Voor zover [gedaagde 1] verwijst naar de Tweede Wereldoorlog wordt het volgende overwogen. [gedaagde 1] heeft ter zitting gesteld dat het in het algemeen niet noodzakelijk was om dat te doen, maar dat zijn persoonlijke biografie hem daartoe heeft geleid. Overigens heeft [gedaagde 1] verklaard dat hij het woord ‘nazi’ niet heeft genoemd, en dat hij BJAA daarmee ook niet heeft vergeleken. Voor zover hij verwijst naar de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog heeft hij de situatie bedoeld dat Joodse kinderen ter bescherming bij hun familie werden weggehaald en naar een onderduikadres werden gebracht.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Hoewel [gedaagde 1] aanvoert dat hij BJAA niet vergelijkt met nazi’s wordt in de verschillende artikelen en e-mails wel degelijk de suggestie gewekt dat BJAA zich gedraagt als de bezetter in de Tweede Wereldoorlog. Dat blijkt uit de volgende teksten:
‘geüniformeerde officieren’, ‘praktijken die de formele karakteristieken vertonen in de ogen van de kinderen van een bezetting, ook al ontbreken uniformen en laarzen.’
‘Gerritsen stuurt dreigbrieven, waarin hij zegt dat geestelijke kindermishandeling onder zijn hoede niet mag worden vergeleken met de lichamelijke mishandeling van kinderen in de oorlogsjaren. Hij ontkent echter niet dat moreel sprake is van vergelijkbare handelingen, nu in vredestijd.’,
‘Inderdaad spreek ik uw medewerksters niet alleen via het principe “bevel is bevel”, maar ook in persoon aan.’
‘U vindt het vergelijken van uw handelen met de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog
ongepast. Daarin hebt u gelijk voor zover u niet over een militair apparaat beschikt waarmede uw optreden kracht wordt bijgezet.’
‘Terloops wijs ik u op de antisemitische uitval in het verslag van uw mevrouw[medewerker] aan mijn adres’
‘Wie kennis neemt van de concrete handelingen wordt getroffen door de inhumane, misdadige mentaliteit die daaruit spreekt. Slechts de uniformen ontbreken.’
Het maken van een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog is op zichzelf geoorloofd, maar de voorzieningenrechter acht de wijze waarop [gedaagde 1] dat heeft gedaan – in de vorm van een beschuldiging – ongepast, onnodig kwetsend en grievend. Wellicht dringt de parallel zich bij [gedaagde 1], zelf ongelukkig genoeg slachtoffer van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog, eerder op dan bij een ander, die die periode niet heeft meegemaakt. Vanuit die invalshoek en rekening houdend met zijn emoties is dat wellicht begrijpelijk. De biografie van [gedaagde 1] brengt echter ook mee dat hij als geen ander weet welke gruwelijke situaties zich in die periode hebben voorgedaan, en hoe kwetsend en grievend het is om het handelen van BJAA daarmee te vergelijken.