging. De huurovereenkomst is aangegaan in 1992 en de huurder heeft het pand sindsdien gebruikt voor de verkoop van textiel. De verhuurder heeft in een tussenvonnis van 9 april 2013 al enkele feiten vastgesteld en een comparitie van partijen gelast. Tijdens deze comparitie zijn aanvullende feiten naar voren gebracht door de verhuurder, die de huurder beschuldigde van slecht betalingsgedrag en verwaarlozing van het gehuurde. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze feiten te laat zijn ingebracht en daarom buiten beschouwing gelaten.
De primaire grondslag voor beëindiging van de huurovereenkomst was dringend eigen gebruik, maar deze werd afgewezen. De subsidiaire grondslag, slechte bedrijfsvoering, werd eveneens afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de bedrijfsvoering van de huurder niet in strijd was met de bestemmingsclausule van de huurovereenkomst. De huurder had de onderneming in een besloten vennootschap ingebracht, maar dit werd niet als slechte bedrijfsvoering aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat de huurder zijn verplichtingen als huurder kon nakomen, ondanks de wijziging in de rechtsvorm van zijn onderneming.
Vervolgens heeft de kantonrechter de belangen van beide partijen afgewogen. De verhuurder had een legitiem belang bij beëindiging van de huurovereenkomst vanwege geplande renovaties en een substantiële verhoging van de huuropbrengst. De huurder had ook belangen, maar deze werden als minder zwaarwegend beoordeeld. De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de huurovereenkomst te beëindigen per 1 mei 2014, met de verplichting voor de huurder om het pand te ontruimen. De verhuurder kreeg geen machtiging om zelf tot ontruiming over te gaan, en de vordering tot tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten werd afgewezen, omdat de huurder de onderneming niet zelf exploiteerde. De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder.