ECLI:NL:RBAMS:2014:2714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
C-13-549850 - HA ZA 13-1324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Y.C. Poelmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens schending zorgplicht opdrachtnemer afgewezen op grond van verjaring (3:310 BW)

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, een verklaring voor recht dat Adsebu B.V., gedaagde, aansprakelijk was voor schade die zij had geleden als gevolg van het handelen van [gedaagde 2] op en voor 4 november 1998. Eiseres stelde dat [gedaagde 2] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht had genomen door geen zekerheden te bedingen bij de akte van verkoop en levering van aandelen in [taxibedrijf]. De rechtbank behandelde eerst het verweer van Adsebu c.s. dat de vordering was verjaard. Volgens artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade na vijf jaar, gerekend vanaf het moment dat de benadeelde bekend is met de schade en de aansprakelijke persoon. De rechtbank oordeelde dat eiseres al in 1997 op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van zekerheden, en dat zij in ieder geval eind 2004/begin 2005 op de hoogte was van de betalingsproblemen van [taxibedrijf]. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat zij pas in 2011 op de hoogte was van het ontbreken van zekerheden. De brieven van eiseres waarin zij Adsebu aansprakelijk stelde, waren na het verstrijken van de verjaringstermijn verzonden. Hierdoor was de vordering verjaard. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiseres moesten worden afgewezen, en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/549850 / HA ZA 13-1324
Vonnis van 14 mei 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten,
eiseres,
advocaat mr. P.H.M. Hartmans-Jansen te Margraten, gemeente Eijsden-Margraten,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADSEBU B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. H.H.Q. Abeln te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Adsebu c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2013 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 13 november 2013, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2014 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] voerde tot 1998 een taxibedrijf voor personenvervoer vanaf Schiphol.[naam 1], voorheen genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2], voorheen genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2]) zijn samen eigenaar van honderd procent van de aandelen in [eiseres].
2.2.
Op 19 november 1997 heeft [eiseres] het taxibedrijf ondergebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [taxibedrijf](hierna: [taxibedrijf]).
2.3.
[gedaagde 2] is [functie] van Adsebu. Adsebu was destijds de accountant van [eiseres].
2.4.
In de jaren 1997 en 1998 zijn onderhandelingen gevoerd over de verkoop van [taxibedrijf] Eén van de gegadigden was SF Le Palais Beheer B.V. (hierna: Le Palais), van wie [naam 3] (hierna: [naam 3]) bestuurder was.
2.5.
Op 28 mei 1997 heeft [notaris] (hierna: de notaris) aan [naam 1] en [naam 2] een brief gestuurd, waarin – voor zover thans van belang – het volgende staat:
“(…)
Hierbij doe ik u (…) toekomen:
a) de concept-akte van statutenwijziging van de huidige (…) [taxibedrijf] in een beheer-maatschappij;
(…)
c) de concept-akte van oprichting van de nieuwe (…) [taxibedrijf];
d) een kopie van mijn brief d.d. heden aan [gedaagde 2] van Adsebu (…)”.
2.6.
Een brief van 12 juni 1997 van [naam 3] aan [naam 1] en [naam 2] met als onderwerp “
bevestiging gesprek d.d. 10 juni 1997” luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
Zoals afgesproken bevestig ik hierbij hetgeen wij overeenkwamen inzake de overname van de bedrijfsactiviteiten van (…) [taxibedrijf]
Overeenstemming
Na vele gesprekken bereikten we overeenstemming over een overname van de onderneming door per 2 januari 1998 de aandelen over te dragen van de in 1997 nog op te richten dochtervennootschap.
Manier waarop de overname zal worden gerealiseerd
(…) [taxibedrijf] zal dit jaar een dochtervennootschap oprichten waarin uitsluitend de bedrijfsvergunning en de taxivergunningen, alsmede de voor de exploitatie van de vergunningen noodzakelijke materiële vaste activa (…) en de immateriële vaste activa (…) zullen worden ingebracht.
(…)
Op 2 januari 1998 zal (…) Le Palais (…) of een ander door ondergetekende te noemen rechtspersoon, de aandelen in de dochtervennootschap tegen betaling van de nominale waarde overnemen.
(…)
Financiën
Tegenover de inbreng van bedrijfsactiviteiten in de dochtervennootschap verkrijgt de moedervennootschap vorderingen op de dochter.
(…)
We spraken af dat over de vordering van de moedervennootschap door de dochtervennootschap vanaf 2-1-1998 een rentepercentage van 9,68% zal worden betaald.
(…)
Tot slot
Uiteraard is het bovenstaande geen uitputtende opsomming van hetgeen ons te doen staat, maar wel geeft het, naar ik hoop, een juist beeld van hetgeen wij overeenkwamen.
(…)
Voorts zullen we nog met elkaar overleggen of het mogelijk is dat wij dit jaar assistentie verlenen zodat jullie op vakantie kunnen.
(…)”
2.7.
Op 26 juni 1997 is door [naam 1], [naam 2] en [naam 3] besloten dat [taxibedrijf] per 1 oktober 1997 zou overgaan naar [naam 3]. Op 28 september 1997 is de huisvesting van het taxibedrijf verplaatst naar het adres van Le Palais.
2.8.
Op 7 mei 1998 hebben [naam 1] en [naam 2] een volmacht ondertekend, waarin – voor zover thans van belang – het volgende staat:
“(…)
De ondergetekenden
(…) [
[naam 1], rb]
(…) [
[naam 2], rb]
ten deze handelend:
1. als aandeelhouder en bestuurder van (…) [
[eiseres], rb]
2. als middellijk aandeelhouder en bestuurder van (…) [taxibedrijf],
verklaren bij deze last en volmacht te geven aan:
(…) [gedaagde 2] (…)
om hen zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden en zaken en alles wat daartoe behoort en/of dienstig kan zijn betreffende de overdracht van (…) [taxibedrijf] aan (…) Le Palais (…) of een door deze vennootschap aan te wijzen derde
(…)”
2.9.
Op 17 september 1998 heeft [gedaagde 2] een fax gestuurd aan [naam 1] en [naam 2], waarin, voor zover thans van belang, het volgende staat:
“(…)
de situatie [is] nu zo dat [naam 3] er met de heren van [bedrijf] nog niet geheel uit is. Derhalve heb ik met [naam 3] afgesproken dat we e.e.a., omdat het hier echt om de kleine letters (lees zekerheden) gaat, even over mijn vakantie heentillen
(…)”
2.10.
Op 4 november 1998 is voor [notaris] de akte verkoop en levering aandelen (hierna: de akte) gepasseerd. Hierbij is [eiseres] vertegenwoordigd door [gedaagde 2]. In de akte staan – voor zover thans van belang – de volgende bepalingen:
“(…)
CONSIDERANS
(…)
4. Verkoper [
[eiseres], rb] heeft een vordering op de Vennootschap [
[taxibedrijf], rb] ter grootte van (…) NLG 3.165.317,-- (…) (de “Langlopende Vordering”);
(…)
BEPALINGEN VERKOOP EN LEVERING
(…)
Voorwaarden.
Artikel 2.
De onderhavige verkoop en levering geschiedt onder de volgende voorwaarden:
(…)
d. de Vennootschap en Verkoper komen overeen dat de Vennootschap over de Langlopende Vordering een rente van negen achtenzestig/honderdste procent (9,68%) per jaar verschuldigd is over de periode vanaf twee januari negentienhonderd achtennegentig tot aan het moment van aflossing;
e. de Vennootschap en de Verkoper komen overeen dat de Vennootschap de Langlopende Vordering niet eerder mag voldoen binnen zes jaar na het inbrengen van de onderneming in de Vennootschap, welke plaats had op negentien november negentienhonderd zevenennegentig;
f) de Vennootschap en Verkoper komen overeen dat de Langlopende Vordering opeisbaar is na verloop van zeven jaar na het passeren van de onderhavige akte (…)
VERKLARINGEN VERKOPER/VENNOOTSCHAP.
De Vennootschap en Verkoper verklaren dat zij aan het enkele feit dat de voorwaarden waaronder de (…) Langlopende Vordering in de onderhavige akte zijn opgenomen terzake geen enkel recht kunnen ontlenen jegens Koper.
(…)”
2.11.
In de akte zijn geen zekerheden opgenomen ten behoeve van [eiseres].
2.12.
Eind 2004 is [taxibedrijf] voor het eerst haar betalingsverplichting niet nagekomen. Na diverse gesprekken heeft de bestuurder van [taxibedrijf] op 17 februari 2006 aan [eiseres] een recht van hypotheek verstrekt op een aan [bedrijf 2]. (van welke B.V. [naam 3] bestuurder was) toebehorend pand. Op 30 juni 2006 is het pand verkocht en de opbrengst is aan [eiseres] ten goede gekomen.
2.13.
Na een tussen [eiseres] en [taxibedrijf] gevoerd kort geding is [taxibedrijf] bij vonnis van 4 december 2008 veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 778.332,24. Aan deze veroordeling heeft [taxibedrijf] niet voldaan.
2.14.
Op 5 april 2011 is het faillissement van [taxibedrijf] uitgesproken.
2.15.
Bij brief van 27 september 2012 van de advocaat van [eiseres] is Adsebu aansprakelijk gesteld en bij brief van 5 augustus 2013 van de advocaat van [eiseres] is [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad primair een verklaring voor recht dat Adsebu aansprakelijk is voor het handelen van [gedaagde 2] voor en op 4 november 1998, alsmede veroordeling van Adsebu tot betaling van de door [eiseres] dientengevolge geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met rente en kosten. Subsidiair vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] ‘ter zake het handelen voor en op 4 november 1998’ jegens [eiseres] aansprakelijk is op grond van een tekortkoming in de uitvoering van de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomst van opdracht, dan wel uit hoofde van onrechtmatige daad, alsmede veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van de door [eiseres] dientengevolge geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering kort gezegd ten grondslag dat [gedaagde 2] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen door ten tijde van het verlijden van de akte in 1998 na te laten ten behoeve van [eiseres] zekerheden te vorderen, ondanks de hoogte van de langlopende lening aan [taxibedrijf] Hierdoor heeft [eiseres] schade geleden.
Subsidiair is [gedaagde 2] uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk jegens [eiseres]. Adsebu is uit hoofde van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de fouten van haar directeur groot aandeelhouder [gedaagde 2], zo stelt [eiseres].
3.3.
Adsebu c.s. voeren verweer. Als meest verstrekkende verweer beroepen zij zich op verjaring. Daarnaast betwisten zij inhoudelijk dat zij niet aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal allereerst het meest verstrekkende verweer van Adsebu c.s. behandelen, inhoudende dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Teneinde te kunnen beoordelen of de onderhavige vordering van [eiseres] is verjaard, dient derhalve allereerst te worden beoordeeld op welk moment [eiseres] geacht moet worden op de hoogte te zijn geweest van de omstandigheid dat geen zekerheden waren bedongen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat zij pas op de datum van faillissement van [taxibedrijf] (5 april 2011) hoorde dat geen zekerheden waren bedongen en overweegt daartoe als volgt. Vooropgesteld wordt dat [naam 1] en [naam 2] in 1997 zelf overeenstemming hebben bereikt met [naam 3] (Le Palais). [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat overeenstemming bestond tussen [naam 1], [naam 2] en Le Palais en dat die overeenstemming blijkt uit de brief van 12 juni 1997 van [naam 3] (zie hiervoor onder 2.6). Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] in het onderhandelingstraject dat aan deze overeenstemming vooraf is gegaan een adviserende rol heeft gespeeld. Vast staat voorts dat op het moment van het bereiken van de overeenstemming door [naam 1] en [naam 2] geen zekerheden zijn bedongen. Voor zover [eiseres] zou worden gevolgd in haar stelling dat de onderhandelingen op dat moment nog niet voltooid waren en het zekerheidsaspect later door [gedaagde 2] aan de orde had moeten worden gesteld, geldt dat het vanaf het moment dat [taxibedrijf] haar betalingsverplichtingen niet meer (volledig) nakwam, eind 2004/begin 2005 en in ieder geval toen de hypotheek werd gevestigd, voor [eiseres] duidelijk had moeten zijn dat geen (andere) zekerheid was bedongen. Ter comparitie heeft [naam 1] verklaard dat hij zelf het recht van hypotheek heeft bedongen. Dat [eiseres] de hypotheek nooit heeft gezien als zekerheid, maar meer als aflossing, zoals voorts door [naam 1] ter comparitie is aangevoerd, acht de rechtbank onaannemelijk en valt niet te rijmen met de stelling dat de hypotheek is gevestigd nadat was gebleken dat [taxibedrijf] niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en nadat met [naam 3] overleg is gevoerd hoe daarmee om te gaan. Nadat het pand in juni 2006 is verkocht en de langlopende vordering gedeeltelijk is voldaan uit de verkoopopbrengst, had het voor [eiseres] ontegenzeggelijk duidelijk moeten zijn dat er geen andere zekerheden waren.
4.2.
De stelling van [eiseres] dat zij pas in 2012 bekend is geworden met de voor haar aansprakelijk te houden persoon is in het licht van het voorgaande onaannemelijk en ook niet nader onderbouwd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] in 1997, althans eind 2004/begin 2005, maar toch in elk geval in juni 2006 op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat [taxibedrijf] niet aan haar verplichtingen kon voldoen, dat geen zekerheden waren bedongen en dus ook van de door haar geleden en/of nog te lijden schade, alsmede met de partij die daarvoor volgens haar aansprakelijk diende te worden geacht. Dat [eiseres] tot aan 2012 in de veronderstelling verkeerde dat zij de rest van de vordering ook nog wel zou kunnen innen, zoals zij stelt, doet hieraan niet af. Aldus had [eiseres] in elk geval vóór juni 2011 een rechtsvordering dienen in te stellen jegens Adsebu c.s., dan wel de verjaring te stuiten. De brieven van [eiseres] van respectievelijk september 2012 en augustus 2013, waarin zij Adsebu en [gedaagde 2] aansprakelijk heeft gesteld en waarbij zij haar recht op nakoming heeft voorbehouden, zijn ná het verstrijken van de verjaringstermijn en derhalve te laat gestuurd. Dit heeft tot gevolg dat de vordering van [eiseres] jegens Adsebu c.s. op grond van artikel 3:310 BW is verjaard.
4.3.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de vraag of [gedaagde 2] al dan niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen in het midden kan blijven. De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Adsebu c.s. tot op heden begroot op:
griffierecht: € 589,00
salaris advocaat:
€ 904,00(2 punten x tarief € 452,00)
totaal: € 1.493,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Adsebu c.s. tot op heden begroot op € 1.493,00;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.type: JMS