ECLI:NL:RBAMS:2014:2929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
AWB-14_2450
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om openbaarmaking van gegevens over teruggeroepen vlees van slachthuis Van Hattem

Op 23 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Foodwatch Nederland en de staatssecretaris van Economische Zaken. Foodwatch had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij vroeg om openbaarmaking van gegevens over teruggeroepen vlees van slachthuis Van Hattem. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat Foodwatch niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris op het moment van het verzoek beschikte over de verzochte gegevens. De staatssecretaris had wel informatie, maar deze was niet beschikbaar op het moment van het Wob-verzoek. De voorzieningenrechter benadrukte dat het bestuursorgaan niet verplicht is om informatie openbaar te maken die na de datum van het verzoek beschikbaar komt. Foodwatch kan echter een nieuw Wob-verzoek indienen voor de nieuwe gegevens. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat het bestuursorgaan niet op de stoel van de staatssecretaris kan gaan zitten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2450

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2014 in de zaak tussen

stichting Stichting Foodwatch Nederland, te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde mr. M.E. Kingma),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde J.E.W. Tieleman van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland).

Procesverloop

Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 18 maart 2014 (bestreden besluit).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2014.
Namens verzoekster is verschenen M. Rijksen, bijgestaan door mr. J.W.A. Meddens en mr. T.C. de Booys (kantoorgenoten van de gemachtigde). Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. I. Smit.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.
Verzoekster heeft in de brief van 5 februari 2014 met een beroep op de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verweerder om informatie verzocht verband houdende met het terugroepen van vlees afkomstig van Van Hattem B.V.
3.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder meegedeeld dat de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoekt of mogelijke strafbare feiten zijn gepleegd bij de productie van en/of handel in vlees bij slachthuis Van Hattem B.V. Eén van de maatregelen genomen in het bestuursrechtelijke traject is de last van 6 februari 2014 tot het inleiden van een procedure om alle partijen vlees die vanaf 1 januari 2012 tot en met 23 januari 2014 zijn geproduceerd en bewerkt of verwerkt, uit de handel te nemen. Verweerder gaat er blijkens het bestreden besluit vanuit dat het verzoek ziet op de bovengenoemde maatregel om alle partijen vlees uit de handel te nemen. Verweerder gaat er verder vanuit dat verzoekster vraagt om de informatie te verstrekken zodra verweerder daarover beschikt. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een verzoek op grond van de Wob geen betrekking kan hebben op toekomstige documenten. Het verzoek heeft verweerder daarom afgewezen.
Juridisch kader
4.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt verstaan onder een document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter
5.1
Verzoekster heeft er op gewezen dat verweerder tegenstrijdige geluiden laat horen. Enerzijds wordt er in de media en in de politiek door verweerder en bij verweerder werkzame personen, grote nadruk gelegd op transparantie in de vleessector. Anderzijds kiest verweerder er blijkens het bestreden besluit voor om het verzoek op formele punten af te doen en zo vertraging te veroorzaken. Dat strijdt volgens verzoekster met de in de media en politiek bepleite transparantie. Verzoekster wil de openbaarmaking van:
-naam-, adres en andere bij de NVWA aanwezige gegevens van afnemers van het teruggeroepen vlees van Van Hattem B.V.;
-welke hoeveelheden vlees bij de voornoemde afnemers zijn teruggeroepen;
-in welke eindproducten het teruggeroepen vlees afkomstig van Van Hattem B.V. is verwerkt;
-aan welke afnemers Van Hattem B.V. de afgelopen twee jaar heeft geleverd alsmede de
documenten waaruit blijkt in welke hoeveelheden die leveringen hebben plaatsgevonden.
5.2
Verweerder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de gevraagde stukken op het moment van indiening van het verzoek, niet in zijn bezit waren. Er waren wel gegevens verstrekt vanuit het strafrechtelijk onderzoek, maar deze hadden volgens verweerder vooral betrekking op hoeveelheden inkomend en uitgaand vlees bij Van Hattem B.V. anders dan verzoekers stellen, was er volgens verweerder daarom op dat moment geen lijst van afnemers of van producten waarin het vlees zou zijn verwerkt. Verder dateert de last om het vlees terug te roepen van 6 februari 2014, wat van een latere datum is dan die van het Wob-verzoek.
6.1
Voor zover verzoekster meent dat haar niet alle stukken zijn toegezonden maar deze wel bestaan, ligt het op de weg van verzoekster om dit aannemelijk te maken (zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2010:BN5699, onder r.o. 2.6.1). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is mede gelet op de toelichting van verweerder verzoekster er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder al over door verzoekster opgesomde informatie beschikte op het moment dat zij haar verzoek deed.
6.2
Inmiddels -zo heeft verweerder ook ter zitting gezegd- zijn er wel gegevens over afnemers bekend, maar bekendmaking hiervan stuit volgens verweerder op de grond dat deze dateren van na het verzoek, nog daargelaten dat verweerder eerst moet beoordelen of er gronden zijn die aan openbaarmaking van deze stukken in de weg staan.
6.3
Rest nog de vraag of verweerder gehouden is die informatie van na 5 februari 2014 ook te verstrekken. Verweerder heeft er blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift voor gekozen om het verzoek zo op te vatten dat het uitsluitend betrekking heeft op stukken die op de datum van het verzoek bij verweerder bekend waren. Anders dan verweerder ter zitting heeft bepleit wordt zij daartoe niet gedwongen door de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2015, ECLI:NL:RVS:2005:AU7938) is te lezen dat een verzoek op grond van de Wob niet zover kan strekken dat het mede betrekking heeft op documenten die zijn vervaardigd na de datum van het verzoek. Verzoekster kan dan ook niet worden gevolgd in haar betoog dat verweerder de stukken openbaar dient te maken die thans in het bezit zijn. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat het een bestuursorgaan niet vrij zou staan om stukken die dateren van ná het verzoek mee te nemen. Het standpunt van verweerder dat deze jurisprudentie er toe dient dat er op enig moment een besluit kan worden genomen en de toelichting van verweerder op de vaste werkwijze bij afdoening van de grote hoeveelheid Wob-verzoeken, is niet alleen begrijpelijk, maar ook een te rechtvaardigen handelwijze. Dit doet er echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af dat het verweerder vrij staat om in daartoe in aanmerking komende gevallen te bezien of het mogelijk en wenselijk is om stukken mee te nemen die korte tijd vóór het besluit op het verzoek bij verweerder bekend zijn.
6.4
Deze vrijheid van het bestuursorgaan, kan de voorzieningenrechter slechts zeer terughoudend toetsen. Deze zeer terughoudende toets leidt er in dit geval niet toe, dat de voorzieningenrechter een voorziening zal treffen ten aanzien van de stukken die ná
5 februari 2014 bij verweerder zouden berusten. Nog daargelaten dat dit verzoek geen onderdeel uitmaakt van het verzoek een voorziening te treffen, zijn daartoe twee overwegingen van belang. De eerste overweging is dat het verzoekster vrij heeft gestaan om kort na het besluit van verweerder waarin het vlees werd teruggeroepen een nieuw
Wob-verzoek te doen. De tweede is dat ook indien de na 5 februari 2014 bij verweerder berustende stukken in het verzoek moeten worden begrepen, dit nog niet kan leiden tot toewijzing van de gevraagde voorziening. Afgezien van de praktische vraag om welke stukken het precies zou gaan, zou dit immers betekenen dat de voorzieningenrechter een inhoudelijk oordeel velt over openbaarmaking van stukken, zonder dat de staatssecretaris heeft beoordeeld of er gronden zijn die aan de openbaarmaking in de weg staan. De voorzieningenrechter zou dan op de stoel van het bestuursorgaan gaan zitten.
7.
De voorzieningenrechter zal het verzoek ondanks het gestelde belang dan ook afwijzen.
8.
Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht door verweerder bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter,
in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
SB
Coll:KvdB